EEN D R O O M. Has, is i t dezer van New-York naar Rotterdam vertrokken. De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft bij zijn antwoord op het verslag der Kamer betreffende de censuswet gevoegd een gewijzigd ontwerp, waarbij het normaal cijfer op f 26 en voor Amsterdam en Pmtterdam op 70 wordt aangenomen, en zulks ter gernoetkoming aan eenige bezwaren, in de Afdeelingen geopperd. De Minister dringt op een spoedige eindbeslis sing aan. De hoogleeraar Buys Ballot, te Utrecht, is tot commandeur van de Frans Joseph-orde benoemd. Voor het M. O. zyn gisteren in Den Haag toegelaten de heeren T. J. H. Adriani, van Sneek, voor NederlandschM. J. IJzerman, van Namans dorp, voor geschiedenis; A. Van der Voort, van Gouda, voor aardrijkskunde, en F. Schah, van Amsterdam, voor boekhouden. Gisteren 2'yn te Amsterdam tot arts be vorderd de hh.II. J. Van Oppenraay, geb. te Bern mei, en Dr. W. Mees, geb. te Groningen. De nationale tentoonstelling van moderne en antieke houten meubelen, welke medio Juli Den Haag zou geopend worden, zal ten gevolge van de ongenoegzame toezegging voor inzending, niet plaats hebben. 's Rijks middelen hebben in de maand Mei 11. in het geheel opgebracht 8,085,083 legen 6,885,034 in Mei 1873 in de eerste 5 maan den van dit jaar bedroeg die opbrengst ƒ35,689,091, tegen 33,783,608 in hetzelfde tijdvak van 1873. Z. M. heeft de benaming van essayeur bij het hoofdbestuur en essayeur bij 's Rijks munt, vervangen door die van 'lsten en 2den essayeur bij 'sRijks munt; en benoemd bij 's Rijks munt: tot lsten essayeur, J. S. 't Hooft; tot 2den essayeur, W. Hora Siccama; en tot aide-essayeur, Jhr. W. L. Teding van Berkhout, thans te Schoon hoven. Z. M. heeft P. Nobel, secr. der gem. St. Pancras, herbenoemd tot burgem. dier gemeente; aan L. J. Du Celliée Muller op zijn verzoek eer vol ontslag verleend als lid der comm. van adminislr. over de gevangenissen te Amsterdam, onder dankbet. voor de bewezen diensten, en benoemd lot lid van gemelde commissie J. Kalft', directeur van publ. werken te Amsterdambe noemd tot plaatsverv. kantonr. te Bergum H. Van Goudoever, ontv. der reg. en dom. te Har- degarijp; tot idem te Meppel Mr. A. J. Blom, advo caat aldaar; aan Mr. G. H. Hoef hamer, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als notaris te El burg. Gemengd Nieuws. Omtrent den brand, gistermiddag te Amsterdam uitgebarslen, wordt nader gemeld: De geheele omgeving was al spoedig in wolken rook gehuld, die de personen in de nabijheid schier deden stikken. Weldra sloegen de vlammen zoowel van voren als over de geheele uilge strektheid van het gebouw uit. Toen werd het gevaar voor de belendende perceelen zóo dreigend, dat niet alleen een groot en hoog perceel op de Geldersche Kade eenige oogenblikken van boven in brand stond, maar de vlammen zelts over sloegen naar een huis aan de overzijde. De daar aan den nok van het dak uitgebarslen brand werd door de hulp van een spuit spoedig ge- Lluscht. Door het omstorten van de muren is een schoorsteenveger zwaar gewond. Twaalf spuiten en drie stoomspuiten werkten om hel gevaar van de belendende perceelen af te wenden. Het pak huis lag omslreeks halfzes geheel in puinhet was gevuld met katoen, timmerhout, Amerikaansch spek en in gebruik bij het Vriesche Veem. Tien matrozen, te Maassluis met een jol naar boord van een op de reede geankerden logger willende varen, hadden het ongeluk dat midden in de rivier de jol omsloeg waardoor zij allen te water geraaktenniet zoodra was zulks van den wal gezien, of vele personen spoedden zich met hunne booten r.aar de plaats des onheils; zij redden de drenkelingen allen van een wissen dood. INGEZONDEN. Nauwelijks was ik in deri nacht van Donderdag Tl op