J. F. S., die tien jaren jonger was dan hij en ongehuwd. Den 31sten October vervoegde de gewaande J. F. S. zich bij den sergeant-werver in Den Haag en verbond zich toen onder over legging der benoodigde stukken tot den koloni alen militairen dienst. De opgemaakte engage- mentstaat en de voorgelezen krijgsartikelen werden vervolgens door hem met den naam zijns broeders onderteekend. Ook misbruikte hij dien naam ten opzichte van twee andere geschriften; hij ver klaarde gelden schuldig te zijn, welke som van zijn handgeld kon worden ingehouden. Het kwam echter zoover niet, want hoewel beschuldigde reeds naar Harderwijk was opgezonden, werd het bedrog ontdekt en alzoo de 200 niet uitbetaald. In de andere zaak gold het een reiziger, laatst woonachtig te Gent, die, zich voordoende als lid der firma H. en C0., tapijtfabrikanten te Gent, in Maart en April 1873 in een logement in Den Haag verblijf hield en verteringen maakte. Hij voorzag zich ook van een stempel en leefde als iemand wiens financieele omstandigheden niets te wenschen overlieten, maar toch kon hij zich niet begrijpen dat zijn firma, waarvoor hij zaken doen moest, hem geen geld voor zijn underhoud toezond. Om bij zijn vertrek de gemaakte schulden van f 85 te voldoen, onderteekende besch. twee geschriften met den naam der firma en drukte zelfs op een daarvan zijn stempel af, ten einde er nog meer waarde aan te doen hechten. De briefjes kwamen onbetaald uit Gent terug en het bleek dat besch. geen lid der genoemde firma was. Het Hof heeft den strijdlustige tegen Atjin, onder aanneming van verzachtende omstandigheden, tot 1 jaar gevangenisstraf en 6 boeten van f 50 en den Gentschen reiziger tot vijf jaren tucht huisstraf, benevens 4 geldboeten van f 50 ver oordeeld. Gistermorgen is in Den Haag met de noodige praal begraven een man, onder den naam van den „Eindjeszoeker'1 algemeen bekend. Levende in behoeftige omstandigheden, heeft hij een aardig sommetje nagelaten; ook had hij vooruit in zijn testament zijn begrafenis behoorlijk geregeld. K Het provinciaal Hof van Groningen heeft B. v. d. H., stelmaker te Sappemeer, wegens gebrek aan overtuigend bewijs vrijgesproken van den hem ten laste gelegden moord op zijne dochter Johanna. De man is terstond in vrijheid gesteld; het Openbaar Ministerie had levenslange tuchthuis straf geëischt. In den namiddag van 26 Januari is uit een sloot te Midden-Beemster het lijkje op gehaald van een pas geboren kind van het vrou welijk geslacht. Terstond viel er kwaad vermoeden op een dienstmeid, S. S. genaamd, die daar gedu rende eenige weken gewoond had, ongesteld ge worden en kort na hare herstelling naar Edam vertrokken was. In den avond van' denzelfden dag is zij te Purmerend door den kantonrechter in verhoor genomen en heeft dadelijk bekend, dat zij onlangs in radeloosheid het kind, dat leefde, in 't water had geworpen. Daarop is zij gevan kelijk naar 't huis van correctie te Hoorn gebracht. Zekere C. Vries, opzichter bij den baron Michiels van Kessenich, die in den voor middag van 20 dezer voor de rechtbank te Roer mond getuigenis had afgelegd tegen L. Soester- mans uit Neeritter, in de omstreken als een gevaarlijk persoon algemeen gevreesd, werd daarna onverwachts in het open veld, onder de gemeente Beegden, door dezen laatste, bijgestaan door een zijner kameraden, aangevallen en met zware stokken zoodanig op het hoofd geslagen, dat hij al spoedig bewusteloos op den grond viel, waarop de twee aanvallers, na hern nog ontelbare slagen te hebben toegebracht, hem voor dood lieten liggen. Inlusschen waren eenige landlieden toe gesneld, en gelukte het hun den genoemden Soestermans in handen te krijgen. De mishan delde werd deerlijk verminkt en onkenbaar naar eene herberg gebracht. Denzelfden avond heeft zich de justitie naar Beegden begeven, en na onderzoek den aangehoudene derwaarts doen over brengen. De tweede dader is tot heden niet gevat, doch zal wellicht de justitie in handen vallen, daar hij ook in het buitenland nog ge vangenisstraffen heeft te ondergaan. In een steengi oeve by V i t r y is het bijna gaaf