LEIDSCH
DAGBLAD.
Nü. 4335.
A0. 1874.
Zaterdag
28 Maart.
Een gewenschte Emancipatie.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.03.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN
Van 16 regelsf 1.05.
Iedere regel meer0.17$.
Groolerc lelters naar plaatsruimte.
ST AD S-JB ERICH TEN.
JACHT EX VIS8CHERIJ.
De BURGEMEESTER van LEIDEN brengt ter kennis van
jen, die zich voor het aanstaande seizoen 1874/75 in het bezit
nenschen tc zien van Jacht- of Yischakteil, of wel van eene
httelooze vergunning tot uitoefening der vissckerij, dat de
blanco verzoekschriften ter hekoming daarvan gratis verkrijgbaar
zijn ter Gemeente-Secretarie, alwaar zij, behoorlijk ingevuld en
onderteekend, vóór den 15den April dezes jaars moeten terug
bezorgd zijn, ten einde alsdan aan den Commissaris des Konings
in deze provincie te worden ingezonden.
Tevens wordt ter kennis van belanghebbenden gebracht dat
blanco verzoekschriften tot bet bekomen van buitengewone mach-
g tot het verdrijven van schadelijk gevogelte met pistool
schoten, het schieten van konijnen en ander schadelijk gedierte
en het risschen als het water met ijs bedekt is, van heden af,
mede gratis ter Gemeente-Secretarie ter invalling verkrijgbaar
zijn gesteld.
Dc Burgemeester voornoemd,
v. d. BRANDELER.
Leiden, 13 Maart 1874.
In alles heerscht mode, niet alleen in onze
kleedij, meubelen enz., maar ook, en zeker wel
niet het minst, in de richting van ons maat
schappelijk leven. Wij hebben nu eenmaal behoefte
aan afwisseling, en als de stand van zaken zoo
danig is dat er eensdeels geen gegronde aanlei
ding bestaat om naar verandering te trachten,
anderdeels de wezenlijk wenschelijke wijzigingen
of hervormingen toch niet zijn te verkrijgen, neemt
men onder den invloed van wat men zoo eigen
aardig „ongedurigheid" noemt, de toevlucht tot
het opwerpen van een of andere quaestie, die
naarmate de leiding waaraan zij haar ontstaan
te danken had, meer gezocht, meer onnatuurlijk
was, des te spoediger op den achtergrond geraakt.
Wij Nederlanders met hetgeen men in het bui
tenland ons phlegma gelieft te noemen, maar wat
in vele gevallen zeker even goed op den beter
klinkenden naam van bezadigdheid aanspraak mag
maken, zijn daarbij in den regel geen voorvechters en
hebben daardoor het voordeel, met bedaardheid
zulk een beweging te volgen in zooverre zij- aan
prijzing verdient.
Zulk een quaestie was ongetwijfeld ook die van
de emancipatie der vrouw, een quaestie die in
geheel Europa en Amerika ruime stof tot be
spreking opleverde, maar thans nagenoeg geheel
van het tooneel is verdwenen, althans in den
overdreven zin, waarin men haar begon op te
werpen, toen men de vrouw naast den man en
in volkomen dezelfde maatschappelijke verhouding
wilde doen optreden. Het gevaar van vrouwen-
olksvertegenwoordigsters en dergelijke onnatuur
lijkheden zijn wij gelukkig te boven, en toch heeft
die geheele beweging haar nuttige zijde gehad
de invloed daarvan doet zich ook thans nog ge
voelen, en wel ten goede. De vrouw toch begint
zich werkelijk te emancipeeren, maar volgens
een meer gezond beginsel, de vrouw van den
werkman begint zich hier en daar te verheffen
boven het standpunt van onbeduidendheid, dat zij
tot dusver innam. En waarom? Omdat men be
hoefte gevoelt aan haar medewerking tot het be
reiken van zekere doeleinden. Wij hadden dus
alleszins reden om te spreken van een gezond
beginsel; immers slechts hij kan zich doen gel
den, die op zijn beurt voor die waardeering iets
kan en wil geven. Laten wij onze meening nader
verklaren.
