HET SCHIJNGELUK.
FEUILLETON.
N°. 4040. A". 187S.
Donderdag ÏO April.
STANDBEELD
Pieter Adriaansz. van der Werf.
LEIDSCB lit DAGBLAD.
l)eze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DKR ADVKRTKSXIIÏN.
Voor lederen regel.ƒ0.15.
Grootere letters naar de plaatsruimte die tij beslaan.
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per U maanden
Franco per post
Afzonderlijke Nommera
Uithoofde van den Goeden Ti||dag zal dit
Blad dien dag niet worden uitgegeven.
VOOR
Het derde eeuwfeest van Leiden ontzet begint
te naderen. In Nederlands geschiedboek staat die
gebeurtenis niet gulden letteren aangeschreven.
Op den lsten April 1572 was, door de inneming
van Den Briel, de grondslag gelegd van Neder
lands bevrijding; op den 3den October 1574 werd
door het ontzet van Leiden die bevrijding ver
zekerd. De onbezweken trouw en volbardiDg
van Leidens burgerij haddeu het Vaderland ge
red, ons onafhankelijk volksbestaan bevestigd.
Algemeen is de wensch, dat bij de feestelijke
viering vau dien heuglijkeu gedenkdag een
standbeeld moge verrijzen ter eere van Pieter
Adriaansz. van der Werf. De wakkere burger
vader, aau wiens geestkracht en heldenmoed het
Vaderland zijne verlossing te danken had, wiens
uaam voor het vaderlandsch gevoel de beriDDering
aau dat groote feit vertegenwoordigt, heeft eene
onbetwistbare aanspraak op die hulde van het
dankbare nageslacht. Getuigde reeds de onsterfe
lijke Willem I, dat bij de diensten van Van der
Werf „altijd gaarne met alle dankbaarheid er-
kenneu zou": die stem vindt nog heden weer
klank in elk hart, dat warm voor het Vaderland
klopt, liet aanstaande eeuwfeest is de bij uit
stek gepaste gelegenheid, om aan die nationale
verplichting te voldoeD.
De ondergeteekenden hebben zich vereenigd
om de zaak tot stand te brengen. Vertrouwende
op de warme belangstelling hunner stad- en land-
geuoolen, richten zij tot allen het dringende ver
zoek, tot de volvoering vau hun vaderlandsch
plan te willen medewerken.
Aan de ingezetenen van Leiden zullen lijsten
worden toegezonden, waarop ieder kan intee-
kenen voor de gift, die hij wil afzonderen.
Alle inwoners van Nederland buiten onze stad
wordeu uitgenoodigd, hunne bijdragen aau een
der ondergeteekenden te willen inzenden. Aloge
ouze oproeping met eene geweuschte uitkomst
worden bekroond, en de 3de October 1874 tot
een heerlijk getuigenis verstrekken, dat de Neder
landers nog altijd de zegeningen vvaardeeren,
eenmaal aan hun voorgeslacht verleend, en de
nagedachtenis hunner grootere Vaderen in eere
weten te houden.
Wij verblijden ons hierbij temogen voegen.dat
Z. K. H. Prins Alexander der Nederlanden
zich welwillend bereid verklaard heeft het Eere
voorzitterschap onzer Commissie te aanvaarden.
Het doet ons vaderlandsch gevoel goed, ook hier
den naam van OraDje met dien van bet Neder-
landsche volk innig verbonden te zien. Waar een
afstammeling van den Vader des Vaderlands het
voorbeeld geeft om aan ods wakker voorgeslacht
(Vervolg.)
En misschien gevoelde zij, terwijl zij zelfs voor
het publiek aan de uitspattingen van haar ver
beelding den vrijen teugel liet, een heimelijke
verachting voor dat gemakkelijke en //vangbare"
(een woord van hare vinding) publiek, dat zijne
stemmen zoo oetjes en geregeld uitbrachtop den
Jupiter donderaar van den toestand en het budget.
Zoo had de gravin Saiut-Loup bijzonder veel
op met het talent en het succes van eene zange
res, die de schare naar het Alcazar van eene
populaire wijk trok, en eiken avond vond zij
gelegenheid om een paar uren uit te breken, om
te genieten bij de geestdrift van het publiek en
met bare aristocratische handen hare geliefkoosde
diva te appiaudisseeren. Die vermaardheid had, al
vorens het voetlicht der cafés-concerts te bereiken
misschien de menigte op de hoekeo der stegen
of kaden doen bijeenkomen; baar stem wasnocb
voor mist, noch voor herfstregen, noch voor het
s.oo.
8.86.
,0.06.
hulde te bewijzen, daar zal de Nederlandsche
natie niet achterblijven.
