HET SCHIJNGELUK. FEUILLETON. N°. 4075. Zaterdag A0. 1873. 24 Mei. Heiligerlee. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DKZKR COURANT Yoor Leiden per 3 maandenƒ3.00. Franco per postn 3.85. Afzonderlijke Nommersn 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN, Van 16 regels1.06. Iedere regel meerB 0.17%. örootere letters naar plaatsruimte. Ingezonden Men hoort menigmaal de bewering uiten dat ds land arm is aan gedenkteekenen, opgericht :r eere van hen, wier Damen prijken op de blad- ijden onzer roemrijke geschiedenis, en wij willen et niet tegenspreken, maar om billijk te zijn rkenne men dan tevens, dat wij thans goed op zijn om onze tekortkomingen in dat opzicht, liever die onzer voorzaten, zooveel mogelijk herstellen. Het citadel-monument, de Brielsche mf, van der Werfl', Piet Hein, Boerhaave, Thor- ecke, zij zijn daar of liever voor het grootste edeelte zij komen om ons gezegde te staven, lichter schijnt het dat wij nog lang niet vol- erd zijn waar het aankomt op het oprichten ■an die ge lenkteekenen, en er gaat gewoonlijk l heel wat getob en soms heel wat geharrewar ooraf eer de langverwachte dag eindelijk is aan- ;ebroken, waarop een monument kaut en klaar om onthuld te worden, als dau tot overmaat au ramp eeu of ander nieuwsblad het nog maar jet laat „outhuldigen.'' Eo toch ieder rechtgeaard Nederlander zal het 'uluioudig beamen, het doet ons goed al kun- len wij het niet altijd bijwonen er althans an te hooren spreken of van te lezen dat er eer een monument of een beeld van zijn om- leedsel is ontdaan om er op plechtige wijze vao Ie getuigen, dat de nazaat een welverdiende hulde ireugt aan de mannen van het voorgeslacht, wier oemiuchtige daden of maatschappelijke verdien- leu 0118 hebben gemaakt tot hetgeen wij zijn. Ook ue afgeloopen dag behoort lot die geluk- ;ige dagen, en zeker geheel ons land heeft in ;edachieu het leest meegevierd, dat alleszins ge hikt was velerlei aandoeningen bij ons op te vekken. Vond het feest, voor ruiin eeu jaar te Brielle •evierd, weerklank tot in de verste oorden van lus vaderland, de onthulling van het monument e Heiligerlee heeft niet minder beteekeuis voor ik onzer, die 't gevoelt hoeveel wij verschuldigd nju aan de mannen, die daar de eerste over- .viuning behaalden als deu vuorbode van zoovele indere, die eindelijk na tal van jareu vau ban- eu, maar volhardenden stryd zouden bekroond vorden door het herwinnen onzer zoo dierbare ryneid. Wilde men een vergelijking maken tusschen e inneming van Den Brie! en de overwinning lij het klooster te Heiligerlee, men zou gene een eit van maierifcelen, deze een van moreelen aard uunen noemen, immers het eerste wapenfeit vas meer het gevolg vao eeo samenloop van om- tandigheden dau van eeu vooraf beraamd plan :D, met hoeveel stoutmoedigheid ook teD uitvoer ;ebraeht, had het ziju verinuardheid vooral daar- aau te danken, dat de Geuzen daardoor in het bezit kwamen van eeu vast punt, van waaruit ;ij hunne operatiëu konden beginnen; deslagbij Jeiligerlee daarentegen, hoewel de in opstaod gekomen Nederlanders er niet het minste voor deel vau trokken, was daarom mei kwaardlg om dat daarbij de Spanjaarden de eerste nederlaag ondergingen. 't Was een hachelijk oogenblik voor graaf Lo- dewijk van Nassau, toen Aremberg met zijne dappere krijgsbenden, die schier voor onover winnelijk werden gehouden, en nog kortgeleden een twee-, driedubbel sterken vijand schier zon der slag of stoot over de kling hadden gejaagd, kwam opdagen, en alleen aan de met zooveel be leid gekozen stelling, ter liukerztjde een heu vel, achter zich een bosch, in het front eeu moe rassige vlakte, die de vijand moest oversteken had hij de lauweren van dien dag te danken, hoe duur zij ook waren gekocht. De onstuimig heid der Spanjaarden, die, aan de overwinning gewoon eu bovendien misleid door eeu krijgslist van graaf Lodewijk, zich roekeloos vooruit waag den op het drassig terrein, waar zij