FEUILLETON. N°. 3912. A0. 1872. Vrijdag 8 November. EMILE DE GIRARDIN. LEIDSCH PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maandenƒ8.00. Franco] per post„3.85. Afzonderlijke Nommer»n 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTEIfTIKN. Voor Weren regelƒ0.15. Grootere letten naar de plaatsruimte die lij bealaan. LEIDEN, 7 November. Door de Kamer vaD Koophandel en Fabrieken alhier is het volgend adres gericht aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal „Bij adres van 15 Januari dezes jaars wendde de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Leiden zich tot de Tweede Kamer der Staten- Generaal, met verzoek om het door de Regeering voorgesteld ontwerp van wet tot vaststelling der tarieveD van in-, uit-en doorvoer in Nederlandsch- ludië niet aan te nemen. „De gronden waarop dit verzoek rustte zijn ontwikkeld in het adres, waarvan wij de eer hebben een afdruk hierbij aan Uwe Kamer aan te bieden. „Nu het ontwerp, hoewel met eene zeer kleine meerderheid, door de Tweede Kamer is aange nomen, richten wij ons verzoek om het niet aan te nemen, aan de Eerste Kamer. Wij verwijzen daarbij naar de motieven ontwikkeld in het adres van 15 Januari, en hebben daarbij slechts eene korte opmerking te voegen. „Uit de discussiën in de Tweede Kaïner over het Indisch tarief gehouden, is ons gebleken, dat in deze vergadering van 's lands afgevaardigden, het groot belang hetwelk ook de fabriek-nijver- heid voor 's lands welzijn heeft, weinig bekend is, en daardoor ook weinig wordt op prijs ge steld. Bij velen schijnt de meening te bestaan dat alléén handel en landbouw waarde voor Ne derland hebben, dat deze uitsluitend de bedrij vigheid van hét land uitmaken, en dat de fa- briek-nijverheid niet meer is dan eene kostwin ning voor een betrekkelijk gering deel der be volking, te onbeduidend om op eenigen officiee- len steun aanspraak te kunnen maken. „De onjuistheid, de in het oog loopende eenzij digheid dezer voorstelling behoeven wij niet in het licht te stellen. Wie slechts de moeite gelieft te nemen ernstig na te gaan wat de Nederland- sche fabriek-nijverheid is, zal erkennen dat zulk eene voorstelling de voorstelling is van een zeer slecht ingelicht of van een zeer bevooroordeeld man. Wij zullen over dit onderwerp thans niet meer zeggen dan dat, wanneer de Nederlandsche fabriek-nijverheid thans nog eene tijdelijke ver lenging van de bescherming door het differentieel recht verzoekt, zij hetzelfde verzoekt wat de Ne derlandsche handel verzocht tijdens de bescher ming door de scheepvaartwetten, en wat de Ne derlandsche landbouw verzocht tijdens de bescher ming door de graanwetten. Het eenig verschil is, dat de reden der bescherming, die voor hen ver vallen is, nog niet is vervallen voor de Neder landsche fabriek-nijverheid. „Op éen punt wenschen wij ten slotte nog de aandacht Uwer Kamer te vestigen. Wanneer wij bescherming verzoeken voor de Nederlandsche nijverheid in de Nederlandsche koloniën, meenen wij een bescheiden verzoek te doen. Bij de hooge inkomende rechten in bijna alle staten van het vasteland van Europa geheven, is Nederlandsch- Indië de natuurlijke, de bijna alleen toegankelijke uitweg voor de producten onzer nijverheid. Wordt ook deze markt, door de gelijkstelling in rechteD, voor de vreemde industrie, tegen welke wij niet op gelijken voet wedijveren kuunen, opengesteld, terwijl aan den anderen kant de Europeescne markt voor ons gesloten blijft door hare hooge invoerrechten, dan is er niet veel doorzicht noo- dig om te zien, dat de voor den uitvoer wer kende Nederlandsche nijverheid te niet moet gaan. „Verlaging van invoerrechten in deze staten van Europa waar wij de verbruikers met den aanvoer der producten onzer