Dr. M. de Vries, voorzitter; Dr. W. N. du Rieu,
onder-voorziiterMr. J. A. F. Coebergh, 1ste
secretaris; Jhr. W. J. C. Rammelman Elsevier,
2de secretaris; A. Ophorst, lsle penningmeester;
G. J. Corts, 2de penningmeester; D. N. Brouwer,
T. J. van 't Hooft, Ds. J. E. Inckel, A. H. Bakker
Korff, L. OostveeD, Dr. G. D. J. Schotel, W. J.
Snouck Hurgrouje en W. F. van Wijk Jr., leden
der uitvoerende commissie.
Ds. P. van Bonga, Dr. J. A. Boogaard, Dr. A.
H. van der Boon Mesch, Ds. J. D. B. Brouwer,
B. Corts, J. M. E. Derckseo, J. A. van Dijk,
Ds. J. H. Donner, L. Driessen, Jhr. Mr. D. T.
Gevers van Endegeest, Mr. J. E. Goudsmit, Ds.
H. G. Hagen, M. Hartog, Dr. A. Heynsius, Mr.
H. P. van Kaathoveu, Mr. C. H. P. Klaverwij-
den, Dr. A. Kueneu, C. J. Leembruggen, Df. .D.
de Loos, Past. A. C. Quant, A. L. Reimeringer
Jr., P. L. Tichler, A.Tieleman, Th. van Wijk,
W. von Wrangel auf Lindenberg en J. Zaalberg.
LEIDEN, April.
Z. M. heeft aan Mr. S. Vissering, hoogleeraar
aan de hoogescbool alhier, vergunning ver
leend tot het aaonemen en dragen der versier
selen van ridder van de 2de kl. met de ster der
orde van St. Stanislaus, hein dooT Z. M. den
Keizer aller Russbd geschonken.
Met het oog op de gebeurtenissen die zich te
Atcbin ontwikkelen en de bespreking daarvan
in de dagbladen, laten wij hier volgen het trac-
taat of de overeenkomst in 1857 door den gene
raal van Swieten met deD Sultan van Atcbin ge
sloten en waarin de bepalingen voorkomen welker
niet naleving, volgens de mededeelingen op 27
Februari iu de Tweede Kamer gedaan, de uaaste
aanleiding is geweest tot de uilzending van den
vice-president van den Raad van Iudië, terwijl
de weigering om aan dezen de gevraagde inlich-'
tingen te geven, middelerwijl men voortgiDg zich
te wapenen, tot de oorlogsverklaring op 26 Maart
beeft geleid. Het tractaat in 1857 aan de Staten-
Generaal met nog zeven andere medegedeeld,
luidt aldus
Dit eene overeenkom* t van vrede, vriend
schap en handel tnsschen het Gouvernement
van Nederlandjsch Indië en z(jne Hoogheid
den huitan van Atjeh.
Vooraf hebbeo het Nederlaudsch-lndiBch Gou
vernement en Zijne Hoogheid de Sultao van Atjeh,
Ala Oedien Mantsoer Sjah, het dienstig geacht te
maken eene overeenkomst van vrede, vriendschap
en handel om te bestendigen de welwillendheid
die vaü wederzijden bestaat, en om hecht te ma
ken en uit te breiden hunne betrekkingen ten
nutte van wederzijdsche rijken en onderdanen.
Daarom heb ik, Jan van Swieten, generaal-
majoor, civiel od militair gouverneur ter west
kust van Sumatra, adjudant van Zijne Majesteit
den Koning in buitengewonen dienst, ridder der
Militaire Willemsorde 3de klasse en van den
Nederlandschen Leeuw, in naam en van wege
het Nederlaudsch-Indiscli Gouvernement, over
deze zaak onderhandeld met Zijne Hoogheid den
Sultan vaD Atjeh, en daaruit is tot stand geko
men de otidervolgende overeenkomst, onder na
dere goedkeuriog van Zijne Excellentie den
Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië.
Art. 1. Van nu af bestaat bestendige vrede,
vriendschap en goede verstandhouding tusscben
bet Nederlandscb-lndiscb Gouvernement en Zijne
Hoogheid den Sultan van Atjeh en zijne afstam
melingen en opvolgers.
Art. 2. Indien de onderdanen van het Neder-
landsch-Indisch Gouvernement en de onderdanen
van Zijne Hoogheid den Sultan van Atjeh zich
vvilleu onderwerpen aau de wetten des lands,
kunnen zij handelen en overal gaan, om hun
rechtmatig voordeel te zoeken, in al de landen
van het Gouvernement, of in al de lauden vau
den Sultan, en kunnen zij die laDdeD doortrek
ken of zich daar ophouden onder genot van al
de rechten, voordeelen en bescherming voor huüne
personen eu goederen, dal reeds is geschonken
of zal geschonken worden aan de onderdanen of
landzaten der beuedenwiudsche Landen, die het
meest bevoorrecht zijn.
