LEIDSCH DAGBLAD. N°. 4486. A0. 1874. Vrijdag 25 September. Derde eeuwfeest van Leideus outzet. LEIDEN Eenige Afschaffingsstellingen. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maandenf 1. Franco per postn U40. Afzonderlijke Hommers.n 0-02. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER AD VERTESTIEN: Van 16 regelsf 1.05. Iedere regel meer0.171. Grootere letters naar plaatsruimte. Had de Uitgever het genoegen den Abonné's bij gelegenheid van het Zilveren Kroningsfeest een Feest nummer van het Leidsch Dagblad met het portret van Z. M. den Koning aan te bieden, ook het derde eeuwfeest van Leidens ontzet wil hij niet ongemerkt laten voorbijgaan. Hij wenscht daartoe den Abonné's als een blijvende herinnering aan het feest, dat wij weldra vieren zullen, aan Ie bieden een prach tige GEDENKPLAAT, gedrukt op zwaar papier, voorstellende: tijdens het beleg en ontzet in 16 P4L. Deze plaat eene houtgravure met tintdruk, de grootste die tot heden op eenig etablissement in ons vaderland is vervaardigd, hoog 66 centim., breed 88 centim., munt vooral uit door de conceptie, die de gewichtigste feiten, de voornaamste personen» op die treffende bladzijde onzer geschiedenis voorko mende, in goed gekozen vorm aanschouwelijk maakt. Doch ook om de uitvoering, die niet zooals zoo menige andere plaat alles in een te klein bestek tracht weer te geven, verdient zij bijzonder de aandacht, daar zoo wel de hongersnood, de pest, Van der Werf zijn zwaard aanbiedende, het doorsteken der dijken, het wuiven uit de Lammerschans door Van Schaek, het binnenkomen der haringvloot door de Vlietbrug, als de dankzegging in de Pieterskerk op grootsche en duidelijke wijze zijn voorgesteld. Het geheel is bovendien, behalve van de voornaamste portretten, voorzien van toepasselijke attributen en van dichtre gelen op het weldra te herdenken feit betrekking hebbende, en mag inderdaad EEN SIERAAD YOOR ELKE HUISKAMER genoemd worden. De Uitgever zal deze premieplaat op een nader aan te kondigen dag voor de Abonné's verkrijgbaar stellen en bericht tevens dat ook hun, die nog niet op het L<eidsch Dagblad hebben inge- teekend, doch zich tegen 1 October a. s. als geahonneerden laten inschrijven, even eens deze Gedenkplaat zal worden aange boden. Alleen zal voor emballage enz. 10 cents in rekening worden gebracht. 24 Sept. 1874. A. W. SIJTHOFF. i. Den 13den en 14den October a. s. zal de Nederlandsche Vereeniging tot afschaffing van sterken drank hare 37ste algemeene verga dering houden. Als demonstratie tegen het steeds toenemend misbruik van sterken drank, dat genoegzaam blijkt uit het voortdurend stij gende cijfer der belasting op het gedistilleerd, zijn dergelijke vergaderingen ongetwijfeld van groot gewicht en verdienen zij toejuiching en een druk bezoek als blijk van belangstelling in het alge meen welzijn, maar tevens leveren zij voor den meer nadenkende een treurig bewijs op van het betrekkelijk geringe practische nut, dat de Ver eeniging ondanks haar loffelijk streven mocht uit werken, daar zij, getuige het de statistiek, ondanks haar veeljarig bestaan niet bij machte was de uitbreiding van het kwaad tegen te gaan. Wij voor ons ashten dat verschijnsel niet onver klaarbaar en vinden in de punten van beschrijving, die op de 37ste algemeene vergadering ter sprake zullen worden gebracht, een nieuw bewijs voor onze meening. Achter bijna elke der acht stel lingen zou men met meer of minder recht het woord „dwang" kunnen schrijven, dwang hetzij in wettelijken, hetzij in zedelijken zin, en juist die strekking maakt de Vereeniging impopulair hij de volksklasse, die, de onverbeterlijke individuen daargelaten, alleen voor overtuiging vatbaar is en daardoor ook alleen voortdurend op eigen beenen leert staan. Reeds het eerste punt pleit terstond voor onze bewering. „Het is een eisch der beschaving," zoo luidt het, „sterke dranken als verversckingsmiddel te weren." Let wel: niet te trachten hen, die zich van sterke dranken bedienen, te overtuigen van het schadelijke daarvan, maar eenvoudig die dranken te weren, dus dwang uit te oefenen, en dat nog wel als een eisch der beschaving. Wij, en zeker velen onzer lezers met ons, stellen ons de eischen der beschaving eenigszins anders voor. Een beschaving, die haar toevlucht moet nemen tot het verwijderen van de gelegenheid om het kwade te doen, is slechts een vernis, dat met al zijn glans onmiddellijk verdwijnt, zoodra zich de gelegenheid tot het kwade weer opdoet. Bovendien, aangenomen dat het mogelijk is op publieke plaatsen de sterke dranken als verversehingsmiddelen te weren, die middelen kunnen immers ook tehuis worden gebruikt. 2. „Geen godsdienstig begrip verzet zich tegen de verbintenis tot onthouding van sterke dranken." Alweder dwang! roepen wij uit. Wij zijn niet gewoon ons in onze kolommen op godsdienstig terrein te bewegen en zijn dat ook thans niet voornemens, maar willen alleen vragenwaartoe een vrijwillige verbintenis (een zachter vorm van dwang) op ons genomen, die, zoo wij haar slechts eenmaal verbreken, ons tot huichelaars maakt, om geen sterker uitdrukking te bezigen? 