LEIDSCH
DAGBLAD.
N°. 4621,
Vrijdag
A". 1875.
5 Maart.
S T A l) S - B E RI C H T E N.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.—.
Franco per posln 1.40.
Afzonderlijke Nommersn 0.02.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIES
Van 1—6 regel.f 1.05.
Iedere regel meern 0.171.
Grooterc letters naar plaatsruimte.
De BURGEMEESTER, Hoofd van het Gemeentebestuur van
Leiden, doet te weten, dat aan den ontvanger der directe be
lastingen alhier zijn ter hand gesteld de, op den lsten dezer
maand, invorderbaar verklaarde kohieren van da personeele be
lasting, houdende aanslagen voor een voljaar, jaar en een
halfjaar, alsmede van het patentrecht, over het derde kwart-aal,
dienst 1874/5en dat ieder verplicht is zijn aanslag op den bij
de wet bepaalden voet te voldoen.
En wordt deze door plaatsing in de Leidsche Courant afge
kondigd.
De Burgemeester voornoemd,
v. d. BRAN DELER.
Leiden, 3 Maart 1875.
LEIDEN, 41 Maart.
In de maand Februari zijn binnen de ge
meente Leiden geboren 117 kinderen, als: 52
zoons en 65 dochters, waaronder zijn begrepen
4 tweelinggeboorten; overleden 112 personen, als:
18 mannen, 26 vrouwen, 39 zoons en 29 dochters:
daarenboven als levenloos aangegeven 5 gehuwd
24 paren.
De sluiting der mail naar Batavia per
stoomschip Groningen is bepaald op 6 dezer,
na aankomst van trein C te 10.45 's avonds. De
laalste lichting aan hel postkantoor alhier zal zjjn
te 3 u. 10 m. 's namiddags, voor drukwerken
«en uur vroeger.
Door de Kamer van Koophandel en Fa-
Brieken alhier is het volgend adres gericht aan
den minister van financiën:
„Toen in Juni 1862 de minister van financiën
het ontwerp van het thans geldend tarief van
rechten op den in-, uit- en doorvoer in de Tweede
Kamer der Staten-Generaal verdedigde, zeide hij,
bij art. 20 het uitvoerrecht op lompen be
handelende o. a. het volgende
„„Algemeen is men doordrongen van het denk
beeld, dat uitvoerrechten zoo weinig mo
gelijk moeten bly ven voortbestaan. Daarom meende
'ik, dat men eerf krachtigen stap moest doen, om
ons van die uitvoerrechten te bevrijden, en de
regeering stelde voor, niets anders te behouden
dan twee artikelen van lompen, maar ook slechts als
overgangsmaatregel, in de hoop dat de tijd
spoedig moge aanbreken, da t ook die beide
artikelen uit ons tarief zullen kunnen
ver d wij nen.""
„Ruim twaalf jaren zijn verloopen sinds de
hoopvolle woorden werden gesproken, op welke
de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Leiden
thans de vrijheid neemt de byzondere aandacht
van Uwe Excellentie te vestigen. Het uitsluitend
„als overgangsmaatregel" uit het vorig tarief be
houden uitvoerrecht op lompen bestaat nog steeds,
zoodat de wensch der regeering, om het nog
slechts een korten tijd in werking te laten en
dan uit ons tarief te doen verdwijnen, niet ver
wezenlijkt is.
„Hoe bovenmatig zwaar dit uitvoerrecht op de
nijverheid der handelaren in lompen drukt, be
hoeven wij aan Uwe Excellentie niet te be-
toogen. Dit is duidelijk aangetoond in een adres
van belanghebbenden, dat in Januari aan den
minister van financiën is ingediend. Dit recht op
den uitvoer is zoozeer buiten alle verhouding met
de waarde van het belast artikel, dat het feitelijk
«en verbod van uitvoer geworden is.