Art. 3. Wat betreft de bescherming en de hulp,
ook aan hunne schepen en vaartuigen en derzel-
ver opvarenden, en wat betreft de rechten van
den handel en de scheepvaart, worden de onder
danen van het Nederlandscb-Indisch Gouverne
ment en van Zijne Hoogheid den,Sultan van Atjeh
gelijkgesteld met de bevriende natie, die het meest
begunstigd is, iu al de baveus zoo van het Ned.
Indisch Gouvernement als van Zijne Hoogheid den
Sultan vau Atjeh. Al' de hoofden en beambten
der wederzijdsche haDdels- en ankerplaatsen zul
len bevolen worden immer met voorkomendheid
en zooveel mogelijk hulp te verleenen aau al de
betrokken onderdanen en hunne schepen en
vaartuigen, vooral opdat die onderdanen geeue
vertraging ondervinden bij het afievereD, lossen
of ladeü van handelswaren, ook niet wanneer zij
hulp in levensmiddelen of water verzoeken.
Deze aangelegenheid is overeengekomen tot
opwekkiug van den haDdel, de scheepvaart en
de genegenheid tusschen de wederzijdsche onder
danen.
Art. 4. Het Nederlandsoh-Indiscbe Gouverne
ment en Zijne Hoogheid de Sultao van Atjeh
zien af van alle vorderingen en aauspraken,
die ontstaan zijn vóór de sluiting van deze over
eenkomst ter zake van geschillen, van welken
aard ook.
Voorts wordt vastgesteld dat wanneer deze
overeenkomst zal gesloten zijn, al deze geschillen
en vorderingen geheel beslechten vernietigd zijn,
zoodat die nimmer meer kunnen ter sprake
kouieo.
Art. 5. Het Nederlandsch-Ihdisch gouvernement
en Zijne Hoogheid de Sultan van Atjeh komen
voorts overeeo, streng eD met al hunne middelen
te zullen waken, opdat er geen zeeroovers of
meuschenroovers zijn iu hun gebied of in de zeeën
van hun gebied of van andere landen waar zij
invloed hebben.
Van beide zijden zal dit worden tegengegaan
en zal worden gestraft degeen, die zoodanige daden
pleegt.
Van beide zijden zal geen schnilplaats Of be
scherming verleend worden aan iemand, die in
zulke zaken betrokken is, ook niet aan zijn vaar
tuig.
Van beide zijdeD zal niet wordeD vergund dat
door zeeroovers buit gemaakte menschen, vaar
tuigen of goederen binnen hun gebied aangebracht
ol' daar te koop aangeboden wordeD.
Art. 6 Indien schepen of vaartuigen der weder
zijdsche onderdanen in zeenood zijn ofstrandeD,
zullen bet Nederlandsch-lndiscb gouvernement en
Zijne Hoogheid de Sultan vbd Atjeh onverwijld
hulp of bescherming verleenen, zooveel slechts
mogelijk, en indien eenigerhande zaken worden
geborgen, zul dit den berger behoorlijk vergolden
wordeu.
Die op zoodanige goederen recht beeft, kaD de
beslissing verzoeken van Z. Exc. den Gouver-
vemeur-Generaal vau Nederlundsch Indië, of van
Zijne Hoogheid den Sultan van Atjeh, ter zake
van de belooning die door den berger geëisebt
wordt; die beslissing moet door hem worden aan
genomen.
Indien schepen of vaartuigeD, die de Neder
landsche vlag voeren, stranden of vergaan, of in
dien Nederlanders of Nederlandsche onderdanen,
wier schepen of vaartuigen zijn vergaan, aanko
men op de kusten van Atjeh, zal bet Atjehniscbe
hoofd aldaar ten spoedigste de zaak mededeeleD
aan den Gouverneur vau Sumatra's westkust te
Badang, of aan eenige andere nabij zijnde Neder
landsche autoriteit.
Degene, die gestrande schepen of vaartuigen
berooft en schipbreukelingen mishandelt, dan
wel hun behoorlijke bnlp ontzegt, zal voorzeker
streDg gestraft worden.
Art. 7. Zijne Hoogheid de SultaD van Atjeh
verbindt zich den Gouverneur van Sumatra's
westkust te erkennen als den vertegenwoordiger
van Zijne Exc. den Gouverneur-Generaal van Ne-
derlandsch Indië, en zich tot hem te weudeu in
alle zaken, waarbij met bet oog op hqtweder-
zijdsch belang aanraking noodig is.
j Art. 8. Indien het later vereischt wordt nog
eene of andere aangelegenheid teregelen tusschen
bet Nederlandsch-Iudisch Gouvernpipent en Zijne
Hoogheid den Sultan van Atjeh, zal zulks ge
schieden met wederzijdsche onderhandeling en langs
vredelievenden weg.
