N°. 3963.
A0. 1873.
Vrijdag
10 Januari.
liiSIDSGH
IJF
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT.
1 Voor Leiden per 3 maandenƒ8.00.
Franco per post„8.85.
Afzonderlybe Nommeran 0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.
Voor iederen regelƒ0.16.
Grootere letten naar de plaatsruimte die qj beslaan.
LEIDEN, 9 Januari.
Blijkens de algemeene beschouwingen van de
afdeeliogen der Eerste Kamer over de staatsbe-
grooting, is de houding van het kabinel in al de
afdeelingen ter sprake gekomen. Verschillende
bedenkingen wordeD daartegen ingebracht, als:
gemis aan een programma, weifelachtigheid om
trent het defensiewezen, waarop door anderen
geantwoord werd, dat de regeering toch een zake
lijk programma had gegeven en zich verklaard
had nopens de landsverdediging, enz. Verscheidene
leden hadden tegen de censusverlaging groot be
zwaar. Omtrent al deze punten, zoomede nopens
de voornemens omtrent belastingherziening wor
den inlichtingen gevraagd. Nopens de defensie
werd dit met aandrang herhaald bij hoofdstuk
VIII. Aan de onzekerheid moest een einde ko-
men. Bij het hoofdstuk koloniën werden vragen
gedaan nopens de voornemens van den Minister
over de uitvoering der Agrarische wet, en of hij
zich niet gebonden achtte aau de verklaringen,
door den heer de Waal, vooral in de Eerste
Kamer afgelegd.
Bij de behandeling in de afdeelingen der Eerste
Kamer van de begrooting voor oorlog van 1878,
werd met aandrang begeerd, dat de vertegen-
woordiging eindelijk in staat moge worden gesteld
over de door de regeering bedoelde inrichting
onzer strijdkrachten te oordeeleu. Er werd ge-
vraagd of nog in den loop van dit jaar eene in
diening van al de wetsvoordrachten betreffen Ie
de defensie kan worden tegemoet gezien.
Verscheidene leden hadden bezwaar tegen het
toestaan van de thans aangevraagde buitengewone
uitgaven, zoolang men nog omtrent de bestaande
plannen der regeering in 't onzekere blijft. Som
migen verklaarden zich ongenegen, om nu iets
meer toe te staan dan tot instandhouding van het
bestaande thans ontbeerlijk is. Anderen zeiden,
dat de thans aangevraagde buitengewone uitgaven
moesten dienen tot voltooiing der Utrechtsche
linie, en dat de Utrechtsche linie noodig is voor-
elk stelsel van verdediging.
De vermakelijke beschouwing van het Haagsche
Dagblad, waarop wij dezer dagen reeds bij voorbaat
de aandacht vestigden, is eenige nummers later
verschenen dau we verwacht hadden, maar ze is
er dau toch t
Het hoofdstuk misdaden is heden aan de orde
en het blad begint met nogmaals te herhalen en
duidelijk in 't licht te stellen, wat iedereen weet,
dat er nl. in den laatsten tijd in ons land veel
misdaden zijn gepleegd. Bij het opsporen der oor
zaken van dat verschijnsel laat het Dagblad, o,
wohder! de afschaffiug der doodstraf onbesproken.
In pareuthesis zij gezegd, dat wij dit beschouwen
als een ergeltjke schending van de conservatieve
geloofsartikelen, die uitdrukkelijk verbieden elk
vergrijp tegen de openbare orde aan eenigen libe
ralen regeeringsmaatregel toe te schrijven. Het
ligt echter buiten onze laak het Dagblad deswege
a faire te nemen.
Wij willen enkel aanloonen op welke wijze
het Dagblad redeneert. Wat is de oorzaak van de
talrijke misdrijvenp vraagt het en dan antwoord
het met de oppervlakkige woorden van onze
I Arnhemsche zuster, die trouwens niet in een op
zettelijk onderzoek is getredende winter is min
der streng en nergens heeft invallende vorst de
verdienste doen ophouden.
Dns andere oorzaken van materieelen aard zijn
er niet; gebrek aan werk om andere redenen
dan invallende vorst, is niet mogelijk; beperking
van werkuren gedurende den duren wintertijd,
veroorzaakt geen gebrek. En in 't algemeen ziet
men voorbij dat het aantal misdrijven steeds des
winters veel talrijker dan in andere jaargetijden
is. Het is gemakkelijk: tnen zegt eenvoudig dat
er geen stoffelijke oorzakeu zijn en dus moeten
er andere wezen.