den dood vonden, voor een groot gedeelte zelfs zonder dat het zwaard des vijands hun dien bracht, was de oorzaak van hun nederlaag. Had Aremberg, in stede van voor den aandrang zLjuer soldaten te zwichten, gevolg gegeven aan ziju aanvankelijk plan om de opstaudelingeo eenigen tijd bezig te houden, ten einde de komst van den graaf van Megen af te wachten, die in last bad zich met hem te vereenigeu, de strijd zou ongetwijfeld een anderen uitslag hebben gehad. Ziende dat de slug verloren wa3, besloot de moedige aanvoerder reeds te voren, hoewel ge heel ten onrechte, beschuldigd van ontrouw aan 's Konings zaak, door een eervollen dood de las tertaal zijner beschuldigers te logenstraffen. Aan het hoofd zijner weinig talrijke ruiters stort hij zich in het heetst van den strijd en stoot op de ruiterij van Adolf van Nassau, deu jeugdigen broe der van graaf Lodewijk. Beide aanvoerders leg gen het op elkander toe, en Adolf stort van het paard, door een kogel doorboord en door een sa belhouw aan het hoofd getroffen. Ziedaar de hoofdfeiten van den 23sten Mei 1568, waarop wij wilden wijzen om aan te toonen welke beteekenis de overwinning bij Heiligerlee voor onze geschiedenis heeft. Van de drie door prins Willem beraamde invallen in de Nederlanden was die in Artois mislukt, evenals die in de na bijheid van Maastricht; zonder de zegepraal bij Heiligerlee zou dus her prestige der Spanjaarden zich hebben gehandhaafd, en wellicht zouden onze voorzaten, wanhopende aan de mogelijkheid eener overwinning, voor goed den kamp hebben opge geven. Heiligerlee had het bewijs geleverd, dat de verstaalde krijgers vau den dwingeland niet onoverwinnelijk waren, Heiligerlee werd de leus I voor eiken volgenden strijd, Heiligerlee ook zal zeker wel weerklonken hebben vau de lippen der Watergeuzen voor den Briel. Eu dan, wie staart niet met een gevoel van eerbied en levens van trots op die edele figuur, op graaf Adolf van Nassau, den broeder vao prins Willem van Oranje en graaf Lodewijk van Nas sau, den jeugdigen held, die met zijn bloed het verbond bezegelde, door het stamhuis onzer Vor sten met onze voorouders gesloten om te overwin nen of te sterven? Het monument van Heiligerlee zij daar om te getuigeu hoe innig de band is, die ons hecht aan het roemrijke geslacht, waaruit ooze koningen zijn gesproten, maar het wijze ons tevens op de verplichtingen die op ons rusten. Of zijn wij het niet verschuldigd aan de nagedachtenis der hel den van Heiligerlee, den door hen verworven roem ongeschondeo te handhaveup Dat zij de ge dachte die ons beziele telkenmale als er een ge- denkteeken wordt opgericht ter eere van onze moedige voorouders. Laat dan vrij monument bij monument en standbeeld bij standbeeld verrijzen I Zij zullen 't verkondigen, dat wij waardig waren ze te slichten, want dat vvtj 't deden met de ge- lolte op de lippen, dat wij even moedig zullen strijden als de helden, ter wier nagedachtenis zij werden onthuld, wanueer de verdediging van het vaderland of de daaraau verbonden overzee- sche bezittiDgen ons te wapen doet soellen. Staao ons dao de middeleo ten dienste, die bet verbe terd krijgswezen in den laatsten tijd zoo dringend noodig heeft gemaakt, dau zullen wij, onder goede aanvoerders, bovendien met zellvertrouweu teu strijde trekken. Want, men vergete het toch niet.de persoonlijke moed, die vóór ruim driehouderd ja ren in staat was een gevecht te beslissen, is, boe onwaardeerbaar en onmisbaar ook, in onze dagen niet voldoende meer, om onze onafhaukelijkheid te waarborgen. Daartoe worden niet minder goede weermiddelen vereischt. LEIDEN, 23 Mei. Men verneemt dat, in afwachting der Konink lijke approbatie, zich te LeideD, tot het houden eeoer loterij teu behoeve van het standbeeld voor Pieter Adrz. van der Werf, hebben vereenigd de dauies: de VriesGockinga, Schotelde Leeuw, du Buissonde Jonge, Dozijvan Goor den Oos- terlingh; beneveus mejuffrouwen Boursse Wils, H. Balder, 