Vrijdag 12 Juni ingeslapen, of ik had den volgenden droom, dien ik u mededeel, wijl hij mij curieus genoeg schijnt een plaats in te nemen naast de in den laatsten lijd ingezonden stukken in uw blad. Ik droomde dan, dat ik in het feesl vierend Leiden was op den 3den October lb74. Ik begaf rn'y op straat. Het regende bij stroomen buiten, en het was huiverig koud; nietlernin bewoog zich een dicht opeengepakte menscherimassa door Lei- dens straten. Geen geluid werd gehoordhel volk ging stil zijn weg, zonder rumoer te veroorzaken. Alle menschen hadden een vreemd, blauwachtig geel schijnsel over het gelaal, en zij bewogen zich spookachtig over de straat. Den stroom volgende, kwam ik aan de Waag. Daar stond men stil, en luisterde: een man slond op een bank en las een biljet voor, dat er was aangeplakt. Ik verstond het volgende: Programma van het vuurwerk op den 3den October op het Galgewater. N°. 1. Het in de lucht springen der optochls- commissie op Juni 1874, verlicht door Ben- ga al sch vuur. N°. 2. Knaleffect van de heeren v. d. M. c. s., benevens eenige vuurpijlen. N°. 3. Groote zon, die nogal licht over de zaak verspreidt, van een „zich noemenden" „leer ling"" der II. B. S. N°. 4. Groote donderknal, vervaardigd door den heer v. H. Tot besluit: Stukken re.-en op de optochts com missie. „Optochls-commissie," hoorde ik achter mij brul len, en mij omkeerende, zag ik de vier leden der commissie, mij pogende mee te sleuren. „Help, help," riep ik, maar mijn stem ging verloren onder het geroep van alle aanwezigen, die, terwijl zij met den vinger naar mij wezen, uitschreeuwden „de zich noemende „leerling"weg met hem Men trok mij naar den kant, en wierp mij in het water. Ik zonk al dieper en dieper, totdat ik eindelijk grond voelde, en de oogen openende, zag dat ik mij in een kamer bevond, geheel van ijzer, en met slechts éen vensier, waardoor het licht zwak binnenviel. Het kwarn mij echter voor, dat de zoldering zich bewoog, en ik bemerkte weldra, dat zij langzaam naar mij loekwam, en mij dus ten laatste zou verpletleren. Met vurige letters stond op de zoldering geschreven: Sluk van den heer v. H. Toen zij echter nog slechts even boven mijn hoofd was, ontdekte ik twee gaten er in, waarom geschreven stond „bepaalde onwaar- li e d e n." Net bijtijds ging ik onder een dezer gaten slaan, zoodat het dak, zonder mij te beschadigen, over mij heenviel. Toen ik er op stond, verscheen een lichtglans voor mijne oogen, en toen die ver dween, zag ik de Waarheid met haren spiegel voor mij staan. „Schoone jonkvrouw", aldus sprak ik haar aan, „zoude het ook onbescheiden zijn u te vragen, waartoe die gaten in de zoldering waren, en waarom die gaten: „bepaalde onwaarheden" ge noemd zijn „Myn zoon," sprak zij, „deze gaten zijn de „be paalde onwaarheden" welke zich bevonden in het stuk van den heer v. H. Het eersle gat is ge maakt, opdat iedereen zien zou dat de commissie niet door eenige, maar wel door éen jongen buiten voorkennis der anderen was verzocht om de leiding der zaken op zich te nemenhel tweede gal toont aan, dat éen lid der commissie van Vrijdag 2 tot Zaterdag 12 uren volkomen den tijd heeft gehad, om te bemerken dat de jongens niet op de zijde der commissie waren. Deel dat der commissie mede, en hiermede vaarwel!" Zij verdween voor mijne verbaasde blikken, en ik bleef alleen. Eensklaps veranderde het tooneel: ik bevond mij in een bosch, op de plaats waar twee wegen elkander kruisten. Ik bemerkte op ieder der vier wegen een lid der commissie, en ieder had een breed zwaard en een stuk touw in de hand. Zoo naderden zij mij, en toen zy vlak bij mij waren, hielden zij stil. Ik sprak hen aldus aan: „Edele heeren van de optochls-commissie, daareven ver scheen