LEIDSOH
DAGBLAD.
N°. 5045.
A0. 1876.
Dinsdag
25 Juli.
STADS-BEMCHTES.
De Duimvaterquaestie in den Ge
meenteraad.
PRIJS DEZER COURANT:
Vo-.tr Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per postn 1-40.
Afzonderlijke Nommers0.02.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIE!*:
Van 16 regelsl
Iedere regel meer0.174
Grootere letters naar plaatsruimte
Vergadering van den Gemeenteraad van Leiden,
op Donderdag 27 Juli, des namiddags te halfdric.
Onderwerpen
1®. Benoeming vau een Regent vau de R. K. Armen en bet
R. K. Wees- en Oudeliedcnhnis. (155)
2°. Idem van hulponderwijzers of hulponderwijzeressen.
a. aan dc school n°. 2 voor onvermogenden.
b. aan dc 'school n°. 2 voor minvermogenden.
c. aan de school n°. 1 voor minvermogenden.
d. aan de school n°. i voor minvermogenden. (158).
3°. Idem van eene hulponderwijzers voor de handwerken aan
dc scholen n°. 1 voor on- en minvermogenden. (159)
4°. Verzoek van A. J. Vau Mannekus om eenc uitlooziDg te
maken voor zijn huis aan den Singel bij de Naakte Sluis (14S)
5°. Idem van G. Tibboel betrekkelijk zijne aauvrage ter beko-
I miug van gemeeutegroud bij de voormalige Marepoort.
(14y en 100).
6°. Idem van J. Vau der Wiel ter bekoming vau gemcente-
r grond aan den Nieuwen Rijn. (150 en 160)
7°. Idem als voren van P. Kooreman aan de Oude Heeren
gracht. (151 en 160)
S°. Idem als voren van L. Maas aan de Kaiserstraat. (13G en 163)
9°. Idem als voren van K. F. A. Hoefftcke in de stadhnis-
poort. (131 en 160)
10°. Voordracht betrekkelijk de gewijzigde verordeningen op de
heffing en invordering van markt- en liggeldeD. (144 en 164)
11°. Suppletoire begroeting, dienst 1S76, van het Gereformeerde
4 Minne- of Arme Oude Mannen en Vrouwcuhais. (153)
ll°. Voordracht tot vermeerdering van liet aantal onderwijzers
of onderwijzeressen 2de klasse en tot verininderiug van het
aantal hulponderwijzers en halponderwijzeressen aan de
scholen voor on- en minvermogenden. (16 i en 160)
133. Idem betrekkelijk dc huur van het schoollokaal op de Pie
terskerkgracht. (157 en 160)
14°. Verzoek van J. C. Vuuderink om ontslag als ambtenaar
belast met het toezicht op de houden. (161)
"SEen belangrijke gemeenteraadszitting ligt ach
ter ons. Van het gewicht der daarin behandelde
qpaestie, onze toekomstige duinwaterleiding, waren
ook onze medeburgers overtuigdhet talrijk pu
bliek, dat de zitting bijwoonde, zeker een onge
woon verschijnsel, kan daarvan ten bewijze strek
ken. Het zal dan ook zeker geen bevreemding
wekken, dat wij eenigszins uitvoerig op die ver
gadering terugkomen, vooral na de meer uitge
breide beschouwingen, die wij aan bet hoofd van
ons blad reeds aan die zaak hebben gewijd.
Vraagt men wat de totaal-indruk is, door de
discussie van den 13den dezer op ons teweegge
bracht, wij antwoordenIn de toen gevoerde de
batten valt het zeker hoogst zeldzame verschijnsel
op te merken, dat een vergadering alles behan
delt behalve juist de zaak, tot wier behandeling
zij is bijeengekomen.
Wat toch heeft men gedaan? In bet wijde en
breede heeft men beraadslaagd over het al of niet
aannemelijke van de fmantieele voorwaarden,
waarop men een zaak kan verkrijgen, welke
men zelf verklaart niet te kunnen beoordeelen.
Inderdaad, de Leidscbe gemeenteraad heeft aan
onze huismoeders een gevaarlijk voorbeeld gegeven.
