LEIDSCH
DAGBLAD.
l\ü. 4400.
A0. 1874.
Woensdag
17 Juni.
SCHUTTERIJ.
Voor vijftiy jaren.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Kommer*0.02.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIES
Van 1G regelsf 1.05.
Iedere regel meer0.174.
Groolcre letters naar plaatsruimte.
STADS-BERICHTEN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN doen
te weten, dat de alphabetische naamlijst van alle perso
nen, die, overeenkomstig de wet van den 11 April 1827,
aan de loting voor de Schutterij moeten deelnemen, ter
inzage van de belanghebbenden zal liggen ter secretarie
dezer gemeente, van den 18 tot en met den 25 Juni aan
staande (de Zondag uitgezonderd), van des voorraiddags 10
tot 's namiddags te 1 uur, en dat de loting zal plaats
hebben in een der lokalen van het Raadhuis, en wel:
op Vrijdag den 26,teD Juni 1874,
's voormiddags te negen uren.
Wordende zij, welke na de laatstvoorgaande in
schrijving zich binnen deze gemeente metter
woon hebben gevestigd, tot eene naloting opge
roepen, mede
op Vrijdag den 26sten Juni 1874,
's namiddags te één uur.
Zullende ieder ingeschrevene bij een biljet worden op
geroepen, om tot de loting ter voorschreven plaatse op
te komen, op den dag en het uur in deze kennisgeving
uitgedrukt, terwijl zij, die verhinderd mochten worden
zeiven tot de loting op te komen, zich door een gemach
tigde kunnen doen vertegenwoordigen, of geen gemach
tigde verschijnende, zal de loting geschieden door een der
leden van de Commissie uit het Gemeentebestuur.
Tevens worden de belanghebbenden verwittigd, dat bij de
genoemde loting aanteekening zal worden gehouden van
de redenen tot vrijstelling, die de ingeschrevenen ver-
rneenen, krachtens het 3de art. der wet, te kunnen aan
voeren; waarom het voor hen, die zoodanige redenen tot
vrijstelling meenen te hebben, van belang is, door per-
soneele opkomst of, bij volstrekte beletselen, door het
zenden van een met hunne omstandigheden wel beken
den gemachtigde, de loting niet te verzuimen.
En wordt eindelijk den belanghebbenden kennelijk ge
maakt dat aan de navolgenden bij de wet recht op vrij
stelling is toegekend, als:
1°. die met ziekte of gebreken zijn behebt, welke hen
tot den wapenhandel, voor het tegenwoordig oogen-
blik of wel geheel, ongeschikt maken;
2°. die kleiner zijn dan eene nederlandsche el (meter)
en vijf honderd zeventig strepen (millimeters)
3°. de geestelijken van alle gezindheden, zoo lang zij
niet van stand veranderen
4°. de professoren en lectoren aan de hoogescholen,
aan de athenaea en de seminariën
5°. de studenten in de godgeleerdheid;
6°. die den rang van officier in dienst van den Staat,
te lande of ter zee hebben bekleed, en door eer
vol ontslag den dienst verlaten hebben of gepen
sioneerd zijn, zoo lang zij niet in een gelijken of
hoogeren rang bij de Schutterijen kunnen worden
aangesteld
7°. die, wegens verandering van woonplaats, eervol uit
de Schutterij zijn ontslagen in den rang van offi
cier, voor zoo verre zij in hunnen vorigen of in
een hoogeren rang niet weder kunnen worden
aangesteld;
8°. die in militairen dienst ter zee of te lande zijn,
waardoor alleen worden bedoeld zij, die na de
inschrijving in militairen dienst zijn getreden, als
rustende op militairen, zoolang zij in dienst zijn
en dus niet. voor ingezetenen eener bepaalde ge
meente kunnen gehouden worden, de verplichting
niet om zich te doen inschrijven;
99. den broeder van hem, die in persoon voor zich zei
ven bij de Schutterij dient, met dien verstande, dat
van een gelijk getal broeders altijd de helft, en van
een ongelijk getal slechts de kleinste helft, tot den
dienst zal worden opgeroepen; strekkende deze be
palingen zich echter niet uit tot zoodanige broeders,
die, om welke reden ook, niet meer bij hunne
ouders inwonen;
terwijl voorts, in tijd van vrede, van den actieven
dienst tevens worden vrijgesteld (met de bepaling
nochtans, dat zij tot den werkelijken dienst dadelijk
kunnen worden opgeroepen, indien de redenen van
vrijstelling ophouden, waarom zij op de algemeene
en bijzondere rollen tevens geplaatst, doch bij de
reserve zoolang in dienst gesteld worden)
10°. zij, die tot den dienst der nacht- of brandwachten,
en tot dien der brandspuiten, zijn aangesteld, zoo
lang zij met die werkzaamheden zijn belast
41°. lijf- en huisbedienden, voor welke als dienstboden
de personeele belasting wordt betaald, waaronder
echter niet zullen worden verstaan werkboden of
zoodanige bedienden, die ter uitoefening van iemands
beroep of bedrijf zijn benoodigd; en
12°. zij, die voortdurend uit armen-kassen bedeeld, of
in de armen-gestichten opgevoed en onderhouden
worden.