11. Goudsunt en B. Brouwer. Naar ineu verneemt, bestaat het voornemen, bij eenige leden der liberale partij in het district Leiden, Dr. J. de Goeje, hoogleeraar te Leiden en schoolopziener in dat district, als candidaat voor te stellen voor het lidmaatschap der Tweede Kamer. Gistermiddag omstreeks vier uren heeft een jongen van 13 jaren, genaamd Beckering, het on geluk gehad ziju rechterknie te breken, doordien hij, bezig zijnde met visscheD, aan den Soeter- woudschen weg over eene sloot wilde springen, op bet land vau den heer Stall inga. Hij werd door twee persoüen naar de ouderlijke woning ver voerd. Het volgend, voor de stad Leiden niet van be lang ontbloot, wetsontwerp tot verhooging van hoofdstuk V der begrooting van Staatsuitgaven voor 1873, isjl. Woensdag 21 Mei bij de Tweede Kamer ingekomen „De artikelen 116 en 117 van de Vilde afdee- ling van dat hoofdstuk worden verhoogd, te weten Art. 116. Jaarwedden eu verdere belooningen der hoogleerareu van de onderscheidene facultei ten en van de overige ainbteoaren en bedienden, met 11,000 en daardoor gebracht op f 140,705. Art. 117. Subudiëa voor de verzaineliogen en andere inrichtingen, aankoop van een huis, aan bouw van, alsmede verbetering, onderhoud en lasten der gebouwen, ouderhoud en aanko ip van meubelen en administratieve, huishoudelijke en verdere uitgaven, met f 281,000 en daardoor ge bracht op 4b7,066. Het totaal der Vilde afdeeliog eu het eiodcijfer vao gezegd hoofdstuk worden ieder met eene som van ƒ292,000 verhoogd." De Memorie van Toelichting, die het wetsont werp vergezelt, bevat het volgende Op de begrooting van het Departement van Binnenlandsche Zaken voor 1873 werd bij art. 117 eene som van ƒ20,000 toegestaan voor aan koop vao het in de nabijheid van het Acade miegebouw op het Rapenburg te Leiden gelegen huis van wijlen Mr. Bodel Nijenhuis. Blijkens de toelichting der aanvrage van die som was het de bedoeling door het afbrekeo van dat huis eu van bet daarnaast staande, reeds aan het Rijk toebeboorende, ruimte te winnen voor het stich ten van een nieuw Academiegebouw met uit breiding van het tegenwoordige. Ia de zitting van 30 November 1872, waarin dit onderwerp bij de Tweede Kamer der Siaten-Generaal in behandeling kwam en warmen bijval vond, werd door onderscheidene leden verlangd, dat het nieuwe gebouw op bet terrein der groote Ruïoe zou worden geplaatst. Verbouwiug van het tegen woordige lokaal zou, vreesde men, ook met het oog op de beschikbare ruimte, niet voldoen een der hoogescbool waardig gebouw kon alleen op bet aangewezen ruime, open liggende terrein verrijzeü. Ook curatoren, van wie het denkbee[d oin het nieuwe gebouw ter plaatse van het oude te zetten, was uitgegaan, kwamen hiervan terug, toen zij op het einde vao 1872 veroainen, dat de gemeenteraad vau LeideD voomemeos was eer- laog aau het terreiu der Ruïoe eene bestem ming te geven. Op dat terrein toch hadden zij steeds het oog gevestigd tot stichting aldaar van een nieuw gebouw voor 'sRijks Museum vau Natuurlijke Historie, waaraan sinds jaren groote behoefte was, maar die eerst scheeu te kuunen worden bevredigd na voltooiing van het nog noo- diger geachte Academiegebouw. Nu evenwel was uitstel niet langer mogelijk, wilde meo het eenige voor het doel geschikte terrein niet zien verloren gaan. Daarbij kwam dat het Zoötomiscb labora torium, waarvoor mede bij de begrooting voor 1873 gelden zijn toegestaan, op het bedoelde ter rein zou wordeo gesticht. Deze inrichting behoort van wege haar nauw verband met het Museum van Natuurlijke Historie zooveel mogelijk in zijne onmiddellijke nabijheid te zijn; hoe eer dus dat Museum ter uangewezeu plaatse tot stand kwam, Vervolg „De oorlog is mogelijk. Onder ons gezegd, ik ;eloof dat hij zoo goed als zeker is. Ik zal u leggen waarom: er zijn twee partijen die zich )m den keizer bewegende eene verlangt geen mmin.het is de miui3terieele partij.de partij der libe ralen, der