En welke nu
De uitbreiding van het onderwijs draagt er de
6chuld van; het onderwijs der liberalen leidt niet
tot zedelijke verbetering; integendeelde uitkom
sten schijnen aan te duiden dat de mensch
slechter wordt naarmate hij beter onderwezen
wordt; die laatste stelling wil het Dagblad echter
niet verdedigen, ofschoon het de conclusie moet
zijn, die on zijn redeneeringen moet volgen.
Maar het onderwijs alleen is de zondebok niet.
De Internationale komt er bij, want „men moge
het nu als ondoorgrondelijke Dagblad-wijsheid
bespotten, dat misdadige begrippen, in September
verkondigd, nog in December misdaden ten ge
volge kunnen hebben," het Dagblad blijft dit
ten volle aannemelijk achten.
Wij hebben nu een regeering, zoo gaat het
Haagsche orgaan in zijn „ondoorgrondelijke wijs
heid" voort, die de begrippen is toegedaan welke
het voorstelt in deze woorden„neemt gerust
het vee, dat daar in de weide loopt tot u, want
het is ook voor u geschapen; maakt u gerust
van het geld en goed van anderen meester, want
welk meerder recht dan gij zouden die anderen
daarop mogen doen gelden?" een regeering
die minstens de verbreiding van die begrippen
toelaat. Ook dkètrin ligt een oorzaak van den
toestand van onveiligheid der maatschappij, van
de „toenemende vetdierlijking onzer tijdge-
nooten."
Daar deze vermakelijke Dagblad-beschouwing,
door ons onbekende oorzaken, eenige dagen later
dan ze door ons was aangekondigd in 't licht
verscheen, meenden wij er een uittreksel van te
moeten mededeelen, ten einde onzen lezers het
gemis vau eenige genotrijke oogenblikkeu te be
sparen.
Naar wij vernemen heeft zich als schrijver
van het antwoord op de prijsvraag „Over de om
wikkeling van het leerstuk der Volkssoevereini
teit sedert Hugo de Groot," door de rechtsgeleerde
faculteit alhier met zilver bekroond, doen kennen
de heer P. W. J. Loder, candidaat in de rechten
aan het athenaeum te Amsterdam, en als schrijver
van een tweede antwoord op dezelfde prijsvraag,
waaraan de faculteit eene eervolle vermelding
toekende, de heer D. P. D. Eabius, candidaat in
de rechten alhier.
Hedenmorgen werd onder een grooten toe
loop van nieuwsgierigen het slachtoffer van den
in het detentiehuis gepleegden moord, de gevan
genbewaarder van der Rejde, ter aarde besteld.
De treurige stoet maakte een weemoedigen in
druk op de talrijke toeschouwers.
Uit verschillende plaatsen worden berichten
ontvangen betreflende het eergisteravond waar
genomen prachtig noorderlicht. De geheele noor
delijke horizont scheen één groote lichtboog,
waaruit aan de oostzijde tallooze melkwitte stra
len tot in het Zenith naar boven schoten, terwijl
er zich in het westen eene reusachtige, telkens
van gedaante verwisselende, kolom uit verhief,
welker bloedroode kleur somtijds door helder
witte en lichtgroene vlammen doorsneden werd.
Naar men verneemt, bestaat er bij de regee
ring het voornemen, om gevolg te geven aan het
adres van het muntcollege van 9 November 1860,
aan den toenmaligen minister van financiëu in
gediend, ten einde tot eene hoe langer hoe meer
noodzakelijk blijkende verbetering van de kope
ren munt over te gaan. Zooals men weet, gaf
het college de voorkeur aau het brous in plaats
van koper, en zouden o. a. ook stukken van 2%
ets. geslagen worden.
Het is zeer te wenschen, dat aan dezen belang-
maatregel eindelijk eens een begin van uitvoe
ring gegeven worde, ten einde voor goed een
einde te maken aan den omloop van Belgisch
kopergeld.
Volgens een opgave van het Dep. van Finan
ciën zijn in 1871 voor de eerste maal Nederland
sche zeebrieven uitgereikt aan 55 schepent groot
12175 lasten, waarvan 39 binnenslands en 16
buitenslands gebouwd. In 1871 bedroeg dit ge
tal 63 schepen, groot 117S0 lasten, waarvan 45
binnenslands en IS buitenslands waren gebouwd.