nijverheid zouden kunnen gerieven, zou eene vergoeding zijn zoor onze gelijkstelling met de vreemde industrie op de Nederlandsch-Indische markt. Voor de regee ring zou tevens deze gelijktijdige openstelling van eene Europeesche markt voor de Nederlandsche nijverheid en van de Nederlandsch-Indische markt voor de vreemde nijverheid eeo nieuw eu krach tig argument kunnen zijn voor de definitieve af schaffing van het stelsel der bescherming. „Doch ook deze compensatie genieten wij niet. De vreemde nijverheid wordt, wanneer Neder land zijne bescherming der Nederlandsche in dustrie in Nederlandsch-Indië afschaft, gebaat, en in Europa blijft de Nederlandsche industrie stui ten op de hooge invoerrechten, welke haar het debiet harer fabrikanten in de omliggende staten onmogelijk maken. „Is door de Nederlandsche regeering ooit ern stig, met deze volharding en met dezen gestadigen aandrang zonder welke men in dergelijke ouder handelingen niet slaagt, beproefd, voor de Neder landsche nijverheid eene zoodanige verlaging van invoerrechten te verkrijgen, dat de mededinging voor haar mogelijk wordt? „Wij weten het niet, maar zeker is het, dat van eene gunstige uitkomst van zulke onderhan delingen aan onze nijverheid tot nu toe niets gebleken is. En dit is voor ons eene reden te meer, om de verwerping van dit ontwerp, waarbij ook de Nederlandsch-Indische markt voor de on beperkte mededinging der vreemde industrieën wordt opengesteld, vari Uwe Kamer te verzoeken." Met ons hebben de meeste bladen medegedeeld, dat de heeren de Bordes c. s., bij hun nader adres aan de Provinciale Staten om subsidie voor deu spoorweg LeidenWoerden, hunne bezwaren uit eenzetten tegen de strekking van het advies der Gedeputeerde Staten en ook opmerken dat zelfs aan de voorwaarden der minderheid moeielijk kan worden voldaan. Dit was deels onjuist en zeker hoogst onvol ledig, zooals ons thans uit de inzage van bedoeld adres is gebleken. De heeren de Bordes c. s. hebben te kennen gegeven: dat zij vertrouwen, dat de meerderheid der Staten zich vereenigen zal met de minderheid van Gedeputeerdendat zij evenwel tegen de voorwaarden, welke de minderheid aan het ver- leenen van subsidie wenscht te verbinden, ern stige bedenkingen in het midden moeten brengen dat toch het bouwen van een station bij dat van den Hollandschen spoorweg uit een technisch oogpunt niet doenlijk is, zonder op een, voor reizigers die van bet eene station naar het andere moeten gaan, vrij grooten afstand daarvan te blij ven; dat het plaatsen er van over dat station het gevolg zoude hebben, dat de Spoorweg van Lei denWoerden deu Hollandschen en nog wel in zijn rangeer-terrein en schuins zoude snijden, wat hoogst belemmerend eu zeer gevaarlijk zoude zijn dat wanneer het doel, dat de minderheid van Heeren Gedeputeerden beoogt, namelijk dat de reizigers van het noordelijk gedeelte der provin cie komende of omgekeerd, geregeld langs de ont worpen lijn naar en van Woerden kunnen door reizen, niet voldoende verzekerd schijnt, door art. 3. 1° der voorwaarden door den Minister van Binnenlandsche Zaken gesteld, te weten, „dat nabij Leiden de spoorweg aan den bestaanden moet aansluiten, en daarmede in verbinding ge bracht, zoodat de wagens der onderscheidene on dernemingen ongehinderd van den eenen Spoor weg op den anderen kunnen doorloopeD," aan eeue subsidie der Staten zou kunnen worden verbonden de voorwaarde, dat de treinen met reizigers uioeten doorloopen naar het station van den Hollandschen Spoorweg; dat zij echter in hun adres reeds hebben gezegd, dat de spoorweg zal uitgaan van het station van den Hollandschen Spoorweg; dat zij hierbij nog kunnen mededee- len, dat zij grond hebben om te verwachten, dat het zoogenaamd inrijden in het