LEIDSCH DAGBLAD. N°. 4234. Donderdag A0. 1873. 27 November. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maandenf 1. Franco per posl1.40. Afzonderlijke Nommcrs0.02. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIES: Van 16 regelsf 1.05. Iedere regel meer0.17£. Grootcrc letters naar plaatsruimte. STADS-BE RICHTEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN, jl Gezien het adres van Dirk Wassenaar, koopman, wonende alhier, houdende verzoek om in zijn huis in de Diefsteeg n°. 19 drie vaten petroleum te mogen bewaren; Gelet op de Koninklijke besluiten van 31 Januari 1824 en 29 April 1864 (Staatsbladen nos. 49 en 39); Doen te weten, dat tot het hooren der eigenaars en be woners van de naast bijgelegene en belendende panden, ten opzichte der information de commodo et incommodo, door Burgemeester en Wethouders zal worden gevaceerd op bet Raadhuis dezer gemeente, op Maandag den lsten December aanstaande,'s voormiddags te elf uren; zullende de belanghebbenden verplicht zijn hunne bezwaren tegen dat verzoek op dien tijd in te brengen, terwijl, bij ver zuim daarvan, zij gehouden zullen worden zich tegen de inwilliging niet te hebben verzet. Burgemeester en Wethouders voornoemd, v. d. BRANDELER, Burgem E. KIST, Secretaris. Leiden, 26 November 1873. ONWETENSCHAPPELIJK. Het bestuur der Haagsche Vereeniging tot be scherming van dieren heeft dezer dagen aan den Minister van Binnenlandsche Zaken een adres ge richt, waarin met het geijkte „bescheiden, doch dringend" tot dien hoogen staatsambtenaar het verzoek wordt gebracht, wel de noodige bevelen te willen doen uitvaardigen, dat bij de hooge- scholen en andere inrichtingen van medisch on derwijs de proeven op levende dieren tot de vol strekt noodzakelijke gevallen worden beperkt, en dat daarbij nauwgezet gebruik worde gemaakt van de voorhanden middelen om de kunstbewerking zooveel mogelijk te verzachten. Tot zoover stemmen wij volkomen in met den wensch van genoemde Vereeniging, het in liet midden latende of het aanwenden van verdoovende middelen, zooals b. v. chloroform, een nadeeligen invloed zal uitoefenen op de duidelijkheid der proefnemingen op levende dieren (vivisectie). Zoo is het de vraag of bij een door een verdoovend middel bedwelmd dier, waarvan men met het ontleedmes sommige inwendige deelen heeft bloot gelegd, de bloedsomloop even nauwkeurig zal zijn waar te nemen als bij een ander dier in den natuurlijken toestand; wij laten dat aan de be oordeeling van deskundigen over, maar willen veeleer wijzen op een zinsnede in het adres, met welker inhoud wij het volstrekt niet eens zijn. Zooals wij boven zeiden, spreken adressanten van beperking tot de „volstrekt noodzakelijke ge vallen", en wat zij daardoor verstaan blijkt uit een voorgaande uitdrukking, die aldus luidt: „Veelmalen en herhaaldelijk toch worden dieren gemarteld om feiten te constateeren, die geen be wijs meer behoeven." Wie zoo schrijft, zou hij wel begrijpen, welke eischen men mag stellen aan waarlijk wetenschappelijk onderwijs? De onder gang van alle vrije studie is het: „jurare in verba iflagistri", het zweren bij de woorden zijns leer meesters, en daartoe zou men noodwendig komen, wilde men aan het in het adres uitgedrukte ver zoek gevolg geven. Verbeeld u een wetenschap, die, waar de gelegenheid bestaat om door aan schouwelijke proefnemingen het onomstootelijk be wijs te leveren van hetgeen zij leert, zich zou bepalen, ja volgens wettelijke voorschriften moeten bepalen tot de beslissende uitspraakzoo en zoo leer ik hetkundige mannen, die alle vertrouwen ver dienen, hebben dat proefondervindelijk aangetoond en dus zijt gij, leerlingen, verplicht dat blindelings aan te nemenNeen, in de wetenschap kent men geen geloof, daar geldt slechts overtuiging, en een overtuiging, zoo stellig als zij maar met mogelijk heid is te erlangen. Wie dat anders wil, doodt alle wetenschappelijke studie en verlaagt het lioo- ger onderwijs van een door zijn aanschouwelijk heid bezielend onderzoek tot een dor napraten. Hem, die aan een hoogeschool een vak van studie beoefent, is het niet alleen te doen om te weten tot welke resultaten men is gekomen, maar in de allereerste plaats hoe men er toe geraakt iszoodoende wordt hij vertrouwd met de methode van onderzoek, die hem in staat moet stellen dat later zelfstandig voort te zetten. Dat het adres der vereeniging op zeer onwe tenschappelijke wijze is gesteld, blijkt voorts nog uit de bewering, dat proeven op levende dieren niet moeten worden genomen om „bekende waarheden" aanschouwelijk voor te stellen. De geschiedenis der ontwikkeling van iedere weten schap toont het aan, dat zeer vele, zoo niet de meeste ontdekkingen toevalligerwijze zijn gedaan, zoodat men veelal tot een onverwacht en ver rassend resultaat kwam, terwijl men zijn onder zoek had ondernomen met het oog op geheel iets anders. Onderzoek, aanhoudend onderzoek ligt op den weg der wetenschap, onderzoek naar bekende waarheden om zich zoodoende een eigen over tuiging te verschaffen en tevens zoo mogelijk te komen tot nog onbekende waarheden. Dat het wenschelijk is dat onnoodige wreed heden worden tegengegaan, niemand zal het ont kennen. Of daarin echter is te voorzien op de wijze waarop de vereeniging tot bescherming van dieren dal wenscht, valt te betwijfelen. In dat