geraamte van eer> palaeotherium (een met den tapir verwant dier) aangetroffen. Te Grosswardein (Hongarije) hebben een 12tal jonge mannen zich met een plechtige belofte verbonden, niet te huwen zoolang de dames niet terugkomen op haar zucht naar opschik en weelde. In de Bicar komt nu een antwoord voor van twaalf burgermeisjes. Het luidt aldusWaarde heerenGij zelf zijt de oorzaak, dat alle meisjes „dames" moeten worden, want als wij in een eenvoudig toilet op een bal verschijnen, verwaar digt gij ons met geen enkelen blik. Als wij u een goed Hongaarsch maal voorzetten, trekt gij den neus op, terwijl gij allen lof over hebt voor een exquis diner. Geëerde heeren! Doet voor u zelf afstand van dure sigaren, van de thee, de koffie, de visite-kaartjes, de photographieën, de paarden en dergelijke zaken, die de heeren zich tot een gewoonte maken, werkt, kleedt u een voudig; er zijn in den lande nog een groot aan tal vlijtige, spaarzame, echt Hongaarsche meisjes; trouwt daarmede en wordt nuttige leden der maatschappij. KOLONIËN. PARAMARIBO, 3 Januari. bevolking, welke thans op verre na niet opbeurend is. De belangrijke gebeurtenis van 1°. Juli werd spoedig gevolgd door eene niet minder gewichtige, namelijk de optreding van een nieuwen Gouver neur. De richting welke de nieuwe titularis zich heeft voorgeschrevende weg dien hij zich heeft gebaand om naar het welzijn der kolonie voort te schrijden; zijn uitgedrukte wensch om de kolonie van lieverlede uit haren gezonken staat te ver heffen, gevoegd bij de geopenbaarde belangstelling van het Opperbestuur, zyn zoovele lichtpunten welke ons opwekken om den ten einde gesnelden tijdkring vaarwel te zeggen, en den nieuwen tegemoet te treden met den hartelijken wensch, dat Suriname onder het tegenwoordig bestuur, met medewerking der Vertegenwoordiging en van de welgezinde burgerij, onder de aanwending van gepaste middelen, tot een toestand van bloei en welvaart moge geraken, en het standpunt berei ken, waarop de kolonie, in verhouding tot hare I liberale instellingen en haren rijken bodem, aan spraak mag maken." BUITENLAND. Bij Gouvernernents-resolutie van 30 December des vorigen jaars is bepaald dat het Militair Ge rechtshof voor West-Indië gedurende het jaar 1874, behalve de vaste leden, zal bestaan uit de navolgende officieren den kapitein-kwartiermeester N. Nielson, den gepens. kapitein Westerborg, den offic. v. gezondh. 1ste kl. C. P. J. Van Vugt, den lsten luit. L. Sturnpf en den kapl. H. Knoch, als plaatsvervangend lid. Tot lid der Commissie van Raden Hoofd ingelanden in Nickerie is, in te gaan met 1°. Januari 1874, benoemd de heer L. Carbin, afgetreden lid dier Commissie. De heer Gouverneur, volgaarne de gelegen heid wenschende te verschaffen aan alle ingeze tenen, die belangstellen in 's Konings zilveren kroningsfeest in Mei 1874, om daarvan openlijk blijk te geven, heeft de navolgende in alphabe- tische orde genoemde heerenD. Benjamins, C. Busken Huet, Ds. C. Conradi, J. C. S. Van Eps, J. W. F. Frucht, Mr. J. M. Ganderheyden, W. F. Van Genderen, M. L. Goede, J. De Jong, H. E. Langerveld, J. B. Swinkels en Mr. J. B. Vos verzocht zich in commissie te willen stellen en den Gouverneur tot bereiking van het voorgestelde doel de vereischte voorstellen te doen. Bij de beschouwing van het vorige jaar 1873 zegt de Surinaamsche Courant 't volgende „Met niet weinige bezorgdheid werd het jaar 1873 ingetreden. De groote standverwisseling, die op den lsten Juli zou plaats grijpen en waarvan de uitslag een grooten invloed op de toekomst van Suriname zou oefenen, verwekte een geest van zwaarmoedigheid, die den algemeenen gang van zaken verslapte, zoo niet verlamde. Van ver schillenden aard waren de maatregelen welke door het Koloniaal Bestuur werden voorbereid, om de schokken te temperen, zoo niet te vóór komen ot tegen te gaan, welke uit de opheffing van het Staatstoezicht over de groote massa der bevolking zouden kunnen ontstaan. Het Opperbe stuur deed zijnerzijds hetgeen in zijn bereik was om de kolonie in haren strijd tegen de moeilijke omstandigheden waaraan zij het hoofd moest