Hoe zon het er in onze huishoudens wel uitzien,
indien men eerst bepaalde welken prijs men voor
een zeker voorwerp zal geven, om eerst daarna te
onderzoeken, of de bedoelde benoodigdheid aan de
gestelde eischen voldoet Vraagt men naar den
prijs b. v. van een hoed, voordat men zich heeft
overtuigd dat bet model, de afmetingen, de deug
delijkheid van dat hoofddeksel de proef van een
onderzoek kunnen doorstaan Niemand zal zoo
bandelen, nietwaar? Vergis u niet, lezer, de
Leidsetie gemeenteraad heeft zoo gehandeld. Een
goede drinkwaterleiding ziedaar de
quaestie, waarvoor men op den 13den was bijeen
gekomen, en men eindigde met het hespreken
val1een geldzaakInderdaad, wèl in over
eenstemming met de waardigheid van het ver
tegenwoordigend lichaam der eerste academiestad
van ons land. En welk een linantieele quaestie
js het dan nog! Een tijdelijke rentegarautie over
een paar ton meer of minder. Leiden, dat nog
kort geleden een door sommigen onnoodig geoor
deelde subsidie vau een tonne gouds verleende
voor den aanleg van den spoorweg naar Woerden,
is dan eensklpps wel arm, zeer arm geworden in
de oogen zijner vertegenwoordiging!
Slechts een der gemeenteraadsleden beschouwde
de zaak uit het rechte oogpunt, toen hij als zijn
gevoelen te kennen gaf, dat men de finantieele
en de technische voorwaarden niet van elkander
kon scheiden. Had nien ze al afzonderlijk willen
behandelen, dan ware zeker aan de technische de
voorkeur toegekomen. Eerst had men belmoren te
onderzoeken, welk plan het meest voldoet aan de
eischen, welke men aan een goede waterleiding
voor Leiden, ook met liet oog op de toekomst,
moet stellen; eerst den hoed moeten passen, alvo
rens hem der argelooze burgerij op het hoofd te
drukken. Thans heeft men, wat men in het da-
gelijksc.il leven noemt, het paard achter den wagen
gespannen. Met welk doel? Wij weten het niet,
maar wat wij wèl weten is dit: men heeft den
schijn op zich' geladen van partijdige begunstiging
van een der concessie-aanvragers ten nadeele der
anderen. Den schijn, zeggen wij, want wij willen
niet insinueeren; wij willen geen gehoor geven
aan de inblazingen van lien, die ons reeds den
naam noemden van den aangewezen directeur voor
de toekomstige duinwaterleiding; zij kunnen zich
vergissen, ja wij hopen dat zij dit doen. Onze
taak is dat te argumenteeren, scherpe, doodende
argumenten aan te voeren tot voorlichting onzer
mede-ingezetenen, onze taak ook den handschoen
op te nemen voor de drie overige concessie-aan
vragers, die men heel eenvoudig ter zijde schoof.
Dit zijn wij hun verschuldigd, omdat hunne aan
vragen ons voor het oogenblik hebben behoed
voor een waterleiding volgens het plan van onzen
gemeente-architect, een waterleiding die het
document ligt voor ons door een landgenoot,
een autoriteit op dit gebied, eenvoudig, als van
onvoldoend hoogreservoir voorzien, een prul is
genoemd. Hiermede stemt volkomen overeen wat
wij lezen in een advies, door den heer A. G. De
Geus te Amsterdam in Maart 1869 uitgebracht
in zake de door de HH. Rose en Van der Tak
voor de gemeente Rotterdam ontworpen drinkwa
terleiding. Wij lezen daar: „Bijna zonder uitzon
dering worden thans de waterleidingen in groote
gemeenten volgens het stelsel van voortdurende
levering ingericht, terwijl enkele waterleidingen,
oorspronkelijk volgens het tusschenpoozende stel
sel ingericht, met aanzienlijke geldelijke opofferin
gen, volgens het stelsel van voortdurende leve
ring (daaronder wordt verstaan voldoend hoogreser
voir en dubbele krachtige stoommachine) zijn ver
anderd." Aan een zoodanige veranderinz is hier in
de eerste vijftig jaar niet te denken. Ver.ler op
bladz. 8 van dat advies: Ten einde dit (een hoogst
nadeeligen, onregelmatigen waterdruk op het bui
zennet en het ongebruikt wegvloeien van water)
te voorkomen en een geregelden gang der machi-
nen te bevorderen, worden bij de meeste water
leidingen zoogenaamde lioogreservoirs (na
tuurlijk van voldoende capaciteit! gebouwd, die
nende tot ontvangst van het te veel of tot afgifte
van het te weinig gepompte water."