3. „Godsdienstleeraars, onderwijzers, genees- kunsloefenaars en rechters behooren van ambts wege het gebruik van sterken drank na te laten." Van ambtswege, maar dan dienen zij zich ook den dwang te getroosten bij de aanvaarding van hun ambt die verplichting op zich te nemen, hetzij bij eede of onder welken anderen vorm dan ook. Zou ook dit geen dwang zijn? Deze stelling ziet er buitendien al heel zonderling uit. Volgens haar zou men in verzoeking komen de menschen te onderscheiden in hen, wier betrekking het gebruik van sterken drank toelaat, en hen, wier ambt hun dat verbiedt. Verbeeld u den patiënt, die de hulp van een bekwaam geneesheer afwijst, omdat deze zich nu en dan het matig gebruik van een of ander alcoholischen drank veroorlooft Zal de cliënt den rechtsgeleerde, wien hij de behartiging zijner belangen gaat toevertrouwen, eerst afvragen wat hij eet of drinkt? Ware de uitdrukking „in functie" in de stelling opgenomen, zij zou althans eenige beteekenis hebben, en dan nog zou er sprake moeten zijn van „misbruik' niet van „gebruik". Maar om ons te behoeden voor beschonken geneesheeren, rechtsgeleerden enz. in functie, behoeft de Vereeniging zeker geen stelling in het midden te brengen: zij make» zichzelf onmogelijk en zijn dan ook zeldzaam, zoo zij al worden gevonden. 4. „Bij allen, die met eenige leiding of zorg voor personen of eigendommen van anderen zijn belast, is dronkenschap misdrijf." Ook op deze stelling is grootendeels van toepassing wat wij van de vorige zeiden, tenzij men zou verlangen dat b. v. den machinist eener spoorwegmaat schappij, die buiten functie op een vroolijke bij eenkomst met eenige vrienden het ongeluk had in beschonken toestand te geraken, zijn dronken schap als misdryf werd toegerekend, al had hij daardoor niemand eenig letsel berokkend, ja al was hij buiten staat geweest als machinist eenig menschenleven in gevaar te brengen. LEIDEN, 21 September. Het stoomschip Bramall, waarmee de gelegen heid bestaat tot het verzenden van brieven enz., zal den 26sten Sept. naar Batavia vertrekken. De laatste lichting aan het postkantoor alhier is des namiddags te 3 urenvoor drukwerken een half uur vroeger. Ook de alhier bestaande „Fruytvereeniging' zal zich aan den optocht der fabriek- en tafriek- arbeiders op 3 October aansluiten. Veler aandacht werd dezer dagen getrokken door een prachtige banier, die ter bezichtiging is gesteld voor de ramen van het magazijn van den heer J. L. Prins Dz. in de Spuistraat in Den Haag. In het midden stelt zij een ontbloot zwaard op witzijden veld voor, omgeven door een groenen lauwerkrans en daarboven de woorden „India Orientalis", beneden de datum „21 Oct. 1860." Het geheel is omgeven door een gouden rand met eikeloof, terwijl boven de banier hel Leidsche wapen is aangebracht, gehouden door een klim- menden leeuw en met het onderschrift op een bandelier met gouden franje: „Amicitia in exsilio". Het geheel wordt voltooid door een drietal fraaie gouden kwasten. Naar men verneemt is de banier bestemd voor een club Indische jongelui, te Leiden studeerende, waarop het woord „exsilium", verblijf huiten het vaderland, schijnt te slaan. Die club werd op genoemden datum, 21 Oct. I860, opge richt. De wet van 19 September 1874, houdende maatregelen tot het tegengaan van overmatigen arbeid en verwaarloozing van kinderen, bevat de volgende artikelen: 1. Het is verboden kinderen beneden twaalf jaren in dienst te nemen of in dienst te hebben. 2. Het verbod van art. 1 is niet toepasselijk op huiselijke en persoonlijke diensten en op veldarbeid. 3. Wegens overtreding van art. 1 zijn aansprakelijk de hoofden of be stuurders der ondernemingen, in of bij welke het kind in dienst is bevonden. Heeft de indienst neming plaats gehad builen weten van de bij het vorig lid aansprakelijk gestelden, en bewijzen deze, dat zij de overtreding, onmiddellijk na daar van kennis te hebben hekomen, hebben doen op houden, dan wordt degene aansprakelijk gesteld, die het kind in dienst heeft genomen. 4. Over treding van art. 1 wordt gestraft met geldboete van 3 tot 25 en gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk. Bij herhaling van overtreding binnen een jaar na eene vroegere veroordeeling wordt altijd gevangenisstraf toege past. 5. Het verbod van art. 1 dezer wet is ge durende het eerste jaar na haar in werking treden slechts van toepassing op kinderen beneden tien jaren, en gedurende het daarop volgende jaar slechts op kinderen beneden elf jaren. De afdeeling voor wis- en natuurkundige wetenschappen der Kon. academie van weten schappen zal een gewone vergadering houden op Zaterdag e. k., 's middags te twaalf uren. De nieuw benoemde hoogleeraar in de godgeleerde faculteit aan de hoogeschool te Gro-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1874 | | pagina 1