En zullen dientengevolge degenen, welke op vrijstel
ling, uit hoofde van eene der bovengemelde redenen,
aanspraak mochten vermeenen te kunnen maken, zoowel
als zij, die zich in den dienst willen doen vervangen, de
bewijzen daartoe vereischt, moeten overleggen en, in het
laatste geval, de personen, met welke zij van nommer
willen verwisselen, kenbaar maken aan de Commissie, op
Donderdag den 2den Juli aanstaande, des voormiddags tus-
schen 10 en 4 uur, op het Raadhuis, ten einde daarvan
de noodige aanteekening te doen, voor zooveel zulks bij
de loting niet mocht zijn geschied; zullende op de
reclames, zoowel als over de goed- of afkeuring der
personen, door welke men verlangt zich te doen vervan
gen, nader door de Commissie van onderzoek uitspraak
worden gedaan.
En wordt deze door aanplakking en door plaatsin? in de
Leidtehe Courant afgekondigd.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. d. BRANDELER, Burgemeester.
,E. KIST, Secretaris.
Leiden, 16 Juni 4874.
Op, op, ter feeste, Iogczetenen van Leyden
Het jobel over deD moed, de standvastigheid en de
heilige trouw uwer vaderen in deu strijd tegen
de misdadige dwingelandij van Spanje is aange
broken! Op, op, ter feeste en openlijk getoond
dat gij Nederlanders zijt, waardig het genot der
vrijheid waarvoor onze vaderen moedig gestre
den en goed en bloed geofferd hebben. Heilig
was u de jaarlijksche dankdag van Leydens ont
zet en zonde dan het tweehonderdvijftig-jarig
jabel u niet hoogst belangrijk zijn? De volhar
ding in den strijd, de zegepraal van Leyden,
was de zegepraal van geheel Nederland l
Leydxhe Courant van 4 Oct. 1824, N°. 119.
De lang verwachte 3de Octoberdag van het
jaar 1824 was aangebroken. Reeds den Isten
Juni van dat jaar had de stedelijke raad besloten
den 250-jarigen gedenkdag van Leidens ontzet
plechtig en luisterrijk te doen vieren, als eene
voorbereiding voor nog voortreffelij
ker feestviering op het 25 0-jarig jubilé
van de hoogeschool. Met blijde ingenomen
heid had de burgerij dit raadsbesluit begroet en
al spoedig handen aan bet werk geslagen om ook
van haren kant tot den luister van het feest mee
te werken. Ook de studenten waren niet achter
gebleven, maar hadden in weerwil van het
feest, dat het volgend jaar voor de hoogeschool op
handen was, uil hun midden eene Commissie be
noemd om een programma vast te stellen van de
festiviteiten, waarmede zij hunnerzijds den feestdag
zouden vieren..
Eindelijk was de feestdag aangebroken. De dag
zelf, een Zondag, werd op echt vaderlandsche wijs
in de tempels der onderscheidene gezindheden
godsdienstig herdacht. Den volgenden morgen Ie
acht uren werden de feestelijkheden geopend met
trompetgeschal en klokkespelde vlag werd van den
toren geheschen en weldra prijkte de driekleur
uit aller woningen. Voor de Waag in den Rijn
hadden zich al de vaartuigen in de stad aanwe
zig, verzameld en boden door de menigvuldige
schakeeringen en kleuren hunner vlaggen en wim
pels een levendig en bekoorlijk schouwspel aan.
In de Pieterskerk zou Prof. v. d. Palm de feest
rede houden. Drieduizend tweehonderd zeven-en-
twintig toegangsbewijzen waren aan de ingezetenen
tot bijwoning van die plechtigheid verstrekt en
allen, die daarvan voorzien waren, spoedden zich
tempelwaarts.