Door de inspecteurs van het middelbaar ou
derwijs is dezer dagen eene circulaire verzonden
aan de directeuren der hoogere burgerscholen,
teu einde hun mede te deelen, dat het Curato
rium van het Ruilolünum te Weenen waarin
aan onvermogende studenteu kosteloos huisvesting
wordt verstrekt, in overeenstemming met den
stichter heeft besloten, gedurende de Weener-
wereld-tenlooustelling aau 309 hoogleeraren en
leeraren, verdeeld in tien groepen, ieder van 30,
telkens 14 dagen in dat gebouw vrije huisvesting
te geven. Dit zal gedurende de zomermaanden
plaats hebben, zoodat er dan gelegenheid zal be
staan, van dit aanbod gebruik te maken. Later
zal worden bekend gemaakt hoeveel plaatsen
aan Nederland zullen ten deel valleu. Zij, die
daarvan het genot willen hebben, zullen dus wel
doen, zich tijdig daarvoor bij de directeuren der
hoogere burgerscholen aan te melden. Het lot
zal dan waarschijnlijk later tusschen de liefheb
bers moeten beslissen.
Gisteren is te Nieuw-Loosdrecht, na eene lang
durige ziekte, overleden de bekende letterkundige
Dr. J. C. Hacke van Mijnden, in den ouderdom
van 58 jaren.
Bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken
is op 22 December 1872 het volgend bericht ont-
vaugen
A. De commissarissen voor de Londensche ten
toonstelling van 1851 tnaken bekend, dat de derde
van de reeks van jaarlijksche internationale ten
toonstellingen van uitgelezen voortbrengselen van
de schoone kunsten (met inbegrip van muziek),
van de kunst op de nijverheid toegepast, en van
de jongste wetenschappelijke uitvindingen en
ontdekkingen zal worden geopend te Londen,
South Kensington, in April 1873 en gesloten in
October 1873.
B. De tentoonstelling zal worden gehouden in
de daarvoor opgerichte gebouwen nabij the Royal
Horticultural Gardens.
Zij zal bestaan uit drie afdeelingen: I. Schoone
kunsten, II. Nijverheid, III. Nieuwe uitvindingen
en ontdekkingen van allerlei aard.
C. De voortbrengselen van alle volken zullen
worden toegelaten, mits voorzien van certificaten
van bevoegde beoordeelaars, dat zij waardig zijn
te worden ten toon gesteld, en mits zij niet reeds
op de beide vorige tentoonstellingen zijn aanwe
zig geweest.
D. De drie afdeelingen zijn gesplitst in de vol
gende klassen, voor elke van welke eene afzon
derlijke keuringscommissie zal worden aange
wezen. Afdeeling I. Schoone kunsten, al or niet
toegepast tot nuttige doeleinden en uitgevoerd na
1863. Afdeeling II. Nijverheid, werktuigen, voe
dingsmiddelen en bereidingswijzen. Afdeeling III.
Nieuwe uitvindingen en ontdekkingen van aller
lei aard.
Meer uitvoerige bijzonderheden omtrent deze
tentoonstelling worden aangetroffen in eene ver
zameling gedrukte stukken, waarvan een exem
plaar is toegezonden aan de hoofdbesturen van
de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering
van Nijverheid en van de Vereeniging ter be
vordering van Fabriek- en Handwerksnijverheid
in Nederland.
De Minister vauFinantieu brengt ter konnis van
belanghebbenden dat in het jaar 1873 zullen wor
den aangesteld lien surnumerairs der directe belas
tingen, in- en uitgaande rechten en accijnzendat
in de maand Augustus 1873, op nader vast te
stellen plaats en dagen, zal worden afgenomen
het vei gelijkend examen, vermeld in art. 1 van
het koninklijk besluit van den 19den April 1869,
gewijzigd bij dat van 14 Februari 1864; dat de
verzoekschriften om toelating tot dat examen,
vóór of uiterlijk op den lsten Juli 1873 bij het
Departement van Financiën inoeten zijn ingeko
men, voorzien van de in de Staatscourant vermelde
-tukken.
l%-:
igtes
SS
THIE1
EN
31 liel GoiMinemcHl der IVatiouale Verdediging
{Vervolg).
Die uitlatingen deden mij veronderstellen dat
erl sprake was van arrestatiën, omdat een der
0 ledeu van het Kabinet zich zooveel moeite gaf er
d t,zich vau vrij te pleiten. Ik geloof, in waarheid, dat
j,er;pver gesproken is, maar dat er niets besloten
s was.
De graaf Daru. Er kunnen personen buiten
het kabinet zijn geweest die zulken raad gegeven
ofdergelijke geruchten kunnen hebben doen
loopen.
isdagGraaf de Rességuier. De heer Jéröme David
-iheeft ons, als ik mij niet vergis, gezegd, dat die
raad gegeven is.
