LEIDSCH
DAGBLAD.
N°. 4228.
Donderdag
A0. 1873.
20 November.
GEEN ROEKELOOSHEID
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.02.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER AD VERTESTIEN:
Van 16 regelsf 1.05.
Iedere regel meer0.17*.
Groolerc letters naar plaatsruimte.
STADS-BERICHTEN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN,
Gezien het adres van Johannes Gerardus Lenne,
rnelkverkooper, wonende alhier, om vergunning tot het
houden en mesten van varkens in het pakhuis aan de
Zuidzijde No. 29
Gelet op art. 132 der Algemeene Politieverordening van
16 October 1873;
Doen te weten, dat tot het hooren der eigenaars en be
woners van de naast bijgelegene en belendende panden,
ten opzichte der informa'.iën de commodo et incommodo, door
Burgemeester en Wethouders zal worden gevaceerd op
het Raadhuis dezer gemeente, op Maandag den 24sten
November aanstaande, 's voormiddags te elf uren; zullende
de belanghebbenden verplicht zijn hunne bezwaren tegen
dat verzoek op dien tijd in te brengen, terwijl, bij ver
zuim daarvan, zij gehouden zullen worden zich tegen de
inwilliging niet te hebben verzet.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. d. BRANDELER, Burgem.
E. KIST, Secretaris.
Leiden, 19 November 1873.
Moed is voor den militair zeker een der eerste
vereischten, zal hij beantwoorden aan de roeping,
die hij heeft te vervulleneen soldaat zonder
moed is even ongerijmd als een geleerde zonder
wetenschappelijke kennis, een toonkunstenaar zon
der muzikaal gehoor. Echter is die goede eigen
schap wel het eerste, maar niet het eenige ver-
eischte, ja wanneer zij in sommige gevallen niet
door andere kiijgsrnansdeugden wordt getemperd,
kan zij overslaan tot een ander uiterste, dat haar
tot een bepaald gebrek doet worden. Tot het
devies van den soldaat behoort ook beleid, en
waar dit ontbreekt ontaardt de moed niet zelden
in verderfelijke roekeloosheid. Hoe hooger rang
men in het leger bekleedt, hoe meer dat beleid
op den voorgrond moet treden, zoodat men zou
kunnen beweren, dat in den opperbevelhebber van
een legercorps tegenover den vijand persoonlijke
moed desnoods kan worden gemist, als hij er
maar de man naar is om met overleg de bewe
gingen zijner troepen te regelen, hen de voor-
deeligste stellingen te doen innemen, het gunstigste
punt van aanval uit te kiezen, enz., in éen woord,
mits hij slechts een goed tacticus zij. Aan zijne
onderhebbenden komt dan de taak toe de met
beleid verordende bevelen met moed ten uitvoer
te brengen. Vandaar dat hij, die als kolonel een
uitstekend aanvoerder van een regiment is en dat
met het beste gevolg tegenover den vijand in het
vuur zal brengen, nog lang niet altijd geschikt
zal zijn om als generaal de bewegingen van een
geheel legercorps te leiden.
Echter kan zich ook het geval voordoen, dat
bij officieren van lager rang beleid de hoofdzaak
wordt, en dit heeft vooral plaats wanneer bij
expedities, zooals ze in onze Oost-Indische koloniën
zoo dikwijls voorkomen, een ondergeschikt officier
belast wordt met het commando over een kleinen,
afgezonderden post. Wie dan het noodige beleid
weet te toonen, bewijst dat hij tot die officieren
behoort, waaruit men generaals maakt.
