Naar men uit Hengelo verneemt, is Donderdag bij Zenderen een wisselwachter onder een in aantocht zijnden spoortrein geraakt, ten gevolge waarvan het hoofd en de beenen van het lichaam zijn gescheiden. De oorzaak wordt toege schreven aan misbruik van sterken drank. Donderdag arriveerde te Maassluis het laatste schip dat nog ter haringvisscherij was. Het bracht slechts 8 ton haring aan. Met de aankomst van dat vaartuig is die visscherij voor dit seizoen geëindigdde afloop is over het alge meen ongunstig te noemen, door de mindere aan brengst, in vergelijking met vorige jaren, en de groote verliezen van netten enz. ten gevolge van de gewoed hebbende stormen. Behalve de „Kin derdijk," die nog steeds te Calais op strand zit, zijn alle schepen behouden gebleven. Een van de opvarenden verdronk in de Noordzee, terwijl een jongen aan boord, op de visscherij, is overleden. De visscherij werd dit jaar gedreven door 39 logger- en kotterschepen, te zamen in 133 reizen aanbrengende 21,792 ton pekel- en 656,000 stuks steurharing; de laatste herleid tot pekelha ring, is de aanbrengst gemiddeld per schip 580 ton en per reis 170 ton haring; over de laatste 5 jaren was die per schip 784 ton en per reis 195 ton haring. Woensdag ging in denabijheidvan den Hengstpolder, onder de gemeente Sliedrecht, de werkbaas van den polder met nog een persoon uit schieten. De eerste droeg het geweer, met den loop vooruit, op den schouder. Door de gladheid had hij het ongeluk te vallendoor den slag op den barden grond, ging het schot af en trof hem in het bovenste gedeelte van het been. Ten gevolge van het bloedverlies bezweek hij drie uren daarna onder hevige pijnen. Aan het R.-K. armbestuur der hoofd kerk St.-Jan te Ooslerhout (Middelwijk) is gele gateerd door wijlen den heer Mr. F. L. Beels eene som van f 10,000, vrij van successierechten, aan de R.-K. armen aldaar. Te Ternaard zijn drie paarden van den graankooper en landbouwer Tjalling Kampstra aangetast door eene vreemdsoortige ziekte, omtrent welker aard men nog in onzekerheid schijnt te verkeeren. De dieren lijden aan een soort van verlamming, welke hun, als zij eenmaal liggen, het opstaan onmogelijk maakt. Zij zijn overigens gezond en eten en drinken als naar gewoonte. Toen in een vorig jaar in dien omtrek paarden door een dergelijke kwaal werden aangetast, werd als vermoedelijke oorzaak genoemd eene schim melplant, welke zich op het door de dieren ge nuttigde boonenslroo ontwikkeld had. Het is niet waarschijnlijk, dat deze zelfde oorzaak hier bestaat, daar in den laatsten zomer het boonenslroo goed droog is binnengekomen, en de groote voorwaarde tot schimmelvorming dus niet aanwezig was. 1t Vergaan van de Deu tschland" schijnt geenszins aan onvoorzichtigheid of achte loosheid, maar wel uitsluitend aan den geweldigen sneeuwstorm te moeten geweten worden, die de vuren langs de Engelsche kust geheel onzichtbaar maakte. Men veronderstelt dat de kapitein om in 't dikke weer de Hollandsche banken te ontgaan, wat westelijk heeft doen aanhouden, en te dicht op de Engelsche kust is gedreven. Daar de schroef dadelijk bij 't slooten op de zandbank verloren ging, kon men er zich niet afwerken. De „Deutsch- land" had tijdens 't ongeluk een Weser- en een Kanaal-loods aan boord; zij moest te Southampton de Engelsche mail voor Amerika en nog eenige passagiers afhalen. Zij voerde acht groote sloepen; doch de zee stond te ruw om die neer te laten, en later werden alle acht door de stortzeeën weg- gi slagen. Bij laag tij lag 't dek van't wrak droog; doch bij hoog tij moesten de opvarenden in het want hun toevlucht zoeken, totdat ze eindelijk door de sleepboot „Liverpool" werden geborgen. Er waren 123 passagiers (2 eerste klasse, 24 tweede klasse en 97 voorschips), en tusschen da 90 en 100 koppen equipage. Al de schipbreuke lingen ontvingen reddingboeien, waarvan er 1000 aan boord waren. De meesten die omkwamen, waren door de bittere koude krachteloos gemaakt om zich langer aan 't want vast te klemmen. Vele der geredden lijden aan bevroren handen of voeten. De bootsman Beck, die met twee anderen in een sloep werd neergelaten en van 't wrak wegdreef, heeft veel geleden gedurende zijn 28 uur langen zwalktocht. Zijn