Belsi De graaf Daru. De raad daartoe is niet ge-
an 'gevenhij heeft alleen gezegd: „Wat mij betreft,
ik zou volstrekt niet geaarzeld hebben om, zoo
'klhet noodig had geacht, gevangennemingen te
doen bewerkstelligen." Zietdaar den geest, zoo
niet de woorden van zijn verklaring.
De heer Chaper. Met een schijn van verdriet
dat het niet is gebeurd.
De graaf Daru. Ik kan mij de juiste woorden
van zijn verklaring niet herinneren. Ik herhaal
dat er geen bepaald besluit in den Ministerraad,
was genomen, wanneer wij ten minste de geloof
waardigheid aannemen van de verklaringen voor
ons algelegd. Al de leden van het kabinet, met
uitzondering van den heer Jéróme David, ver
klaren dat er zelfs geeu sprake van geweest is.
Gij allen waart er bij tegenwoordig, gij kunt het
u berinneren.
De President der Republiek. Daags daarna, op
Zondag den 4deu September, na een weinig rust
te hebben genoten, begaf ik mij naar de Verga
dering, waar de opgewondenheid tot het uiterste
was gestegen. Leden van het centrum, die anders
met mij zeer ingetogen waren, overstelpten mij en
voegden mij toe: „Het is onvermijdelijk; er moet
een eind aan komen; wij hebben besloten den
troon vacant te maken. Men eischt van ons het
woord „vervallenverklaring"; maar wij kunnen
heb niet uitspreken, dètt is een onmogelijke zaak.
Wij hebben die dynastie ondersteund om een
revolutie te voorkomen; wij hebben ons vergist
in die ondersteuning, maar het is ons onmogelijk
er zelf de vervallenverklaring over uit te sprekeu.
Laat het inderdaad zóo zijn, doch men bespare
ons het woord." Zij verzochten mij dus een
redactie te zoeken, die hunne waardigheid met
de onvermijdelijk geworden noodzakelijkheid om
den troon ledig te maken zou overeenbrengen. Ik
antwoordde hen dat ik er mij mede zou bezig
houden en ik begaf nnj in een bureau, waar men
zeide dat de linkerzijde was lergaderd. Ik sprak
tot die heeren: „De afgevaardigden van het cen
trum verlangen evenzeer als gij de vervallenver
klaring; ik heb het uit hun eigen inond ver
nomen. Maar zij willen het woord zelf niet uit
spreken." De leden der linkerzijde gaven mij ten
antwoord dat het hun oin de zaak te doen was
en niet om het woord zelf en wij kwamen wel-
dia tot overeenstemming in een redactie, die
spoedig bedekt was met handteekeningen en die
redactie werd, wat men op dat oogenblik noemde,
het voorstel-Thiers. Wanneer die redactie ware
aanegenomen #n dit zou geschied zijn, had het
Wetgevend Lichaam, eensklaps populair geworden,
de revolutie met eigen haud kutmeu tegenhouden,
de zaken eenige dagen kunnen gaande houden,
aan den vijaod een voorslag tot wapenstilstand
kunnen doeD, die waarschijnlijk (ik heb er sedert
zelfs de zekerheid van verkregen) zou zijn aan
genomen, vervolgens eene vergadering kunnen
bijeenroepen die den vrede zou sluiten en een
draaglijk einde kunnen maken aau onze rampen.
Maar op dat oogenblik kwam een treurig in
cident tusschenbeide. Eenige afgevaardigden kwa
men van d -Tuileriën terug, om, zooals men zeide,
iu overleg met generaal de Palikao een schikking
voor te stelleu ten voordeele van de keizerin als
regentes en haar kind.
Een zeer heftige discussie ontstond toen op de
gangen en duurde eenige uren, kostbare uren,
waarvan het verlies noodlottig moest worden. De
graaf de Palikao deed in dien geest een voorstel
aan de vergadering, dat met een geweldige op
schudding en bijna eenparig werd afgewezen.
De generaal, verwonderd gelijk iemand die eun
geheel andere bejegening had verwacht, scheen
uit het veld geslagen. Een laatste incident deed
ten slotte alles verloren gaan.
Men had troepen verzameld oin de wacht te
houden voor het ebouw der Vergadering, dat
langzamerhand door talrijke groepen werd om
geven en op dat oogenblik gebeurde wat wel
eens meer geschiedt onder dergelijke omstandig
heden.
Wordt vervolgd)