Art. 9. Dit verdrag vangt aan te werken zoo
dra het is goedgekeurd door Zijne Exc. den Gou
verneur-Generaal van NederlaDdsch-Indië.
De wederzijdsche onderhandelaren hebben
huDne handteekeDing en zegels hier onder ge
plaatst ter oorkonde, om te strekken als teeken
van getuigenis.
Gedaan te Atjeh, in viervoud, den dertigsteu
der maand Maart achttienhonderd zevenenvijftig
en den vierden der maand Saèban volgens de
Mevrouw van Saint-Loup kon geen weerstand
bieden aan de gril, of liever den hartstocht, om
voor een gezelschap in de rol van de zangeres
op le treden; zij dapht aan het geluk om door
hare kennissen te worden toegejuicht, dat wil
zeggen door tweehonderd personen ten minste.
Toen zij dit plan eenmaal gevormd had, bestu
deerde zij hare rol twee uren daags, liet vijf cos-
.tumes er voor maken en overmakeD, 6d dacht er
zelfs over om zich te huis les te lateD geven door
haar model van het Alcazar. Zij schreef een briefje
aan de zangeres, waarbij zij haar verzocht eens
aan te komen, toen haar man, die er de lucht
van gekregen had, haar een kleine vermaning
gaf en haar beval van dit laatste plan afte zien.
De gravin nam dit zeer euvel op, wilde tegen
pruttelen, maar haar man toonde haar een me
nigte iotitne nota's van het kabinet van den pre
fect vaD politie, waaruit bleek, dat hare gangen
bespied werden, men te Saint-Cloud niet gesticht
Was over hare lichtzinnigheid en den graaf ver
zocht was om wat beter op bet gedrag van zijne
vrouw te willen letten.
Wordt vervolgd.)
ledigen van glaasjes vervaard; bet was een hel
dere en volle stem, die door sterke longen werd
voortgebracht, en geene oefeniüg noodig had ge
had, daar de kracht alle verdienste er van uit
maakte. De overdreven gebaren, het onbeschaamd
draaien der beupen, maakten de diva van het
Alcazar tot eeo lieveling van het gepeupel. Maar
er lag toch een zekere bekoorlijkheid over baar
geheele wezen, die zelfs een kenner zou getrof
fen hebben. Zij was ruw, maar niet gemeeneen
schilder zou haar uiigeteekend hebben, een dich
ter een sonnet op haar gemaakt, alles als eene
studie, eene schets, om die later als een origineele
figuur uit te werken.
Haar blik, nn eens woest, dan vol wellust,
schoot roode stralen en er was in haar toon een
zekere uitdagende blufferij, als wilde zij zeggen
kom maar op, als gij durft.
Mevrouw van Saint-Loup had een harer deun
tjes onthouden, en geneerde zich niet om bet in
haar coupé te neuriën; somtijds zat zij's morgens
droomeode voor baar piano eo bestudeerde bet
stuk, en als de deuren goed gesloten wareD,
trachtte zij door haar stem uit te zetten de tonen
ran haar voorbeeld weer te geven, alsof zij het
publiek van het Alcazar voor zich had.
Wat meer zegt, zij plaatste zich tusschen twee
spiégels en deed haar best om de standen pn ge
baren der zangeres na te doen, en de onbescbei-
dene, die haar daarbij verrast bad, zou zich ver
baasd hebben over den ijver dien zij aaD den dag
legde. Zij scheen er trotsch op, als zij er in ge
slaagd was eenige der ruwe effecten terug te ge
ven, waarvoor men haar in het café cbantant zotl
nebben toegejuicht.
Wat de gravin 's morgeus met zooveel voor
liefde bestudeerde en herhaalde, was het dartele
liedje, dat langen tijd tot vervelens toe te Parijs
in de mode was:
Niets is heilig voor eeu jappeur I
Men zal zich afvragen wat die van nature gees
tige en elegante gravin nog meer bekoorlijks eD
wegsleepends kou vinden in dat deuntje van den
Sappeur, dan de lustige manier, waarop de zan
geres iu het Alcazar het zong. Men kent, als men
gravin is, verzeD vau Musset of Lamartine uit het
hoofd, maar de Sappeur, dat is ongehoord.
Misschien zou het voor den moralist een belang
rijk onderwerp van stadie zijd, vooral als men
bedenkt, dal de gravin van Saint-Loup niet de
eenige vrouw von haar soort was, die deze beu-
zelarijeu als het ideaal van kunstgenot beschouwde,
en dat een geheele min of meer bedorven kriog
er behagen in schepte en er zich aan te buiten
ging-