Woensdag 30 April. FEUILLETON. HET SCHIJNGELUK. N°. 4055. A0. 1873. Naar Atcliin. a. GiV. LË1D8CH prijs dkzkr courant. Yoor Leiden per 3 maandenƒ3.00. Franco per post8 3.85. Afzonderlijke Nommers8 0.06. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS IJK li ADVKRTKNTIKN. Yoor iederen regelƒ0.16. Grootere letters naar de plaatsruimte die~£5 böslaan. STADS-BElilCIITEN. Vergadering van den Gemeenteraad van Leiden, Donderdag 1 Mei 1873, *3 namiddags te twee uren. Onderwerpen Benoeming van een hulponderwijzer aan de open bare school voor meer uitgebreid lager onder wijs der 2de klasse voor jongens. (69) Voordracht tot aankoop van een huisje in de Groenesteeg. (62 en 62*) Idem tot verlenging van het mandaat tot het indienen van voorstellen betrekkelijk de bebou wing van de Ruïne. (63) Suppletoire begrooting en slaat van af-en over schrijving van Vrouwen Kraammoeders, dienst 1872. (64) Vaststelling van het kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1873, en behandeling van de daartegen ingediende bezwaarschriften. (70 en 70*) Verzoek van Mej. A. B. L. Timans om eervol ontslag als onderwijzeres der 2de klasse aan de openbare schooi voor meer uitgebreid lager on derwijs der 2de klasse, voor meisjes. (71) Idem van T. H. de Jong, als hulponderwijzer aan de openbare school n°. 1 voor minvermo genden. (71) Idem van C. Colpa, als hulponderwijzer aan voornoemde school. (71) }Idein van B. E. van Slogteren, als hulponder wijzer aan de openbare school no. 1 voor on- vermogenden. (71) Voorwaarden voor de openbare verhuring der Fisscherij in de Singels enz. en in de Boseh- imizer watering. Rekeningen, dienst 1872, van a. de Bank van LeeniDg. b. de Gemeente-Apotheek. c. de Administratie der Vereenigde Gast- en Leprooshuizen. d. de Gasfabriek. (65, 66, 67 en 68). [BURGEMEESTER tir WETHOUDERS tan 1DEN brengen bij deze ter kennis van de inge- lenen, dat de bepalingen van de Algemeene Poli erordening, betrekkelijk de vestiging <jer woon aats In en de verhuizing binnen de gemeente, lx de volgende )Art. 5ü. Ziij, die overeenkomstig ae Depaungen van Koninklijk besluit van den 3den November 1861 latsblad N°. 95) aangifte hebben gedaan van het rbrengen van huune werkelijke woonplaats van era naar deze gemeente en daarvan eene verkla- .g hebben gedaan aan het bestuur dezer gemeente, itvangen van die verklaring een bewijs, hetwelk zij jtmen 24 uren aan den heer der gebuurte, binnen like zij komen te wonen, vertoonen. Deze teekent t voor gezien, en schrijft het in zijn register in. Art. 51. Ieder die binnen deze gemeente verhuist, verplicht daarvan, binnen eene maand na de ver ging, aangifte te doen op het bureau van den ierlijken stand, en daarbij al datgene op te geven, r tot de invulling van het bevolkingsregister nood- [kelijk is. Hij ontvangt van die aangifte een bewijs, itwelk hij binnen 24 uren aan den heer der ge- .urte, binnen welke hij is komen wonen, vertoont p. teekent het voor gezien en schrijft het op zijn tater in. Wij is mede verplicht, binnen éene maand na zijne 'huizing, daarvan kennis t6 geven aan den heer gebuurte, welke hij verlaten heeft. rt. 52. Ieder, die een gedeelte van een door hem oond huis verhuurt of aan anderen in gebruik itaat, is verplicht daarvan, binnen veertien dagen .dat die huur of dat in gebruik geven een aanvang nomen