LEIDSCH
DAGBLAD.
JV°. 4471.
A0. 1874.
Dinsdag
8 September.
DE HOOGEWOERDSPOORT.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenƒ1.
Franco per postn 1.40.
Afzonderlijke Noramcrs0.02.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER AD VERTESTIEN:
Van 16 regelsf 1.05.
Iedere regel meern 0.174.
Grootere letters naar plaatsruimte.
Gaarne voldoe ik aan het verlangen, van ge
achte zijde tot mij gericht, om mijne meening
over de artistieke waarde der Hoogewoerdspoort
in het openbaar kenbaar te maken. Ik heb te
minder bezwaar aan dit verzoek gevolg te geven,
omdat de Commissie van adviseurs voor de monu
menten van kunst en geschiedenis, in navolging
van België, onlangs ook voor ons land in het
leven geroepen, als eene jeugdige vereeniging
blijkbaar met onberaden ijver gehandeld heeft.
Haar herhaalde uitvallen tegen den gemeenteraad
tot behoud der poort zijn een ijdel wapenvertoon
geweest, waardoor zij zich moedwillig een neder
laag berokkend heeft, die als geen gunstig voor
teeken bij het begin harer werkzaamheden kan
beschouwd worden.
Alle gebouwen, zonder onderscheid, worden
door verloop van tijd, historische monumenten,
maar alles wat oud is, verdient daarom nog niet
bewaard te worden. Men moet ook in deze zaken
met oordeel en gematigdheid te werk gaan en
zich voor overdrijving wachten.
De poorten maakten in vroeger tijd met de
wallen en grachten een onderdeel der plaatselijke
verdedigingsmiddelen uit. Nagenoeg iedere stad
van eenige beteekenis was destijds versterkt en
weldra werden de poorten door de stedelingen,
die zich poorters noemden, als het kenmerkend
en onmisbaar attribuut eener stad beschouwd.
Volgens deze doctrinaire opvatting hebben wij dan
ook in onze jeugd geleerd, hoe Den Haag, dat
nimmer buitenpoorien gehad heeft, een groot vlek
was en zullen er dan ook, nu de meeste steden hare
poorten hebben afgebroken, weldra geen steden
meer bestaan. Toen de langdurige oorlogen had
den opgehouden en de algemeene veiligheid was
toegenomen, werden de oude stadswallen in wan
deldreven herschapen, maar bleven de poorten,
als de zichtbare teekenen der stedelijke rechten,
die iedere stad als met een muur bleven om
ringen, behouden of wel opnieuw herbouwd.
Als zoodanig kunnen zij als de vertegenwoor
digers van het bekrompen „esprit de clocher"
beschouwd worden, dat niet verder dan de stads
poort reikte en het heil van het vaderland dik
wijls aan dat der gemeente opofferde. Na de
afschaffing der stedelijke accijnzen hadden de
poorten haar recht van bestaan verloren en bestond
er slechts aanleiding hen te sparen, indien zij voor
d^ ontwikkeling der gemeente geen belemmering
waren en bovendien een groote historische of
artistieke waarde hadden. Aan deze vereischten
kan de Hoogewoerdspoort, volgens mijne meening,
niet voldoen. Laat ons de Commissie, die van
een andere meening is, in de gelegenheid stellen
hare zienswijze mede te deelen. „Zonder ons in
een breed betoog te begeven, wenschen wij om
trent de waarde der Hoogewoerdspoort als ons
gevoelen te zeggen, dat dit monument werkelijk
schoon mag genoemd worden. De doorgang, om
geven van halve kolommen en bedekt met een
entablement en een fronton, is zeer zuiver van
stijl. De daarboven geplaatste verdieping is daar
mede op gelukkige wijze in verband gebracht,
terwijl het koepeldak met het daaruit ontspringend
torentje, aan het geheele gebouw een rijzige
gestalte geeft. De proportiën van al deze deelen
onderling zijn zeer juist, terwijl het monument,
ook in verband met de aangrenzende huizen en
het geboomte, zeer gelukkig geproportioneerd is.