mij de Waarheid. Zij zeide mij, dat slechts éen leerling u iets over den optocht gevraagd had, en dat gij, toen gij bedanktet, zeer wel wist dat de jongens zich niet aan uwe zijde geschaard hadden. Zij vroeg mij, u dit mede te deelen!" „Zich noemende leerling", klonk het van hunne lippen. Zy grepen mij aan, en sleurden met de zwaarden boven mijn hoofd opgeheven, mij naar den rarid eens afgronds in het bosch. „Erbarming," smeekte ik, „erbarrning met mij!" „Geen genade!" was hun antwoord, en zij stieten mij met geweld achterover in den afgrond. Ik viel dieper en dieper, het warrelde voor mijne oogen: ik gaf een luiden gilen ontwaakte. Dadelijk schreef ik mijn droom op. De „zich noemende" „leerling"der 12 Juni. II. B. S. [Ofschoon wij ons geheel builen de quaeslie stellen, ruimden wij om den eigenaardigen vorm aan dit stuk eene plaats in. Red.] Mijnheer de Redacteur! De pleiter voor de Leidsche armverzorgers heeft mij met zijne dupliek niet tevreden gesteld. Ik moet derhalve repliceeren, dat Slegtenhorst liever van de liefdadigheid zijner natuurgenooten leeft, dan dat hij in 't Mirineliuis het restje zijns levens gaat verslijten. Zoodra echter voor hem de pooi ten van het Oude-Mannenhuis worden geopend, geef ik P. de verzekering, dat S. terstond zijn appar tementen in dit gebouw zal betrekken. Een Buitenman. BUITENLAND. Frankrijk. In de gisteren gehouden zitting der Kamer verzocht de heer Fresneau tot de regeering eene vraag te richten, naar aanleiding van het artikel in den Pays. De Voorzitter, de heer Buffet, zeide het beter te oordeelen de vraag tot eene interpellatie te maken. Naar men verzekert, heeft de heer Batbie, voorzitter der Commissie van Dertigen, aan haar voorgesteld het kiesrecht in de staatkundige kies wet op 21 jaren te stellen. Gisteren heeft weer een tiental arrestatiëu plaats gehad om oproerige manifestaties bij het station Saint Lazare. Bij dat station waren troepen opgesteld om de ongeregedlheden te voor komen. De ministerraad heeft besloten de Pays de Rappel en de XIX Siècle gedurende 14 dagen te schorsen. Het linker-cemtrum zou eene interpellatie houden naar aanleiding van de ge beurtenissen van den -vorigen dag en het antwoord van den minister Fortou. Het voorval bij het station Saint-Lazare, heeft zich, volgens de Républ. Franpaise, aldus toegedragenGambetta kwam aan het station, in gezelschap van den heer Guyot-Montpayroux, oud-afgevaardigde, dien hij ontmoet had en met wien hij in een gesprek gewikkeld was. Bij het bin nenkomen in de wachtkamer werd trambetta door iemand aangesproken met de woorden: „Gij hebt gisteren gezegd dat de Bonaparlisten ellendelingen zijn. Ik ben Bonaparlist. Zoudt gij tegenover mij wel durven herhalen wat gij gisteren hebt gezegd?" „Het doet er weinig toe," antwoordde Gambetta, „of gij Bonapartist zijt. Neem het op zooals. gij wilt." Daar de persoon 111 quaestie door dit antwoord overbluft scheen, voegde Gambetta er dadelijk bij: „Arme man! Men laat u hier een rol spelen waarvoor gij slecht berekend zijt". Reeds dadelijk had dit voorval de aandacht van verscheiden omstanders getrokken en vormde zich een oploop. Toen naderde een ander persoon, nog wel iemand die gedecoreerd was, Gambetta en voegde dezen driftig toe: „Ook ik ben Bonapartist, en ik zal niet dulden, dat gij op zulk eene wijze eene partij, die eerbied verdient, aanvalt". Gambetta antwoordde: „Mijnheer! Laat mij met vrede, ik ken u niet. Die bedreigingen jagen mij geen schrik aan, ik heb nog wel iets anders beleefd". Deze woorden, met verheffing van stem en met vuur uilgesproken, lokten dadelijk verschillende protesten uit en brachten de menigte in beroering.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1874 | | pagina 2