Zulk een gezag oefende ook de luitenant-ter
zee uit, die met zijne mariniers de benting op
het gebied van den vorst van Edie had bezet,
die ons wel genegen is, maar wiens onderdanen
meer tot de zijde van den sultan van Atjin schijnen
over te hellen, een post dus zoo goed als in een
vijandelijk land; immers de vorst schijnt er zoo
weinig gezag uit te oefenen, dat men hern zelfs
een zijner vrouwen durfde ontnemen. Er bestond
voor den commandant der bezetting dus alle reden
om op zijn hoede te zijn, en toch hij laat een
gewapend inlander in zijn nabijheid toe met het
noodlottig gevolg, dal éen persoon gedood en drie
verwond worden. Zoo iels mag met recht roeke
loosheid heeten in den bevelhebber, die niet alleen
verantwoordelijk is voor het behoud van den hem
toevertrouwden post, maar ook van het leven
zijner onderhebbenden, dat hij niet zonder nood
zaak in gevaar mag brengen; dubbel roekeloos
na de waarschuwing, zooals thans blijkt niet zon
der grond door den Minister van Koloniën aan
het Indisch bestuur gericht, toen hij het herin
nerde aan hetgeen eenmaal met de Onrust
was geschied, een treurig bewijs van de achte
loosheid der aan boord van dien bodem bevel
voerende officieren en tevens van de trouweloos
heid en het verraad der inlanders; drievoudig
roekeloos na liet voorval met de prauw, waarvan
de Indische briefschrijver gewaagt. Voorzeker, als
men 26 zijner makkers heeft zien vallen, en daar
onder waarschijnlijk bloedverwanten, ja wellicht
zijn eigen zestienjarige dochter of vierjarig kind,
dan is het geen wonder dat men als eenig over
geblevene van zoovelen dorst naar wraak ge
voelt
Intusschen bewijst het voorgevallene wij
betoogden dit reeds vroeger dat men in de
bewoners van Noordelijk Sumatra met een hard
nekkig, ja een fier volk heeft te doen. Eerbied
voor den moed en de stoutheid ook van den
vijand, dat betaamt een beschaafd volk. Daden,
die men roemt en toejuicht als bewijzen van hel
denmoed, waar men ze b. v. bij een Romeinsch
geschiedschrijver vermeld vindt, is men, wanneer
er sprake is van den inboorling onzer O. I. ko
loniën, zoo spoedig geneigd aan dweperij toe te
schrijven. Dat moet niet zijn. Erkennen en be
wonderen wij den heldenmoed van den Sumatraan
in de benting, van hen die in het water zich nog
verweerden zonder zich over te geven. Zijn dat
allen dwepers? 't Is mogelijk, maar dan aarzelen
wij niet er hij te voegenMogen dan ook onze
Ned.-Indische militairen dwepen met waakzaam
heid tegenover zulk een vijand. Ook wij vertrou
wen dat de tweede expeditie tegen Atjin in ons
voordeel zal afloopen, hoofdzakelijk ten gevolge
van het overwicht onzer vuurwapenenmaar de
bereiking van dat gewenschte doel zal men zeker
niet bevorderen door den vijand voor de over
winning te licht te achten. Het voorgevallene in
de benting heeft zeker niet meegewerkt om ons
prestige te verhoogen, en daarvan hangt vooral
in Indië zooveel af.
D In het N°. van 27 Juoi 11. gaven wij, juist uaar aanlei
ding van het telegram vau den Minister, een beschrijving van
het afloopen der Onrust.
LEIDEN, 19 November.
Den 22sten Nov. zal van Rotterdam naar
New-York vertrekken hel stoomschip Maas, kapt.
E. Deddes, waarmee de gelegenheid is opengesteld
tot het verzenden van gewone brieven, monsters
en drukwerken. De dépêches worden te 11 uren
's morgens gesloten ten poslkantore te Rotterdam.
De laatste lichting te Leiden is Vrijdag 21 Nov.,
des nachts te 12 uren.
De Commissie van Oppertoezicht en Beheer
over de Kweekschool voor Zeevaart alhier brengt
ter kennis van belanghebbenden dat op Maandag
24 dezer alhier een keuring zal plaats hebben
van knapen, welke bij 's Rijks Zeemacht een ver
bintenis wenschen aa.n te gaan.