heeft, op het bureau van den burgerlijken and aangifte te doen. ,Bij ontruiming van het gehuurde of van het in ibruik gegevene, is hij, mede binnen veertien dagen, t aangifte daarvan gehouden. Art. 53. Bestuurders van gestichten van liefda digheid, hofjes of andere inrichtingen, in welke men i zonder betaling van huur als inwoner.wordt opge-J nomen, zenden vóór of op den vijfden van.elke maand aan den heer der gebuurte, binnen welke het gesticht gelegen is, een staat der veranderingen in, welke de vorige maand in het personeel der onder hen staande inrichting hebben plaats gehad. Art. 54. Overtreding van de in art. 5053 ge geven voorschriften, gelijk ook het niet behoorlijk doen der gevorderde opgaven, wordt, onverminderd het bepaalde bij Kon. besluit van den 3den Novem ber 1861 Staaisblad u°. 95), gestraft met eene geld boete van ien tot drie gulden. Burgemeester en Wethouders voornoemd, v. d. BRANDELER, Burgemeester. E. KIST, Secretaris. Leiden, 28 April 1873. BURGEMEESTER en WETHOUDERS tak LEIDEN, Gezien het adres van Fbanciscus Willebbobdus Pont, bolussenbakker, wonende alhier, waarbij hij verzoekt om in zijn huis in de Korte Diefsteeg n°. 2, een bakoven te mogen doen plaatsen Gelet op art. 4 van het Koninklijk besluit van 31 Januari 1824 (Staatsblad n°. 19); Doen te weten, dat tot het hooren der eigenaars en bewoners van de naast bijgelegene en belendende panden, ten opziohte der informatiën de commodo et incommodo, door Burgemeester en Wethouders zal worden gevaceerd op het Raadhuis dezer Gemeente, op Maandag den 5den Mei aanstaande, 's voor middags te elf uren; zullende de belanghebbenden verplicht zijn hunne bezwaren tegen dat verzoek op dien tijd in te brengen, terwijl, bij verzuim daarvan, zij gehouden zullen worden zich tegen de inwilliging niet te hebben verzet. Burgemeester en Wethouders voornoemd, v, d. BRANDELER, Burgemeester. E. KIST, Secretaris. Leiden, 29 April 1873. Ingezonden I. die daar kwain uit het Oosten: ,/Zij hebben ge zegevierd, de mannen van Atchin, gezegevierd over de Nederlandsche vlag." Maar reeds is de eerste indruk voorbij, die ons zoo neerslachtig steuide. Ja, Goddank, er zit veerkracht iu dat kleine volk. üet oog rust op die allen, die daar gevallen zijn, en: „Zoet is de tvraak!" weerklinkt het in ons hart. Ook wij juichen mede in het blij vooruitzicht dat zij zullen gewroken worden, de man Den die hun bloed plengden op het altaar des vaderlands. Maar boor, wat gejammerAcb, wij hadden 't vergeten; ook daarginds ziju er gesneuveld, misschien wel tien hunner tegen éeu der onzen. Immers„Zij voebteu hardnekkig en mei doods verachting." Hoor ze klagen, die vrouwe van Atchin „Gij waart moedig, mijn zoon, en groot is uw naam bij Aliab. Maar uw moeder, zij zal u niet meer zienZij kwamen, de blanke mannen, eD wilden ons maken als daar zijn onze broeders in het Zuiden, die voor hen slaven al de dagen huns leveus. Eu onze Heer, hij riep ze op, de zonen van Aichiu, en zij boordeD zijne stem en bevrijdden hun laud; maar zij vielen als de hal men voor de zeis van deo maaier, en ook gij, mijn zoon, want gij waart moedig, en groot is uw naam bij Allah. Maar uw moeder, zij zal u niet meer zien." Of zou het onmogelijk zijn dat er zoo is ge sproken in het rijk van Atchin? Onmogelijk? Neen, het is zeker, dat men daar zulke gedach