Onder de gevolgen der coöperatieve beweging
behoort in de eerste plaats de oprichting van con-
sumtieve winkelvereenigingen. Wie zal het onze
werklieden euvel duiden, ja het niet veeleer toe
juichen dat zij, door in vereeniging en voor ge
meenschappelijke rekening hun dagelijksche be-
noodigdheden in te slaan, de winsten, die anders
den winkelier ten bate zouden komen, tot hun
eigen voordeel doen strekken? Maar waartoe die
eigen neringen, als hunne vrouwen nalatig bleven
er hare huishoudelijke inkoopen te doen? Den
winkelvereenigingen ontbrak 't aan het noodige
aantal klanten, en om in dat gebrek te voorzien
begreep men dat men de medewerking der vrou
wen noodig had. Het gevolg ligt voor de hand:
met hare mannen verschenen zij op sommige
plaatsen op de vergaderingen, waar de belangen
der winkelvereenigingen werden besproken.
Nogmaals, dat is een gezond beginselhaar
onmisbaarheid deed haar op den voorgrond treden
in den werkkring, die haar zoo eigenaardig voegt,
het huishoudelijke. Afgescheiden van de zaak, welke
het hier gold, zal dat verschijnsel niet nalaten
een weldadigen invloed uit te oefenen; het gevoel
van persoonlijkheid, van eigenwaarde, dat in den
tegenwoordigen toestand maar al te dikwerf bij
haar sluimerde, zal er door worden opgewekt
zij zullen zich meesteres gevoelen op het terrein,
waarop zij zich zoo eigenaardig moeten bewegen
Er ligt veel waars in de woorden, die ons
onlangs onder de oogen kwamende werkman is
na het volbrengen van zijn dagelijkschen arbeid
nog maar al te vaak genoodzaakt te huis de func-
tiën waar te nemen van minister van binnenlandsche
zaken, justitie en niet het minst van financiën
maar die zinsnede bevat tevens veel verklaarbaars.
Wie, die overtuigd is zijne plichten op lofwaardige
wijze waar te nemen, gevoelt niet tevens de be
hoefte aan erkenning van zijne verdiensten? Die
waarheid werd tegenover de vrouwen onzer werk
lieden niet altijd even stipt in acht genomen, en
loch, hoe wenschelijk ware dat niet!
Heeft elke gehuwde vrouw als zoodanig een
schoone taak te vervullen, die welke op de schou
ders van de vrouw des werkmans rust is er tevens
dubbel zwaar bij, en dit geeft haar dan ook des
te meer het recht om een hooger standpunt in
te nemen dan waarop zij zich thans veelal ge
plaatst ziet. Zoo zij in die richting zich eman
cipeert, zal de maatschappij er zeker wel bij varen.
LEIBEN, 3? Maar».
De 6 adspiranten, die van Zaterdag lot
Woensdag in Den Haag aan het examen voor
den rang van 2den luitenant bij hel O.-I. leger
deelnamen, zijn allen geslaagd. Het zijn de heeren
Van den Brandeler en Moorrees, van het 2de
reg. infanterie; Reiche en Roersch, van het 6de
reg.Ernste en Janssen, van het 8ste regiment.
Heden is het examen voor het derde zestal
begonnen.
De heer Loyson (pater Hyacinthe) zal den
27sten April a. s. in het Leidsch Studentenge
nootschap Doclrina optreden. Naar alle waar
schijnlijkheid zal hij ook Amsterdam en Utrecht
bezoeken.
De toelichting, door den Minister van Kolo
niën, in de zitting der Tweede Kamer van den
21sten jl., gevoegd bij de mededeeling van het
jongste telegram betreffende Atjin, was voor geen
der verslaggevers op de journalisten-tribune ver
staanbaar. Thans is zij in het Bijblad verschenen.