„Het belang der schatkist dus kan tegen de
afschaffing van dit recht niet wegen. Dit recht, dat
den uitvoer belet, brengt aan de schatkist niet
«p. In de economie onzer tarief-wetgeving past
het heffen van een recht op den uitvoer volstrekt
niet. Welk belang kan er dus bestaan om dit
recht te blijven bestendigen?
„Wij kunnen er slechts één gissen: het belang
der papierfabrikanten, die nu eene des te ruimere
hinnenlandsche markt hebben ter verkrijging van
grondstof voor hun fabrikaat. Het uitvoerrecht
op lompen is dus in werkelijkheid niets anders
dan een verbod van uitvoer aan eene klasse van
Nederlandsche industrieelen van het onderwerp
hunner nijverheid, ten einde een andere klasse
van Nederlandsche industrieelen te bevoordeelen,
voor wier nijverheid hel grondstof is.
„Wij zullen Uwe Excellentie niet vermoeien
met eene opsomming der bekende argumenten
tegen het stelsel van verboden van in- en uit
voer en beschermende rechten. Dit is, dunkt
ons, eene afgedane zaak, een niet alleen in
beginsel maar ook in de practijk veroordeeld
stelsel. Ons tarief is in zijn wezen wat men
een louter fiscaal tarief noemt, en daarom
treft deze in het oog loopende uitzondering op
den regel, deze bovenmalige bescherming van een
enkelen tak van bedrijf in hoöge mate de aan
dacht. Zij doet dit des te meer, omdat van alle
vormen waarin de bescherming zich vertoont, deze
wel tot de meest irrationeele behoort. Hier toch
geldt niet eens de gewoonlijk aangevoerde reden
tot motiveering van een beschermend recht, dat
men de nationale nijverheid moet beschermen
tegen de mededinging van de vreemde nijverheid.
Hier wordt integendeel eene nationale nijverheid
beschermd ten koste eener andere nationale nij
verheid. De Nederlandsche papierfabrikant wordt
bevoordeeld, maar ten nadeele van den Neder-
landschen handelaar in lompen.
„Het behoeft niet betoogd te worden, dat zulk
eene bescherming niet mag bestendigd blijven.
De Nederlandsche wetgever kan niet langer partij
trekken voor eene klasse van Nederlandsche in
dustrieelen tegen eene andere, en de papierfabri
kanten hebben te minder aanspraak op deze
exceptioneele bevoordeeling van hun bedrijf, omdat
zij de uit het buitenland benqodigde grondstof
hunner nijverheid hier vrij kunnen invoeren.
„Het is dan ook, volgens onze meening, met
volkomen recht, dat de handelaren in lompen
thans aandringen op de vervulling der belofte in
1862 reeds door de regeering gedaan, en dat
eindelijk ook dit restant van een in beginsel ver
oordeeld en in de practijk verlaten stelsel uit ons
tarief verdwyne. De logica eischt dit niet minder
dan de billijkheid. Wanneer de regeering bij de
afschaffing van dit uitvoerrecht op lompen aan
de papierfabrikanten een paar jaren tijd laat om
zich op den onbelasten uitvoer der Nederlandsche
lompen voor te bereiden, heeft zij, onzes inziens,
alles gedaan wat deze redely kerwy ze van haar
mogen verlangen."
De heeren T. A. O. De Ridder, burgemeester
van Katwijk, en S. Crommelin Jr., cand.-notaris
te Katwijk a. d. Rijn, hebben eene circulaire rondge-
gezonden, waarin zij hun plan te kennen geven
om bij genoegzame deelneming eene onderlinge
verzekerings-maatschappij tegen brandschade van
"daarvoor vatbare gebouwen en goederen, aan
gemeente- en burgerlijke armbesturen toebbhoo-
rende, in het leven te roepen. Zij meenen, dat
het weinige gevaar, waaraan de bedoelde gebouwen
blootstaan om door brand vernield te worden, de
zienswijze wettigt, dat door onderlinge verzeke
ring de assurantie-kosten aanzienlijk zullen ver
minderen. Bij genoegzame deelneming zal te Am
sterdam, Den Haag of Utrecht eene vergadering
worden belegd tot het vaststellen der statuten,
het benoemen van commissarissen en wat rneer
noodig blijken zal. Het kantoor der maatschappij
zal te Katwijk a. d. Rijn gevestigd worden.