beide makkers stierven van koude, hetgeen niet te verwonderen is, daar zij vooraf nog door 't omslaan der sloep in zee waren geworpen. De Noordduitsche Lloyd kon zich tot dusver beroemen, sinds hare oprichting in 1856 geen enkelen passagier verloren te heb ben. Zij assureert zichzelf, 't Verongelukken van de „Deutschland" heeft weer de noodzakelijkheid doen blijken van mistsignalen in de Noordzee, die men zal kunnen hooren wanneer de lichten niet zichtbaar zijn. Omtrent het ongeluk, Godard en zijn tochtgenooten overkomen wordt nader gemeldEr werd een militaire proef genomen, ten einde te onderzoeken welke diensten de luchtballon in tijden van oorlog zou kunnen bewijzen. Twee hoofdofficieren van de genie, twee kapiteins van dat wapen, een luitenant bij de kurassiers, de bekende Tissandier, Godard en een aide, te zamen dus 8 personen, hadden te 11 uur plaats in het schuitje genomen. Ter hoogte van 250 meter ge komen, dreef de ballon langzaam in oostelijke richting, toen plotseling boven Vincennes een scheur in den ballon ontstond. Het was toen twaalf uur. De ballon daalde met een ontzettende snelheid en het schuitje kwam zoo hard op den grond neder, dat het een groot gat in den grond sloeg. De heer Tissandier, een kapitein en de luitenant hadden de tegenwoordigheid van geest aan een der touwen te gaan hangen en alzoo den schok te vermijden. Zij kwamen er zonder het minste letsel af. Godard en zijn helper hadden daartoe geen gelegenheid, omdat zij ijverig bezig waren ballast over boord te werpen. De twee hoofdofficieren en een kapi tein bekwamen ernstige beenbreuken. Godard heeft de knie ontwricht, en zijn aide bekwam slechts lichte kneuzingen. Terwijl bij het nederdalen het ijzeren anker brak, bleven zes van de acht fles- schen in het schuitje heel. Godard wilde tot tweemaal toe voor het opstijgen voorstellen den tocht uit te stellen, maar hij schaamde zich zijn donker voorgevoel. Waanschijnlijk is het weder standsvermogen van den ballon door de vorst, waaraan deze een paar dagen te voren blootge steld was, verminderd, en toen het gas zich in de lucht uitzette, bezweek hij. In West-Australië moeten sporen van Dr. Leichhardt gevonden zijn. Een squatter heeft van zijne woning uit, ten oosten van Champion- Bay, eene reis van 60 mijlen in oostelijke richting gedaan, en heeft toen inboorlingen ontmoet, die hem de volgende mededeelingen gedaan hebben Laügen tijd geleden zijn op eene plaats, welke eenige dagreizen verder oostelijk ligt, vier blanken op paarden aangekomen; zij hadden geen water en konden het ook niet vinden. Toen wilden zij van elkander scheiden, en het opperhoofd zou de levensmiddelen verdeelen, waarby hij uil boosheid het meel moedwillig op den grond uitstortte. Hier uit ontstond een groote twist, bij welken het opperhoold en een zijner makkers gedood werden. De beide nog levenden hadden de eersten onder een steenhoop begraven en waren spoedig daarna, nadat zij tevergeefs naar water gezocht hadden, insgelijks omgekomen. De squatter kon voor het oogenblik niet verder reizen en dus ook het aan bod van den inboorling niet aannemen om hem naar de plaats te brengen waar het bovenstaande was voorgevallen. Bij zijn terugkeer gaf hij er dadelijk bericht van aan de regeering van West- Auslralië, en men kwam overeen, dat hy, in ge zelschap van een bekwamen politie-dienaar, zich reeds spoedig weder naar de inboorlingen begeven zou en zich de bedoelde plaats laten wijzen. Men weet wel is waar in het algemeen, dat de inboorlingen van Australië groote leugenaars zijn, maar de squatter hield zich dezen keer van de geloofwaardigheid van hun verhaal, dat zij elk afzonderlijk, zonder elkander tegen te spreken, gedaan hadden, volkomen overtuigd. Van den anderen kant ontving de regeeringsbotanicus, Dr. Müller, te Melbourne, den 2den Augustus jl. een telegram van den geneesheer Eduard Schneider, le Tampa, eene onbeduidende plaats in het district Mitchell, kolonie Queensland, niet ver van de Victoria-rivier. Daarin werd gemeld, dat aan gene zijde van de Tampa in een graf, dat in een woest bosch ontdekt was, de ovei blyfselen van twee blanken (geen inboorlingen) gevonden waren. Niet ver van daar had men onlangs ook eene kruitflesch