Weldra zag men de studenten, voorafgegaan
door eene wacht kurassiers, zich in staligen op
tocht van de Academie naar het Stadhuis begeven
om zich aan te sluiten bij den stoet, die van daar
naar de Pieterskerk vertrekken zou. Weldra ver
scheen de stoetde muziek der burgerij voorop,
daarachter eene afdeeling van de flankeurs-ccm-
pagnie met de stadsboden in ambtsgewaad. De
ceremoniemeesters, de burgemeester, wethouders
en raadsleden, de secretaris, de gouverneurs van
Noord- en Zuid-Holland, de feestredenaar, eene
Commissie uit Ged. Staten, de pedellen, cura
toren en hoogleeraren der hoogeschool, de plaat
selijke commandant met de hoofdofficieren der
schutterij en van het garnizoen, de Dijkgraaf,
Hoogheemraden en Hoofdingelanden van Rijn
land, de burgemeesters van Den Haag, Delft
en Haarlem, de predikanten der onderscheidene
gezindheden en de pastoor der oud-katholieken, de
directeur van politie, de ontvanger en eindelijk
het geheele studentencorps (behalve de groenen)
maakten den optocht uit. In plechtgewaad en met
ongedekte hoofden traden al de leden van dezen
feesttrein tusschen de rijen der gewapende macht
naar de Pieterskerk. Dat de feestrede, daar uitge
sproken, en afgewisseld door heerlijk orgelspel en
het gezang der weezen, niet weinig bydroeg tot
verhooging der algemeene geestdrift, wie twijfelt
er aan bij de wetenschap dat de eenige v. d. Palm
er het woord voerde? Onder het spelen der volks
liederen en het Iö Vivat verliet de menigte, nadat
de redevoering uitgesproken was, het kerkgebouw.
De feesttrein keerde naar het Raadhuis terug en
werd daar ontbonden. De studenten begaven zich
weer in optocht naar het Academiegebouw. Onder-
tusschen wemelden de straten van een ontelbare
menigte wandelaars, waaronder duizenden vreem
delingen. Uit de tempels, op de Ruïne en de
Korenbeurs opgeslagen, klonk eene vroolijke muziek.
De fontein, voor deze gelegenheid van vele bui
tengewone figuren voorzien, zond hare waterstra
len omhoog, die schitterden in de heerlijke
Octoberzon. Voor de fontein en elders aan de
godshuizen werd aan de behoeftigen haring en
wittebrood uitgedeeld. Eene groote menigte begaf
zich naar het Raadhuis, waar alles wat maar
eenigszins betrekking had op het feit van den
dag, van heinde en verre verzameld, was tentoon
gesteld. Langs de straten zag men een open rijtuig
met gemaskerde personen, voorstellende den Zeeuw-
schen vlootvoogd en zijne matrozen, de Leidsche
sledemaagd en een vroolijken arlequin, die aan
alle kanten volksliederen uilstrooide. De schutterij
werd op de Ruïne onlhaald, onderwijl daar een
wedstrijd in het mastklimmen werd gehouden
naar zeer fraaie prijzen. Iets later ontving de
Regeering op Den Burg de door haar genoodigden
aan een feestmaal. In het logement het „Zwijns
hoofd," weleer de woning van v. d. Werf, namen
vele burgers deel aan een maaltijd, bestaande uit
hutspot, haring en wittebrood, waartoe te voren
eene inschrijving was geopend. Overal ging de
vreugdebeker rond. Alom zag men vroolyke men-
schen. Tegen den avond begaven zich velen naar
den Schouwburg. Daar werd „het beleg van Lei
den" van vrouwe Van Merken ten tooneele ge
voerd en de uilvoering besloten met eene schoone
allegorie. De schouwburgzaal was veel te klein
om alle belangstellenden te bevatten. Daarom
werd de voorstelling den volgenden avond her
haald. Te acht uren des avonds werd van den
toren van het Raadhuis het sein tot eene alge
meene verlichting gegeven. Tweehonderdvijftig
lantarens waren daar onlstoken. Geen half uur later
of de geheele stad zwom in een zee van licht,
en een prachtig geïllumineerd vaartuig, met een
aantal toonkunstenaars bevracht, kwam door de
Vlietbrug de stad binnen. Die brug zelf was, even
als vele andere gebouwen, van stadswege prachtig
verlicht. Eene onafzienbare menigte verdrong zich
op de straten en gaf ongedwongen aan hare