LEIDSCH DAGBLAD. N°. 4954. Woensdag A0. 1876. 5 April. Beriolit. Overwegen, altijd overwegen! PRIJS DEZER COURANTS Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke N'ommers0.02. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIES: Van 16 regelsf 1.05. Iedere regel meero ni Grootere letters naar plaatsruimte Zooals wij gisteravond onzen lezers mededeel den, zal weldra de terechtstelling plaats hebben van HENDRIK JACOB JUT en zijne huisvrouw CHRISTINA GOEDVOLK en is ook de acte van beschuldiging tegen hen verschenen. Geen wonder dat deze reeds vroeger zooveel gerucht makende dubbele moord ook nu weder ieders aandacht lot zich trekt. De acte van beschuldiging toch verspreidt over veel, waarover tot heden een sluier hing, meer licht, en bevat tevens een tal van totnog toe onbekende, maar ook niet minder interessante bijzonderheden, zooals het verblijf te Nieuw-York, Liverpool en elders. Ze is evenwel te uitvoerig om haar in haar geheel in ons blad op te nemen en een kort uitlreksel is niet in staat van som mige zaken ook maar eenig idee te geven. De uitgever is er door een aanzienlijke opoffe ring in geslaagd haar voor de abonné's van het Leidsch Dagblad afzonderlijk verkrijgbaar te stellen, gedrukt in 4°. formaat van 23 pagina's van 2 kolommen. Tevens zijn daaraan toegevoegd 2 af beeldingen, voorstellende de eene de bovenverdie ping van de woning van Mevr. Van der Kouwen, de andere de benedenverdieping, met aanduiding der plaatsen waar de beide lijken en andere voorwerpen kort na de ontdekking van den moord gevonden zijn. Voor de Abonné's die zich er van in 't bezit willen stellen bevat dit nummer een bon, waar mede z\j haar tegen betaling van tien cents hedenavond tot tien uur en morgen van negen uur 's morgens tot acht uur 's avonds aan ons Bureel kunnen afhalen. HHF* Tegen franco inzending van den Bon met 13 cents in postzegels wordt het onzen Abonné's buiten Leiden franco toegezonden. Licht, meer licht is er opgegaan in zake het nieuwe academiegebouw, een licht echter, dat slechts te meer de schaduw, de donkere, de ont moedigende schaduw doet uitkomen, die er over verspreid ligt. Naar aanleiding der vragen, gedaan in het eindverslag over het wetsontwerp tot wij ziging van Hoofdstuk V der staatsbegrooting voor 1875, heeft de minister van binnenlandsche zaken in de zitting van de Tweede Kamer der Staten- Generaal van Vrijdag den 31sten Maart eenige inlichtingen in deze gegeven, waaruit in de eerste plaats is gebleken, dat de commissie van adviseurs nog geen definitief rapport heeft uitgebracht, ter wijl de minister verder de hoop te kennen gaf, Jat er spoedig een keuze zou worden gedaan. Behoeven wij na alles, wat wij over dat ooderwerp reeds schreven, onzen lezers te verze keren, dat ook wij die hoop deelen, maar tevens dat zij een schralen troost oplevert voor de inge zetenen van Leiden, die nu ongeveer twee en een half jaar zich dagelijks ergeren aan de woestenij, die de Ruïne te aanschouwen geeft? Het eenige lichtpunt, dat de discussiën van Vrijdag 11. aanbieden, is wellicht hierin gelegen, dat zij althans het bewijs hebben geleverd, dat er in de Volksvertegenwoordiging stemmen zijn opgegaan ter bespoediging van de zaak. Doch met welk gevolg? De heer Storm van 's Gravesande drong aan op mededeeling van stukken en plans; de heer Tak, zich bij den vorigen spreker aansluitende, begon met er op te wijzen, dat er drie jaren zijn ver- loopen, sedert het crediet voor het nieuwe aca demiegebouw is toegestaan en nog zoo onge veer vervolgde de volksvertegenwoordiger nog is er niets van den bouw gekomen. Maar niemand stond op om de belangen te verdedigen van ons, ingezetenen van Leiden, die toch ook een deel van het Nederlandsche volk uilmaken. Het ware zeker geen blijk van overtollige welwillendheid geweest, indien een der sprekers had aangetoond, op hoe schromelijke wijze door het voortduren van den tegenwoordigen toestand de belangen der bewoners van de eerste academiestad des lands worden benadeeld, de belangen vooral van hen, die lang3 en in de nabijheid van de Ruïne geves tigd zijn. Zulk een beschouwing had genoeg gezichtspun ten opgeleverd voor liefhebbers van breedsprakig heid, die in dit geval althans de voldoening zou den hebben gesmaakt, dat de ingezetenen van Leiden, ja wij gelooven niet te overdrijven, als wij zeggen de groote meerderheid der natie daar mee zouden hebben ingestemd. Of zijn, dank zij der Leidsche woestenij, de om- en nabijstaande huizen niet in waarde verminderd? Benadeelt de tegenwoordige toestand niet de in den omtrek gevestigde neringdoenden in hun bedrijf? Oefent ook uit een hygiënisch oogpunt niet de in ruïne verkeerde Ruïne een hoogst nadeeligen invloed uit? Is de onooglijke toestand aldaar bevorderlijk te achten aan ontwikkeling van het schoonheids gevoel, waarvan niemand in onze