opzicht zal men wellicht beter doen zich te verlaten op de waarborgen, die de beschaving en ontwikkeling van hen, die het ontleedmes voeren, ongetwijfeld opleveren tegen het plegen van ongeoorloofde wreedheden, ofschoon wij aan den anderen kant gaarne willen toegeven, dat ook hier de gewoonte een tweede natuur kan worden en hij, die dag aan dag zich met vivi sectie bezig houdt, met de grootste ongevoeligheid handelingen zal verrichten, die de oningewijde, en van zijn standpunt terecht, voor wreedheden uitmaakt. Daarin den gulden middelweg te zoe ken en ook te bewandelen zal zeker aanbeveling verdienen, maar ter wille van enkele betrekkelijk weinige dieren de degelijke beoefening der weten schap in gevaar te brengen mag ongetwijfeld af keurenswaardig heeten. De dieren zijn nu een maal den mensch ondergeschikt, en was het dwaas heid dat onze voorouders ze bij hunne lijkmalen bij honderden offerden, niet minder dwaas zou het zijn als de geneesheer aan het ziekbed van een zieltogenden lijder stond met de overtuiging dat de kunst onmachtig was hulp te verleenen, waartoe hij misschien de middelen had gevonden, zoo een konijn, een hond of een ander dier van lager bewerktuiging onder zijn ontleedmes een zij het dan ook pijnlijker dood had ondergaan. Het plagen en martelen van dieren tegen te gaan is zeker loffelijk, maar men wachte zich voor het den mensch vernederend uiterste van ziekelijke dierenbescherming. LEIDEN, 26 November. Zaterdag 11. 's avonds te 7 uren hielden de leden van het Leidsch departement van de Neder- landsche maatschappij ter bevordering van nijver heid hunne gewone maandelijkse he vergadering. Na mededeeling van eenige ingekomen stukken en het behandelen van eenige aan de orde zijnde zaken, hield de heer C. J. Bottemanne eene uitgebreide voordracht over de kunstmatige visch- teelt, vooral wat betreft de uitkomsten met zalm en elft in Amerika verkregen. Tot opheldering van het medegedeelde had spreker een houten bak medegebracht, waarin de eieren gelegd wor den voor het uitbroeden der elft, en tevens eenige zeer nette teekeningen. De voorzitter dankte den heer C. J. Botte manne zeer voor deze belangrijke lezing, eene zaak betreffende die ook van zulk een groot be lang voor ons land is. Bij het departement alhier bestaat het voor nemen om in het vervolg ook personen van buiten de stad uit te noodigen lezingen over weten schappelijke onderwerpen te houden. Daardoor hoopt men tot den bloei van het departement dezer maatschappij bij te dragen, eene inrichting die zoo geheel in het nijvere Leiden te huis behoort. Hedenmiddag struikelde een knaapje van ongeveer 8 jaar over een aan den wal op het Steenschuur liggenden balk en viel in het water. Een jongmensch, het kind ziende spartelen, sprong onmiddellijk van den vrij hoogen wal te water, en mocht het genoegen smaken het kind weldra aan de toeschouwers op den wal behouden aan te reiken en daarna zelf weder behouden op het droge te geraken. Nu de St.-Nicolaas nadert, beginnen een aan tal winkeliers hunne magazijnen weder in feest gewaad te tooien. Ook de boekhandelaar Kooyker bleef hierin niet achter en heeft eene smaakvolle étalage gereedgemaakt, die om de keurige ver zameling boek- en plaatwerken en de schoone collectie kinderboekjes enz. enz. bijzonder de aan dacht verdient. Het stoomschip Prins van Oranjekapt. Fabritius, van Batavia naar Nieuwediep, is Maan dag-nacht te Suez aangekomen en den 25sten 's ochtends te elf uren het kanaal ingegaan. Het model der monumentale fontein, die te Rotterdam ter gedachtenis aan de feestviering op 1 April 1872 zal worden opgericht, is thans in het gebouw der Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen aldaar tentoonge steld. Het stelt voor de Hollandsche Maagd, om geven door wapenschilden en rustende op een voetstuk, rondom bezet met beeldwerk en sym bolische figuren, waaruit de waterstralen in breede schelpvormige bakken worden gevangen. Gerekend van het bovenvlak der estrade, waarop het gedenk- teeken zal worden geplaatst, verkrijgt het eene hoogte van ruim 7 meters en langs den beneden rand van het basement eene breedte van 2.90 meters in het vierkant. Het voetstuk, in langwer pig achthoekigen vorm, wordt vervaardigd uit Escauzynsleen (blauw grijs), de beelden uit Roche- fortsteen (geel grijs), en de zinnebeeldige orne menten uit brons of ander metaal. De beelden aan de vier schuine zijden van het voetstuk stel len voor: 1°. een Batavier; 2°. een poorter uit het grafelijk tijdvak, houdende den privilegiebrief van graaf Willem IV, waarbij Rotterdam tot eene stad werd verheven3°. een krijgsman uit den vrijheidsoorlog; 4°. een werkman uit de negen tiende eeuw. Te zamen eene herinnering aan de vier hoofdgroepen van den optocht, op 1 April des vorigen jaars gehouden. De groote metalen figuren komen aan de vier rechte zijden van het voetstuk, alzoo tusschen de beeldenzij worden ge plaatst in nissen en vertoonen spartelende zwanen en dolfijnen, uit wier geopende bekken men het water naar verkiezing kan doen opspringen of nedervallen. Op den bovenrand van het voetstuk staan vier leeuwen, houdende sierlijk bewerkte cartouches, waarin de wapens van Nederland, Oranje-Nassau, Rotterdam en Brielle zijn aangebracht. In het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1873 | | pagina 1