ten koestert aangaande het lot der meer Zuide lijke broeders onder het bestuur van Nederland. En het bewijs? Het ligt voor de hand. Hoor slechts. Atchin heeft het voorzien dat er vroeg of laat ernstige verwikkelingen met Holland zouden kun nen ontstaan. Die verwikkelingen, de Sultan kan ze voorkomeD door onze souvereiniteit over zijn rijk te erkennen en zich daarnaar te gedragen. En de Iodische vorst Hij zoekt hulp eerst bij Turkije, daarop bij Engeland en vervolgens bij Frankrijk. Aan elk dier Mogendheden biedt hij de souvereiniteit over zijn rijk aan, slechts die van Nederland te erkennen verafschuwt hij. 't'Is een harde waarheid, maar eeD waarheid niette min, En die afschuw is zoo diep geworteld, dat de Oosterscbe gebieder, ondanks zijne driewerf herhaalde pogingen van de hulp van vreemde machten verstoken, niet aarzelt alleen den hope- loozen kamp te beproeven, veeleer dan zich aan het gezag van Nederland te onderwerpen. Maar, vraagt men wellicht, heeft de Sultan dan niet begrepen, dat een andere Mogendheid, die eventueel de souvereiniteit over Atchin aan vaardde, evenmin ais Nederland zou berusten in het voortbestaan der ongeregeldheden op de kust van Sumatra eD in de Atcbineesche wateren, de onmiddellijke aanleiding tot de spanning tusschen Holland en liet Noordwestelijk rijk van Sumatra P Ongetwijfeld heeft de Atchineesche regeering, die waarlijk blijken genoeg heeft gegeven vaD AyarajclUbAa van eeslenenheid, dat ten duide- te meer voor onze bewering dat de Sultan arg waan koesterde omtrent de bedoelingen van het Nederlandsche gouvernement, dat hij bevreesd was voor pogingen van onze zijde om zijn ge bied onder onze heerschappij te brengen. Ziedaar ongetwijfeld niet de aanleiding tot, maar de ware reden van den oorlog, die vao stonde aan met zooveel hardnekkigheid is be gonuen. Immers wij weten het allen wal het gezug, wat de wil van een Oostersch vorst gel- deD bij zijne onderdaueD, zelfs al worden zij ouderdrukt. De Oosterling beeft behoefte aan die zichtbare hoogere aardsche macht, waarvoor bij zich in het stof buigt, maar.ook te wapen snelt, wanneer slechts een enkele wenk hem er toe oproept. Of zou het ons onbewust zijn, ons, wier macht op Java grootendeels berust op den invloed, door de inlandsche hoofden aldaar op de inboorlingen, hunne gewezeu onderdanen, uitge oefend? 'o lu den strijd tegen Atchin hebben wij dus èn vorst èn volk tegen ons; den Sultan uit vrees voor hel verlies van zijn gebied, zijne onderda nen, omdat zij sidderen bij de gedachte dat hun bij onderwerping hetzelfde lot zal beschoren zijn als thans het deel is van den inboorling v^n ons schoon lusulinde. De door oas in onze Oosi-ludiscbe Koloniën gevolgde politiek uioet dan wel in een kwaden reuk staan. En is bel wel wonder Of wie tal het benijdenswaardig noemeD, het lot van den Javaan onder Nederlandsch bestuur? Verg niet, dat wij, waar de stem van den eenigen Mul- tatuli heelt weerklanken, eeu tafereel zullen trachten op te hangen van al dé ellende, die daar wordt geleden, van al bet onrecht dat daar wordt gepleegd op het schoone Java. Immers gij weet hei, er heerscht hongersnood op het rijkste eiland vaD den Indischen Archipel hongersnood omdat de bódeui niet vruchtbaar genoeg is om dl zijue bewoners te voeden? Neen, voorwaar. Nog die baal, nog die