Ter voorziening in de vacature bij de Ned.
Herv. gemeente te Rotterdam, is een drietal op
gemaakt, bestaande uit de predikantenE. B.
Gunning, te NunspeetC. H. Koopman, te Waspik,
en G. J. Vos, te Katwijk aan Zee.
Het stoomschip Holland, kapitein Hoef
man, is gisterochtend te 10 uren Dungeness ge
passeerd. Alles wel aan boord.
De gewone audiëntie van den Minister van
Financiën zal morgen en die van den Minister
van Binnenl. Zaken op Zaterdag 22 dezer niet
plaats hebben.
Het wels-ontwerp tot wijziging der wet van
1 Mei 1854 tot regeling van het muntwezen in
Nederlandsch Indië behelst de volgende bepaling:
Eenig artikel. Art. 12 der wet van 1 Mei 1854,
tot regeling van het muntwezen in Nederlandsch
Indië Staatsblad n°. 75), wordt gewijzigd als
volgtVreemde zilveren muntspeciën, waarvan
de koers door den Gouverneur-Generaal bij alge
meene verordening is bepaald, worden in 's lands
kassen in Nederlandsch Indië aangenomen."
Het strekt, om met wijziging van deswege be
staande bepalingen, den koers van den Mexicaan-
schen dollar te bepalen op ƒ2.50 en overigens
de koersbepaling der vreemde zilveren muntspe
ciën aan het koloniaal bestuur over te laten.
Naar men uit Londen mededeelt, is de
directie der Great Eastern-spoorweg-maatschappij
sinds eenigen tijd met onze regeering in onder
handeling over een direclen dagelijkschen mail
dienst naar Nederland over Vlissingen. Die dienst
zou, wanneer de Nederlandsche regeering in de
door de maatschappij gewenschte financieele schik
king mocht willen treden, in verband worden
gebracht met een door de maatschappij in te
richten dagehjksche vaart van Harwich op Ant
werpen, waarvan de booten tot het afgeven van
de mail-pakketten, passagiers en goederen Vlis
singen zouden aandoen.
Men weet, dat, o. a. ten gevolge van het
ontbreken van vrijwilligers, de lichting 1873 der
nationale militie bij de infanterie langer dan
vroeger moet worden in dienst gehouden. Met
het oog daarop wordt thans hij de verschillende
corpsen in ruime mate verlof verleend, meestal
voor 14 dagen. Dit wordt zoover uitgestrekt als
de belangen van den dienst maar eenigermate
toelaten. Het trekken van kader uit de miliciens
levert nog niet veel op; vooral miliciens-sergeanten
bekomt men weinig.
Het beurscomité te Amsterdam heelt in
eene vergadering van belanghebbenden hij de
schuldregeling van Nieuw-Grenada medegedeeld,
dat de regeering der Vereenigde Staten van
Columbia niet ongeneigd schijnt mede te werken
tot een voor de Nederlandsche schuldeischers
voordeeliger schikking, dan bij de wet van
1 Januari 1873 is bepaald. Door de vergadering
werd goedgekeurd dat het comité met mede
werking der regeering van Columbia een wijziging
van bedoelde wet zou trachten te verkrijgen, o. a.
daarin bestaande dat de oprichting der land-com
pagnie zou vervallen, waardoor meer geld voor de
conversie zou beschikbaar zijn.
Tot leeraar in de wis- en natuurkunde aan
het stedelijk gymnasium in Den Haag is benoemd
de heer F. M. Jaeger, officier bij het 1ste reg.
vesting-artillerie tè Amsterdam.
Gistermorgen werd in Den Haag het stof
felijk overschot van een dezer dagen overleden
oud-korporaal bij de Marine, ridder van de militaire
"Willemsorde, met eerbewijzen naar zijn laatste
rustplaats geleid. De lijkslatie werd voorafgegaan
door hel muziekcorps van een der bataljons jagers,