De bouwmeester had een moeielijkheid te over
winnen, welke volstrekt niet gering te schatten
is; de as namelyk der poort vormt met de beide
gevels een schuinen hoek; met bijzondere be
kwaamheid is aan al de deelen van het gebouw
dezelfde schuine richting gegeven en ook in dit
opzicht is de constructie der Hoogewoerdspoort
merkwaardig. Eindelijk verdient het daarop aan
gebrachte beeldhouwwerk den meest onverdeeiden
lof, de gesculpteerde sleutelsteenen, de ossenhoof-
den op de frieze, de bloemen en vruchten aan
weerszijden zijn door een ware kunstenaarshand
gebeiteld." Ernst of kortswijl, mogen wij hier wel
vragen. Het komt mij althans onbegrijpelyk voor, hoe
een man als de architect Cuypers, die tot heden
zijn roem en kracht in de gothiek gezocht heeft,
nu als lid der Commissie, voor het behoud van
dezen mislukten bastaardtelg der renaissance kan
ijveren. Bij de poort zelve zijn de evenredigheden
goed in acht genomen, maar deze schrale verdienste
is niet genoeg om een gebouw tot een kunstwerk
te stempelen. De Commissie had dan ook van haar
standpunt uitsluitend voor het behoud der poort
moeten opkomen, maar gelijktijdig op de ver
wijdering van den wanstaltigen toren met zijn
loggen onderbouw behooren aan te dringen, die
met het overige geen evenredig en organisch ge
heel vormt en aan de poort niet een rijzig maar
gedrukt voorkomen geeft. Met het fronton had
het geheel moeten zijn afgesloten, dat hoogstens
nog rnet een ornament kan prijken, maar nooit
als grondslag voor een bovenbouw kan gebezigd
worden, vooral niet, wanneer dit op zulk een on
hebbelijke wijze geschiedt, als hier het geval is.
Waarschijnlijk is dan ook de toren zijn oorsprong
verschuldigd aan het verlangen om de poort met
een uurwerk, van slagwerk voorzien, te be
giftigen, waarvoor destijds een groote liefheb
berij bestond, maar juist hierdoor is de artis
tieke waarde van het gebouw opgeofferd. Het ge
heele werk draagt den stempel niet door een groot
bouwkunstenaar maar een eerzarnen „stadsbaas"
ontworpen te zijn, die destijds weinig zal vermoed
hebben, dat zijn knutselwerk later nog als een schoon
monument zoude beschouwd worden. Evenzeer had
dè Commissie op de verwijdering der plompe zij
vleugels moeten aandringen, die de poort vroeger
met den stadsmuur in verbinding brachten, doch
nu hun recht van bestaan hebben verloren. Maar
de Commissie zal zelve hebben ingezien dat de
aldus afgetakelde poort in de moderne omgeving,
waarin zij zich weldra zoude verplaatst vinden, zulk
een vreemd figuur zoude maken, dat haar geheele
verwijdering dan nog wenschelijker is. Heimelijk
voel ik de neiging bij mij opkomen, om met
de banale steenen kogels, die de uiteinden kronen,
het verongelukt romaansch venster boven de poort
in te werpen, dat met de geheele omgeving vloekt
en een doorn is in mijn oogen. Maar misschien
wordt dit door de Commissie, die deze kogels uit
het beleg afkomstig acht, als heiligschennis be
schouwd. Groote verdiensten kan ik evenmin ont
waren in de schuine richting, waarin de poort, om
de bocht van den weg te volgen, gebouwd is.
Wanneer de fundamenten behoorlijk gelegd zijn,
heeft de regelmatige aansluiting van zelve plaats,
zooals een schipper, die met de afwijking van den
stroom bekend is, den juisten plek van afvaart weet
te kiezen, om het bepaalde punt aan de overzijde te
bereiken. Onbegrijpelijk is het mij hoe de Commissie
waarde kan toekennen aan de skeletten der
ossekoppen, die de fries versieren, welke in
Duitschland onder de benaming van „Aasköpfe"
terecht in een kwaden reuk geraakt zijn en
tot het steenhouwersfabrikaat gerekend worden.