constitutioneele hervormersde andere, de echt Napoleontische partij, de partij die tich na het plebiscite om de keizerin geschaard heeft en op den oorlog zooveel mogelijk zal aan dringen. Het is zeker dat een paar groote over winningen het keizerrijk tot grooten luister zouden ngeu; indien wij eenmaal Berlijn binnen lekken, kunnen wij twintig jaren regeering oorspellen aan den toekomstigen Napoleon IV an behoeven wij niet om ons populair te hou den de hulp van eenige opgeblazen advocaatjes, die niet verder zien dau hun. bril." „Dus zou die partij de overhand hebben?" „Ik geloof er zeker vau te zijn. En, ik wil het u wel bekennen, ik behoor tot die partij. Ik wil deu roem en de bevestiging van het keizerrijk. De ridder zag den graaf verbaasd aan. „Zoo! en gij zult tot oorlog aansporen, mijnheer de graaf? „Juist, ik kan u dat gerust zeggen, die u Fransch- man gevoelt zooals wij eo bovendien een onzer intiemste vrienden zijt; gij zult ons misschien nog nader...." Hij sloeg daarbij een blik op Sophronie. Sedert eeoige miouten had de ridder het oog gevestigd opden grooten portefeuille,dien de kamer dienaar voor zijD meester had neergelegd. De graaf bemerkt het en zeide: „Dit zijn liassen van dossoirs uit de bureaux van oorlog, die ik Doodig heb om een werk gereed te maken, dat de keizer mij persoonlijk heeftop- gedragen. Hij wil zich rekenschap geven van zekere toestanden, en bij weet wel dat in ern stige gevallen alleen zijne oude vrienden zijne belangen behartigen. Mevrouw van Saint-Loup en Sophronie, die minder dan de beide sprekers belang stelden in dit gesprek, stonden op. „Lieve Sophronie," zeide de graaf, „ga u ver- makeD, dans tot aan den morgen, gij hebt niets aan de treurigheid van deu tegenwoordigeu tijd. Wij werken voor u, voor de zekerheid vau nw toekomst. Mijnheer Valdieri zal u zijn arm geven. Ik moet den gaoscben nacht aan het rapport werken. Mijn secretaris heb ik niet meegebracht. Mijnheer Hubert zal onder mijn dictee schrijven, morgen zal hij den geheelen dag documenten copieeren. Gij kunt dus niet op hem rekenen, zoo gij soms gedacht hadt over zijn tijd te be schikken." „O!" sprak Sophronie, „mijnheer Hubert komt nooit naar beneden, hij blijft bij zijn leerling." „Wat mijnheer Hubert betrelt," zeide de gravin i/over hem moet ik een onderhoud met u heb ben, maar op een anderen, tijd, als het feestge woel voorbij is." De graaf vergezelde de heeDgaaoden tot aan de eerste treden van de trap en sloot zich toen op met den onderwijzer van zijn zoon. Den volgenden dag, tusschen het dejeuner en het diner, was het kasteel als in opstand, daar de laatste hand werd gelegd aan de toebereid selen voor het feest. Werklieden waren uit de stad ontboden, die de galerij moesten versieren, de bedienden droegen meubels, candelabers en bloemen aaD, al de bloemperken werden ge plunderd. Een ieder had zich naar zijne kamer begeven om zijn costuum aan te passen of zijn rol te repe- teeren, men zocht elkaar op in allerlei vreemde toiletten, hetgeen dikwijls de kluchtigste ont moetingen gaf. De graaf, wiens aanwezigheid ineu tot het uur van het dioer wilde geheim houdeu, werkte alleen in zijne kamer, terwijl Hubert in de oibliotheek lijsten copieerde, welke bezigheid wel een gedeelte van den nacht zou vorderen. Tegen vijf uren (men moest te zeven dineeren) werd het betrekkelijk stil in het kasteel. Het was het plechtig uur, waarin nog de laatste bloem moest aangebracht worden, do laatste penseel streek aau de wenkbrauwen gegeven. Terwijl Hubert over zijn papieren gebogen zat, was hij zeer verwonderd een zacht kloppen aan de deur te hoorenhij lichtte het hoofd op en voordat hij den tijd lad te antwoordeD, giog de dear open. Hubert zag den heer Valdieri binnen komen, maar het was niet meer dezelfde trotsche persoon, die vroeger den armen onderwijzer had toegesproken als een soort van bediende. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1873 | | pagina 1