kranjaDg, zij moeten afgeleverd tot de laatste aan het onver- zaadbare moederland, en wanneer dan de regee ringkoopman, de monopolist id kollie, suiker en beschaving, de lijst voor het batig slot heeft afgeteekend, dan uiag de beweldadigde Javaan dëu tijd die hem rest, de krachten die hein overbleven, den grond die nog beschikbaar is, dat alles, o. ongekende weeldel mag hij gebruiken om de rijst te bouwen die hem moet bewaren voor den hongerdood. En als de oogst mislukt? Wat nood! Neeriands alom bekende weldadigheid is daar om den Javaan als een gift des uiedelijdens toe te werpen wat bij kon ontberen iudien hein recht geschiedde. Helaas, zelfs dat nietl Waar zijn de tonnen schats, dóór Nederland naar Java gezonden om den gebrek lijdenden inlander te hulp te komen? In welke verhouding staan de geschonken giften tot de hier le lande opgehoopte en uit ludië afkomstige kapitalen, wier eigenaars allerwege in onze groote steden de prachtigste paleizen doen ver rézen Eu nu willen wii noe niet sureken Van lijkhedeu uieer, ook door particulieren tegen u.u inlander gepleegd, en die ook in Atchin niét ouDekend zullen zijn. Wij herhalen het, is'het wonder dat de nog niet aan ons gezag onder worpen Suinatraan zich liever doodoeckt, dab vrijwillig de kpus te wagen zich, zoo hij al'diet den hongerdood sierft, bij een sobere bete broods te moeten doodwerken? En wanneer de Sultan het waarachtig welzijn zijner onderdanen be oogt 01' is eeu rechtgeaard Indisch vorst eeb onmogelijkheid? dan kon hij niet anders ban delen dan bij gedaan heeft. Alleen aan de öj)- befting vaD het tractaat met Engeland, waarbij den Atchinees de intregiteit van zijn rijk werd gewaarborgd, heeft bij het te wijten dat Neder land iu staat was hum aan te vallen. Is hij'nu verplicht zich aan eeu althans ten zijnen zichte willekeurige" handelwijze te onderwerpen? Neen, voorzekerhij heeft de wapeDS opgeno men en, 't is onze stellige overtuiging, voor een billijke zaak. De rechtvaardigheid heeft gezege vierd helaas tot onze eigene schade en schande. Aan wien, de schuld? M (Vervolg.) Gij hadt mij beloofd, vader, inet Paschen drie jagen over te komeu. Gij zijt niet gekomen. Wie daar de schuld vaD, ik die Diet verdien dat voor zulk een kleinigheid uwe zaken ver bat, of gij die niet genoeg van ihij houdt? Ik schrijf, zooals gij mij hebt geraden, eens in i veertien dagen aan mevr. van Saint-Loup. Zij kil dat ik baar pleegmoeder noem. „Dat is een 4oede titel, dat brengt alles in orde," heeft zij inij dezer dagen geantwoord. Wat beteekent dat? begrijp dat mijne moeder gestorven is, dat ik iiaar niet gekend heb, dat gij getrouwd zijt, dat Êl) een zóón hebtIs dat niet ons gansche ge- gAeim? Mevrouw van SaiDt-Loup vreest ongetwij feld dat men zieh zal verworidereo, dat men my kooit bij haar ziet, maar ik heb haar geschreven, ilot ftaoul evenals ik buiten is opgevoed,"dat'wij Dezelfde meesters hebbeo, onder toezicb'l van een goede zuster. Het is immers goed, dat ik dat ge. schreven heb? Mijne pleegmoeder is goed en vriendelijk. Gij hebt mij slechts de helft van de waarheid ge zegd, toeD gij mij hare bescherming beloofdet en later, als ik die waardig was, hare oprechte vriendschap. De brieven dte zij mij schrijft zijn zeer vleiend. Zij spreekt van mijn toekomstig geluk, zij zegt dat ik schitteren zal in haar salon, ihaar gij zult er altijd bij zijn, niet waar, vader? Op een morgen ontving ik een groote kist met allerlei mooie stoffen, rose, blauw, enz. Ik heb alles op de stoelen van de bibliotheek uitgelegd.