Men zie hierover een interpellatie van den heer Juta en
het daarop in eenc volgende vergadering door deu voorzitter ge
geven antwoord (Handelingen van den Gemeenteraad).
Wij citeeren andere autoriteiten, bovengemelde
HH. Rose en Van der Tak, ingenieur en architect
der Rotterdamsche gemeentewerken, waar zij in
antwoord aan de commissie voor de plaatselijke
werken o. a. het volgende zeggen„Op grond
van een onderzoek hij waterleidingen in het bui
tenland, die met en zonder hoogreservoirs zijn
gemaakt, is het dat wij een hoogreservoir moeten
blijven aanbevelen. De lieer Van der Ileyde en
een ander buitenlandsch deskundige, dien wij
daaromtrent nog nader hebben gehoord, zijn hei
den ons gevoelen toegedaan. De thans in aan
bouw zijnde waterleidingen te Keulen, Breslau en
Pesth worden om het nuttige van dergelijke re
servoirs dan ook daarmede voorzien, niettegen
staande de terreinsgesteldheid dit daar ook niet
zeer in de hand werkt." De heer De Geus wijst
er nog op dat, wil men nut van een reservoir
kunnen verwachten, dit al zeer groot moet zijn.
Voorts hebben wij voor ons liggen een docu
ment, waarin het oordcel van den Engelschen in
genieur Mc. Kie, gesteund door dat van den be
kenden waterbouwkundige Hawksley, over het
ontwerp-Schaap wordt weergegeven, en dat o. a.
aldus luidt: „Het ontwerp schijnt op geheel ver
keerde zienswijzen en beginselen te berusten en mist
alle helderheid"; en verder, na over het on
doelmatige van den al te zwakken watertoren te
hebben uitgeweid „hij vele gedeelten van het
ontwerp zijn de noodige proportiën uit liet oog
verloren."
Ook wat den onvoldoenden omvang der buizen
betreft, ontbreekt liet niet aan autoriteiten, op
wie wij ons kunnen beroepen. Zoo zegt de gene-
raal-majoor ingenieur J. P. Delprat in zijn advies
in zake het ontwerp der waterleiding 's-Graven-
hage in verband met Leiden, opgemaakt door den
hoogleeraar N. H. Heuket„Het pijpennet daar
entegen, waardoor het duinwater naar de wonin
gen zal geleid worden, is reeds onmiddellijk 'op
vereischte afmetingen ontworpen, 0111 later een
aanvoer van 12000 Ms. toe te laten; een latere
verwisseling van nauwere pijpen tegen
wijdere zou niet alleen groot ongerief,
maar ook zeer aanzie 111 ij ke vermeerde
ring van kosten vorderen." En wederom
vragen wijZou die aanzienlijke vermeerdering
van kosten door de concessionarissen worden ge
dragen? Of zou men ons vijftig jaar in die on
gelukkige positie laten? Zou het onzen stadge-
nooten bevallen als het ons ging zooals te Am
sterdam, waar in een welbekende nuttige instel
ling op de Prinsengracht wel 's nachts op alle
verdiepingen water te verkrijgen is, doch niet
overdagdan is de leiding er alleen gelijksvloers
van voorzienof zooals te Leipzig, waar het
water soms meer naar modder gelijkt? Of wel
zooals in de toelichtende beschrijving van het plan
der Rotterdamsche drinkwaterleiding gezegd wordt;
waar wij lezen op pag. 47
Het gebruik van duinwater te Amsterdam zou
waarschijnlijk veel meer bedragen, indien liet ge
noegzaam door de waterleiding kon worden aan
gevoerd. De oorzaak hiervan schijnt minder te
moeten worden gezocht in den watervoorraad en
liet. stoomvermogen, doch meer in een buizen
stelsel van te geringe wijdte.
Recapituleercn wij na het bovengezegde het
verschil in hoofdzaak tussclien het ontwerp van
den gemeente-architect en liet plan b. v. van den
heer Sijthofl' wij bespraken dat toch reeds een
maal dan zal zeker niemand onzer lezers aar
zelen of hij de voorkeur geeft aan een reservoir
volgens liet eerste plan van 389 M3., of volgens