Een der gebeeldhouwde sleutelsteenen vertoont een
gewoon menschenhoofd, dat zich door niets onder
scheidt, en de andere steen vertoont ons een
gaper, die aan het bekende uithangbord der
drogisten herinnert. Een vergelijking met de
Zijlpoort, die voor een goed deel uit baksteen
opgetrokken en met toepasselijke ornamenten
versierd, een forsch en manlijk karakter ver
toont, zal het onbeduidende en karakterlooze der
Hoogewoerdspoort duidelijk doen uitkomen. Hoewel
deze poort door denzelfden Willem Van der Helm
vervaardigd is, die ook de andere ontworpen
heeft, is hij in dit gebouw, dat ons onmiddellijk
een wapenpoort voor den geest roept, veel beter
geslaagd. Zoowel de wapentrofee boven den
ingang, op eigenaardige wijze met den vrijheids-
hoed gekroond, en de met eikenloof omkranste
lictorenbijlen op den eenen als de romeinsche en
middeleeuwsche wapenrustingen met het monu
mentale stadswapen op den anderen gevel, roepen
gelijktijdig de eerste dagen der stichting van de
stad en het beleg te binnen. De toes»el voor de klok
maakt ook hier weder een storenden indruk, maar
de toren is veel kleiner en dus ook de stoornis gerin
ger. Het beeldhouwwerk der sleutelsteenen, zoowel
de kop van Mars als het Medusahoofd, zijn veel
beter dan bij de andere poort. Leiden, die als
misschien geene andere stad in ons land op
zoovele fraaie monumentale gebouwen kan wijzen,
behoeft waarlyk over het gemis der Hoogewoerds
poort niet te treuren. Wanneer het oude bolwerk
smaakvol wordt aangelegd en met villa's bebouwd,
zooals aan de zijde der vroegere Wittepoort ge
schied is, zal het uiterlijk voorkomen der stad
daarbij eer winnen dan verliezen. Indien het
gemeentebestuur iets voor de architectuur wil
doen, bestaat daartoe ruimschoots gelegenheid.
Laat het dan de Protestantsche gemeente door
het verleenen eener subsidie in staat te stellen
op de Hooglandsche kerk een nieuwen dakrui
ter te bouwen, die als drager der groote klok
kan gebezigd worden, zooals bij den dom te
Keulen is geschied. De tegenwoordige standplaats
der klok schijnt, zooals uit de herstellingen aan
den buitenmuur blijkt, het behoud der kerk in
gevaar te brengen, terwijl het houten omhulsel,
dat aan een duiventil of bokkinghang herinnert,
het geheele gebouw ontsiert. Wanneer zal men
toch eens van de smakelooze onhebbelijkheid afzien
om de restauraties met kleine baksteenen te be
werkstelligen
J. E. Banck.
[Door plaatsgebrek is dit artikel eenige dagen
blijven liggen. Red.]
LEIDEN, 7 September.
Bij de heden gehouden openbare verkoo-
ping van Cokes op het raadhuis alhier van par
tijen van 50, 10 en 5 hectoliters waren de
hoogste prijzen, f 30.50, 6.10 en 3.00; de
laagste f 30, 5.80 en f 2.90.
Van het verrichten van eenige werken
aan het gebouw genaamd „Nosocomium" is bij
de heden gehouden openbare aanbesteding aan
nemer geworden de heer S. Van Leeuwen, timmer
man alhier, voor de som van f 2599.
Zaterdag werd in „Zomerzorg", onder voorzit
terschap van den districts-schoolopziener Dr. M. J.
De Goeje, de driemaandelijksche algemeene verga
dering gehouden van onderwijzers en onderwijzeres
sen in het derde district van Zuid-Holland. De
punten ter behandeling waren: 1°. Zijn de jaarlijk-
sche prijsuitdeelingen op de scholen goed- of af te
keuren? door den heer A. Van der Harst; 2°.
Schoolexamens, door den heer J. Mast; 3°. De