— „MeD moet een weinig coquet zijn, heeft mij mijne pleegmoeder geschreven, al ware het alleen om aan zijne vrienden te behagen," (aan n, vader). Zij voegt er bij: „Ik zal dit jaar vier maanden te St -Loup doorbrengen, bezoeken ont vangen en diners geven. Gij moet uwe klooster- kleeding afleggen. Kies dus van deze kleedjes uit en zeg mij uw smaak." Onder in de kist lagen bladen papier met pla ten, die men modeplaten noemt, dames voorstel lende zoo schoon als men ze te Ërioude nooit ziet; maar Raoul zegt, dat bij er verscheiden kern, dat er alle jareD op het kasteel rijke mep; schen komen met kisten vol van die kleederen. Vader, moet ik werkelijk zulke kleederen aan doen? Mij dunkt ik zal mij schamen cd men zal mij uitlachen. Ik heb mijn pleegmoeder nog niet geantwoord, gij zult mij wel zeggen wat ik doen moet. Uwe Sophronie. U. Mijnheer van Saint-Loup aan Sophronie. Die kisten met kleedjes en die mode-journa len vallen niet in mijn smaak. Maar gij moet uwe pleegmoeder gehoorzamen, lief kind. Al ver schilt zij met mij in opvatting, zij meent het goed, en ik geloof dat zij zich aan u wil hechten. Ik heb u gezegd, dat zij, met de meeste welwillend heid ten mijDen aanzien en welgezindheid jegens u, u onder de familie-leden heeft opgenomen. Menige stiefmoeder zou geweigerd hebben een kind van haar man te ontvangen, een jtind dat zij nooit gezien, en waarvan men haar nooit ge sproken had. Integendeel, mevrouw van Saint-Loup heeft uw portret goed bekeken en uitgeroepen, dat uw gelaat haar. aanstond, dat uw vrijmoedig en open uiterlijk bapr een aangename gezellin beloofde, zooals zij dje altijd verlangd haddat gij groote pogen hpdt, er schoon en gedistingeerd uitziet en zip voor uwe tQetipnjst,zou, zorgen, Benuttig die goede gezindheid. Mijn groot for tuin, mijn stand, de wankelende gezondheid van mijn zood doeu al mijne hoop in u stellen. En dan, beD ik niet trotsch op u Uwe brie ven breDgeu mij in verrukking, ik zie er uwe vorderingen in en de gesteldheid van uw hart; ik hoop dat gij de troost mijns levens zult zijn, als het oogenblik' daar is, dat ik de staatszaken kan vaarwel zeggeü, en gij het sieraad van mijn huis zult zijn. Uwe stiefmoeder zal weldra Saint-Loup be trekken haar karakter verschilt veel vaD het mijne. Zij ie niet gevoelig ea alleen te zijn ver veelt baar. Zij is verzot op vermaak, verkwisting, afwisselingzij zal u ongetwijfeld het eene ge not na het andere willen gevengij moet daar nu en dan aan toegeven uit plichtbesef en liefde voor mij, want ik geloof Diet dat gij ooit smaak zult krijgen in zulk een woelig leven. Voor mij is het het bagno van vermaakik heb diep me detijden met hen, die tot het verblijf in die plaat sen van genot veroordeeld zijn. Als gij eenmaal uwe pleegmoeder goed hebt leeren kennen, zult gij zeggen, dat zij goed en medelijdend issoms zult gij haar Da deD afloop van een bal zich ter oauwernood den tyd zien gunnen om bare linten eD bloemen af te doen en een eenvoudig kleed aau te trekkeD, om hulp te verleenen in eene armoedige hutdan zult gij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1873 | | pagina 1