dagen meer de noodzakelijkheid ontkent Is het bestendigen daar van een waardige beantwoording van de bereid vaardigheid, waarmee ons gemeentebestuur het terrein afstond, en welken indruk moet dat maken ook in het buitenland, dat vooral in den laatsten tijd het oog op Leiden en zijn academie geves tigd houdt? Doch een dergelijk betoog zou zonderling heb ben geklonken tegenover de ronde verklaring van den heer Tak, dat er thans strijd wordt gevoerd over een door drie lichamen afgekeurd plan, waar aan alleen de curatoren vasthouden. Immers men kan er toch moeilijk zoo maar voetstoots voor uitkomen, dat zoo gewichtige belangen als wij boven opnoemden, schade lijden ten gevolge van een gehaspel en geharrewar, waarbij veeleer per sonen dan zaken op den voorgrond schijnen te staan. Overdrijven wij? In 't minst niet, gelijk nader blykt uit de woorden van den heer Geertsema, die aandrong op het uitschrijven eener prijsvraag voor binnen- en buitenlandsche deskundigen, gelijk ook de heer Tak reeds had gedaan, en wel dewijl hij dat beschouwde als de eenige oplossing en de eenige wijze om de verantwoordelijkheid der regee ring te dekken. De eenige oplossing! Met andere woorden, zoo als de zaken thans staan, valt er volgens den heer Geerlsema aan geen oplossing te denken. Een schoon vooruitzicht voor ons, ronddolenden in de Leidsche woestenij. Want van het uitschrijven eener prijsvraag zal vooreerst wel niets komen. Nadat toch ook de heer Van den Berch van Heemstede daarop had aangedrongen, verklaarde de Minister dat hij het denkbeeld zou overwegen, maar zich de beslissing moest voorbehouden. Nu, wat zulk. overwegen in parlementairen zin beteekent, weten wij allen. Ook de commissie van adviseurs is steeds aan het overwegen welk advies zij zal uit brengen, en de timmerman overweegt, welke planken hij door andere zal moeten vervangen om de schoone omheining op onze Ruïne in stand te doen blijven. Maar aangenomen, dat de Minister na lang durig overwegen werkelijk overgaat tot het uit schrijven eener prijsvraag en dat er na verloop van een even langen termijn een voldoend aantal antwoorden inkomt, wie waarborgt ons dan, dat de hernieuwde overwegingen, op grond waarvan aan een dier ontwerpen de voorrang zal moeten worden toegekend, tot een gewenscht resultaat zullen leiden? Ook wij, ingezetenen van Leiden, overwegen, dat reeds al te lang de omheinde wildernis op de Ruïne ons een ergernis en een nadeel is, dat geen enkel lid der Volksvertegenwoordiging er aan heeft gedacht voor onze belangen op te komen, en dat wij daarom zelf die taak dienen ter hand te nemen. Op welke wijze wij daartoe kunnen geraken zullen wij in een volgend nommer ontvouwen. NB. Daar het ons aan tijd ontbreekt om al te lang te overwegen, hebben wij bij het schrijven van bovenstaande regelen slechts de verslagen der dagbladpers kunnen raadplegen in plaats van het officieel verslag, dat eerst na zeer langdurige overwegingen in het licht pleegt te verschijnen. LEIDEX, 4 April. Ten voordeele van de noodlijdenden door de jongste overstroomingen in de zuidelijke pro vinciën van ons vaderland had gisteravond in den schouwburg de rederijkerskamer „Borger" hare krachten beschikbaar gesteld. Behalve eene voordracht van het bekende gedicht: „Eduard III voor Calais" ven A. J. De Buil en het niet minder bekende gesprek lusschen twee Scheveningers over „de Telegraaf" van A. H. Van Thiel, bestonden de werkzaamheden nog in de opvoering van een paar tooneelstukjes, t. w.: „Camoëns", dramatisch gedicht in een bedrijf, vrij bewerkt naar het Hoog- duitsch van Friedrich Halm (vrijheer van Miinch- Bellinghausen) door D. F. Van Heyst, en „De nachtwacht", blijspel in een bedrijf naar het Hoog- duitsch van Th. Kürner, door J. M. E. Dercksen. De leden der kamer gaven zoowel in het een als het ander bewijzen van goeden smaak en juiste voordracht. Velen werden dan ook na hunne voordracht door de aanwezigen teruggeroepen. De kamer heeft den goeden naam dien zij zich reeds vroeger heeft weten te verwerven, gehand haafd. Aan het einde der uitvoering werden nog eenige dichtregelen van onzen stadgenoot den heer Dercksen voorgedragen, waarin aan allen, die ook maar op eenige wijze tot leniging van den nood hun hulp betoond hadden, „een woord van dank" werd toegebracht. Parterre en baignoires waren vrijgoed bezet. Het batig 6aldo bedroeg 128.25. De uitvoering, door het gezelschap „Septem" te Voorschoten gegeven, heeft f 110 opgebracht. Het bericht der „Arnh. Ct." betreffende de vertraging in den aanleg van den spoorweg LeidenWoerden wordt door het „Vaderland" onjuist genoemd. Binnen den bedoelden kring liggen stoomgemalen van een polder en daartegen is geen bezwaar gemaakt. De minister heeft trou wens de ontworpen richting goedgekeurd,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1876 | | pagina 1