Tot lid van den gemeenteraad te Noord-
wijk, ter vervanging van wijlen den heer J. Van
der Weyden Gz., is gekozen de heer P. Alke
made Mz.
Blijkens een heden ontvangen telegram van
den gouverneur-generaal heeft de generaal-majoor
Pel den 25sten Februari aan de Indische regee
ring bericht, dat de cholera in Atjin vermin
derde.
Bij het depart, van koloniën is het bericht
ontvangen dat de 2de luit. J. A. J. T. E. Esser,
die bij een verkenning in Atjin gewond werd,
aan de gevolgen van die verwonding overleden is.
De minister van oorlog heeft bepaald: 1°.
dat van 1 Mei lot 1 Oct. a. s. van het reg. gre
nadiers en jagers en van elk der andere regimenten
inf. 1 serg., 1 korporaal, 4 soldaten en boven
dien van het 2de, 4de, 6de en 8ste reg. 1 luitenant
hy het bat. mineurs en sappeurs zullen worden
gedetacheerd, ten einde daarby de zomeroefeningen
bij te wonen, en 2°. dat eenige luit. der infanterie,
voor zooverre zij minstens 4 jaren hebben gediend
en tot een detacheering genegen zijn, mede van
1 Mei tol 1 October e. k. bij een der reg. vesting
artillerie en bij het corps pontonniers kunnen
worden gedetacheerd.
Aan eenige ingezetenen van Maastricht, die
zich onlangs tot den Minister van hinnenlandsche
zaken hebben gewend, met verzoek om een einde
te maken aan het geven van vacanlie op een groot
aantal R. K. heiligendagen, is dezer dagen het
volgende antwoord gewordenDe Minister van
hinnenlandsche zaken, gezien de berichten van den
inspecteur van het lager onderwys in Limburg, geeft
aan de adressanten te kennen, dat noch de wet op bet
lager onderwys, noch eene andere wet iets omtrent
vacantiën op openbare lagere scholen voorschrijft;
dat tot nogtoe geene instructie voor den hoofd
onder wijzer der Rijks lagere school te Maastricht
over dat onderwerp bestaat; dat de vacantieda-
gen, waarover de adressanten beklag inleveren,
op voormelde Rijks lagere school sedert 1856 on
veranderd vacantiedagen zijn geweest; dat demi-
nister eerlang zoodanige instructie denkt vast te
stellen en daarby op de bezwaren der adressanten,
voor zooverre die in 't belang van het onderwijs
zijn, zal letten."
Tweede Kamer. In de zitting van
gisteren is bij de voortgezette discussie over de
spoorweg-politiewet art. 3, door de regeering
eenigszins gewyzigd, aangenomen met 41 tegen
30 stemmen na het verwerpen van een amende
ment van den heer Godefroi met 51 tegen 20
stemmen en een nader voorgesteld amendement
van den heer Smidt met 42 tegen 29 stemmen.
Art. 4 is goedgekeurd. Art. 5, over het gemeen
schappelijk gebruik van verschillende spoorwegen
en stations, gaf tot velerlei woordenwisseling aan
leiding. Vier amendementen zijn daarop verworpen,
waarna het art. is aangenomen.
Bij terugzending van bedorven zeep aan
een zeepfabrikant of een handelaar in zeep, ter
verwisseling tegen goede, behoeven, volgens de
resolutie van 25 Juli 1852, debiteering en credi
teering op de rekening van hem, wien de bedor
ven zeep wordt teruggezonden, alleen dan plaats te
hebben, wanneer de teruggezonden zeep niet verac-
cynsd maar onder doorloopend crediet opgeslagen
j was. Thans is van wege het departement van
i financiën bepaald, dat voorlaan dergelijke debi-
teeriog en crediteering óók plaats moeten heb