gevonden, en in de nabijheid waren in enke! boomen de letters L. L. gesneden. Ook een bijb in de Zweedsche taal had in het graf gelegei Men meent dat dit de overblijfselen zijn van twi personen, die tot de Leichhardt-expeditie behoor hebben, en heeft een nauwkeurig onderzoek bi volen. Rechtzaken. Het O. M. bij den hoogen raad heeft gistere i de ongegrondheid betoogd van de middelen voor gesteld in het cassatieberoep van curatoren i i het faillissement der Delftsche Schroefstoomboot j maatschappij, waarbij het de vraag gold of schuit door aanvaring ontstaan, is een scheepsschuld, di in geval van faillissement eens reeders bevoor recht. Volgens adv.-gen. Polis hebben de schuld eischers uit den gefailleerden boedel geen rech op de opbrengst van het schip, zoolang de scheeps schulden, dat zijn die schulden, welke aan he schip kleven hetzij uit hoofde van contracten o om andere redenen, niet zijn betaald. Ook bestree hij de leer dat scheepsschulden zouden zijn afleef die schulden, welke op het schip bevoorrecht zije verklaard. Zijn conclusie strekte tot verwerping va& het beroep. Uitspraak 31 dezer. Voor het prov. gerechtshof in Gelderland stond Donderdag terecht zekere Jannes ICluin uit Epe, beschuldigd van moedwilligen doodslag. De beschuldigde had eenige jaren geleden zijne vrouw verloren en sinds dien tijd had een buurvrouw, de vrouw van zekeren Peter Van Zuuk, zich belast met de opvoeding zijner kinderen en het in orde houden zijner huishouding. Op 13 Oktober jl. kwam de besch. 's avonds in min of meer opge wonden toestand in zijn huis, waar hij vrouw Van Zuuk vond zitten, die het eten had klaar gemaakt. Hij kreeg ruzie met de vrouw, en onder wijl kwam haar man, Peter Van Zuuk, aan de deur om haar te halen. De vrouw verkoos niet mede te gaan, maar de besch., die zich niet tegen haar heengaan verzette, eischle slechts dat beiden de kamer zouden verlaten. Van Zuuk trachtte zijne vrouw met geweld mede te nemen en nu raakten allen buiten de deur, waar een gevecht ontstond tusschen Van Zuuk en den besch. en beiden over den grond rolden. Nadat zij weer waren opge staan, gingen vrouw Van Zuuk en de besch. naar binnen en Van Zuuk plaatste zich tegen den deurpost, in de eene hand een mes houdende, de ij andere hand tegen de dij gedrukt. Hij wi 1de zijn B vrouw terughebben. De besch. beweerde het volste recht in zijn kamer te hebben, hetgeen Van Zuuk niet ontkende, die slechts zijn vrouw reclameerde. Eenige omstanders hoorden hem vervolgens op een gezegde van besch., dat zij niet verstonden, antwoorden: „Wat, wou je op mij schieten? Ik ga geen stap terug, voordat ik mijn wijf heb."|[ Op hetzelfde oogenblik had de besch. zijn geladen geweer gegrepeneen schot knalde en Van Zuuk, k bout portant door de hand in de dij getroffen, viel onder het uiten van een paar woorden ter aarde en was een lijk. Afschuwelijk was de hou ding van vrouw Van Zuuk na den dood van haar ij man. Herhaaldelijk hoorde men haar zeggen: „het schaadt hem niet; wat kwam hij ook in de kamer doen? wij zalen juist te eten." De besch. begaf zich nog den avond van het misdrijf in arrest; hij bekende ook ter terechtzitting volledig zijne schuld, die bovendien bevestigd weid door de j verklaringen van eenige getuigen. Uit het visum repertum der dokters, die de lijkschouwing had- den verricht, resulteerde, dat de dood het gevolg was geweest van verbloeding, teweeggebracht door een k bout portant gelost schot door de hand en in de dij. Een paar getuigen hadden ook het vuur uit het geweer op de hand zien komen. De adv.- generaal, die de feiten en de schuld van den besch. bewezen achtte en de misdaad zeer zwaar noemde, eischte een tuchthuisstraf van 15 jaren. Mr. A. J. Kronenberg, als verdediger optredende, voerde aan, dat de besch., die volgens hem ove rigens niet bepaald ongunstig bekend stond, in drift ontstoken, het feit had gepleegd, terwijl de vrouw van den verslagene eigenlijk alleen de aan leiding tot het gebeurde was geweest. Hij hoopte dat het hof termen zou vinden een lichtere straf op te leggen dan het O. M. had geëischt. Het hof heeft den besch. veroordeeld tot 8 jaren tuchthuisstraf.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1875 | | pagina 2