Wy ontleenen daaraan het volgende
„Omtrent den Radja Bandhara, die gezegd werd
de schrijver te zijn van den brief in de Pènang-
sche courant van 29 Januari, een brief die ook
in de Europeesche dagbladen heeft gecirculeerd
en waarin beweerd wordt dat het tractaat van
1857 een verdichtsel is, kan ik eenige mededee-
lingen doen. De Regeering heeft hetgeen in den
brief voorkwam niet van genoeg belang geacht
om het tegen te spreken. Het is toch in Neder
land genoeg bekend, ook door de overlegging
van stukken aan de Kamer, hoe dat tractaat van
1857 door den generaal Van Swieten gesloten
werd. Maar bovendien is de regeering ook nog
in 't bezit van het verslag der zending van den
toeninaligen commandant van de Medusa, het
tegenwoordige lid der Kamer, de heer Fabius,
door wien in 1858 de ratificatiën van het trac
taat met den Sultan persoonlijk uitgewisseld wer
den. Nu blijkt het, dat de brief in de Penangsche
courant een verdichtsel is, want de man, wiens
naam er onder staat, ontkent de schryver van
dien brief te zyn. Daar dezelfde persoon nu als
bemiddelaar bij de Atjineesche hoofden schijnt
te zullen optreden, kan het van belang zyn mede te
deelen wat omtrent hem gezegd wordt in de
correspondentie, uit Indië ontvangen. Volgens
de berichten van onze ambtenaren te Poeloe
Penang, is deze radja Bandhara op dit oogen-
blik 81 jaren oud, maar nog vol ambitie.
Hij heeft echter tot nog toe in de Atjineesche
zaken te Penang geen rol gespeeld. Door zijne
antecedenten heeft hij een groot prestige, en hij
wordt door zyne landgenooten bijzonder in eere
gehouden. In 1815 diende hij reeds den Sultan
Djauhar Alam met den titel van Toekoe Moeda;
hij onderscheidde zich als uitstekend zeeofficier
in den oorlog met Seifoe'l Alarn, bezocht in 1817
Padang, keerde in 1818 naar Atjin terug en
ontving van Djauhar Alam een titel, gelijkstaande
met dien van bevelhebber der zeemacht. In 1822
werd hij door Sultan Mohammed Shah benoemd
lot Paduka Sri Radja Bandhara, destijds de hoogste
betrekking of bediening. Vandaar dat men hem
in de couranten „den eersten Minister van den
Sultan" genoemd heeft. In 1825 had hij een
conferentie met den Gouverneur van Sumatra's
Westkust, te Pontjan, en gedurende de een-en-
dertigjarige vervulling van zijn opgegeven ambt,
heeft hy menigvuldige relatiën met ons gouver-
nernement in dat gedeelte van Sumatra gehad. In
het byzonder dient er op gelet te worden, dat hij
zich, na nederlegging van zyne betrekking in
1853, te Penang, zyne geboorteplaats, gevestigd
heeft, terwijl ons tractaat met Atjin, dat, volgens
den hewusten brief, niet zonder zyn medewerking
zou kunnen gesloten zijn, van 1857 dagteekent.
Het was der Regeering bekend, dat hij aan onze
ambtenaren te Penang zyn bemiddeling aangeboden
heeft. Hij maakte zich zelfs sterk om de geheele
Westkust van Sumatra onder onze souvereiniteit
te brengen. Het schijnt, dat hij nu ook zyn diensten
aan generaal Van Swieten aangeboden heeft en
dat deze daarvan met voorzichtigheid gebruik
maken zal.
Gisteren is, na afioop der zitting van de
Tweede Kamer, in Den Haag het bericht ont
vangen, dat de heer Dr. WesterhofT, sedert 1849
lid dier Kamer, is overleden.
Gelijk reeds gemeld werd, heeft voor eenige
dagen de Burgemeester van Amsterdam zich op
verlangen des Konings naar de residentie begeven.
Men voegde er hij, dal Z. M. den Burgemeester
wenschte mede te deelen, dat bij de uitnoodiging
om den 12den Mei bij de feestelijkheden tegen
woordig te zijn, aannarn. Ofschoon hieraan wet
niet te twijfelen valt, was evenwel het doel der
audiëntie een ander. Bij die gelegenheid is aan
Z. M. een voorloopig programma der feestelijkheden
op dien dag aangebodenhetwelk wel aangeno
men, maar daarom nog niet met 's Konings goed-