bie den te hulp te komen, door de krachtige bevorde ring eener emigratie van vreemde arbeiders, waardoor de instandhouding van den landbouw de hoofdbron van het volksbestaan zooveel doenlijk gewaarborgd werd. Het tijdstip, dat door velen met bekommering werd tegemoetgezien, brak aan, en deed een bevredigenden toestand te voorschijn treden, die aller verwachting overtrof. De productie vertoonde op het einde van het jaar met behulp der in 1872 ingevoerde 573 immigranten, wier getal in 1873 met 2720 werd vermeerderd en wier aankomst eene wel dadige pressie op ons werkvolk heeft uitgeoefend een cijfer, hetwelk dat van het voorafgegane jaar heeft voorbijgestreefd; eene uitkomst die aller verwachting heeft beschaamd en doet zien, dat vermeerdering van werkkracht, waarop de aandacht van het Bestuur zoozeer gevestigd is, gestaag de bron moet zijn, waaruit voornamelijk de instand houding en uitbreiding van den landbouw moet geput worden, en waarvan de uitkomst zal zyn eene verbetering van den algemeenen toestand der Franlirij k. Door een afgevaardigde, den heer Farcy, is in de Kamer een wetsvoorstel ingediend, dat strekken kan om aanvaringen op zee te voorkomen of te verminderen. Onder de daarin vervatte bepalingen behoort, dat de Fransche oorlogschepen op zee er streng op zullen moeten letten, of door de koop vaardij vaartuigen, pakketbooten, enz. de bestaande reglementaire voorschriften stipt worden nageko- j men, meer bepaald wat het des nachts varen met I drie brandende lantarens betreft; eene bepaling, die, vooral door zeilschepen, zoodra zij buitengaats zijn, maar al te dikwijls wordt ontdoken; terwijl op vele andere die lantarens zoo flauw en slecht branden, dat men haar, indien zij al worden op gemerkt, voor lichten van veel verder afzijnde schepen houdt. Voorts worden verplichtend gemaakt: de aanwezigheid van eene klok, met automat ischen klepel niet op het dek, gelijk thans, waar zij, om het gedruisch dat zij veroorzaakt, veelal onge bruikt wordt gelaten maar zoo hoog mogelijk in den fokkemast, om des nachts, en vooral bij mistig weder, op gezette tijden te worden geluid; volledige reddingsbooten tot het redden van in zee gevallen personenbedrevenheid in de zwem kunst van allen, die tot de equipage van een/'g- vaartuig behooren, enz. Eindelijk wil de heet Farcy, dat op het dek van alle schepen, welke passagiers overbrengen, langs de verschansing holle buizen ter lengte van vijf meters zullen worden aangebracht, die zoodanig aaneengehecht zyn, dat zij een vlot kunnen vormen en welker aantal in verhouding moet staan tot het aantal der pas sagiers en tot de sterkte der equipage. In die buizen moeten zich waterdichte vakken bevinden tot berging van scheepsbeschuit en drinkwater,; terwijl aan sommige dier buizen eene dunne masl j of spriet met kleine vlag bevestigd moet zijn, om de aandacht van naderende vaartuigen te kunnen trekken. De heer Farcy wil voorts, dat het gouvernement stappen zal doen bij andere Staten, om deze voorschriften algemeen te maken. Duitse hland. De Spenersche Ztg. spreekt met ingenomen heid over de Protestantsche meeting te Londen. Volgens haar bewijst deze manifestatie van T Engel- sche volk, dat Engeland in Duitschland zijn natuur lijken bondgenoot teruggevonden en zich van 't ultramontaansche Frankrijk gescheiden heeft. Dit land, zegt zij, zal nu van Engeland niet meer ondersteuning kunnen verwachten voor zijne revanche-plannen. Ook in België zal die meeting Kamer en volk doen begrijpen, op welke hellende baan het land door de tegen Duitschland vijan dige gezindheid en 't ongestoord drijven der i Jezuïeten wordt gebracht. In Italië zal zij huD, die in den grooten strijd der beschaving den Jezuïeten nog de vrije hand willen laten, doen j begrijpen, dat dit tot een geïsoleerde positie van 't land moet leiden. In al deze landen zal de, manifestatie van Dngelands volk een ommekeer 1 teweegbrengen. Zij zal blijken in den grooten t kerkelijken strijd te zijn een feit van groote be- teekenis en ernstige gevolgen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1874 | | pagina 2