laatstgenoemd station van de zijde der administratie van de Hollandsche Spoorweg-Maatschappij geene tegen werking zal ondervinden dat daarenboven het plaatsen van een eigen Station bij dat van den Hollandschen Spoorweg voor de bevolking van Leiden, die de hoofdmassa der reizigers zal uit maken, een werkelijk en groot bezwaar zoude opleveren, zoowel om den grooteren afstand van de stad, als voornamelijk omdat door meerdere lengte van den weg ook meer vracht betaald zou moeten worden dat geene belemmeringen voor de scheepvaart te vreezen zijn, wordende daar tegen toch genoegzaam gewaakt door art. 2 der aangehaalde voorwaarden, bepalende „dat de over tocht van de rivieren en van bevaarbare kanalen door middel van bruggen, zoowel vaste als beweegbare, geschiedt naai de voorschriften van den Minister van Binnenlandsche Zaken," terwijl de adressanten reeds hebben doen ontwerpen beweegbare bruggen over de door Gedeputeerde Staten bedoelde vaar ten, van afmetingen zoo als verlangd wordt dat het niet te verwachten is, dat zonder krachtig subsidie der Staten, de onderneming op de wijze, welke de adressanten zich hebben voorgesteld en die naar hunne overtuiging eene zeer aanbevelings waardige is, zal tot stand komen, omdat de spoor weg, met de zoo kostbare aansluiting aan den Hollandschen spoorweg bij Leiden, een betrekke lijk groot kapitaal in aanleg zal vorderen; dat adressanten bereid zijn schriftelijk of mondeling alle inlichtingen te geven, die verder van hen verlangd mochten worden; dat zij ten slotte zich verplicht vinden te verklarei niet om eenige pressie uit te oefenen, maar omdat het hun stellig voornemen is, dat zij van hun belangeloos pogen zullen afzien, wanneer zij vóór den lsten Maart e. k. door subsidiën of deelneming in de op te richten vennootschap niet in staat zijn, de concessie te aanvaarden, zullende zij, onvoorziene politieke omstandigheden uitgezonderd, geene verlenging van dien termijn verzoeken. Wij staan verbaasd over het Vaderland, dat heden een ingezonden stukje opneemt van den volgen den inhoud „Dat hemel en aarde bewogen worden om op de bier ter stede, onder anderen bij den boek handelaar Gerretsen op het Spui, gereed lig gende adressen, tegen de door de Regeering voor gestelde en bereids door de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangenomen Wet tot wering van besmettelijke ziekten, inteekenareu te krijgen, zal U zeker bekend zjjn en, na al hetgeen daar omtrent zoo in als buiten de Kamer is voorge vallen, niet bevreemden. Maar minder bekend zal het U zijn en wel bevreemden dat niet al de onderteekenaren gemoedsbezwaarden zijn. Gis teren was ik in een Dog al talrijk gezelschap van weinig ontwikkelde lieden, waar de zaak druk besproken werd. Ik geloof dat er eigenlijk geen enkele zuiver ge moed s bezwaarde onder hen was, en toch, mijnheer de Redacteur, ben ik zeker dat de meesten hunner bereids hadden geteekend of van plan waren zulks te doen, want het was een gruwelijke wet, een wet van willekeur en dwang, onteigening zonder vergoeding, en ten slotte ODtrooving van het weinigje vrijheid dat men nog in Nederland bezat, namelijk: dat men over zijne eigen kinderen geen meester meer was, enz. enz. Wat al argumenten ik daartegen ook aanvoerde, 't was alles kloppen aan eens dooven mans deur. Zij hadden er genoeg van gehoord en gelezen in 't Dagblad, zoodat al mijne rede neeringen, hoewel die natuurlijk niet op goede gronden werden weerlegd, toch bleken ontoerei kend te zijn hen tot andere gedachten te bren gen. „Ziedaar, mijnheer de Redacteur, wat ik meende U te moeten meedeelen, en daar ik meen dat het toch ziju nut kan hebben hieraan publiciteit te geven, zoo verzoek ik U beleefdelijk om, zoo gij ook dat gevoelen moebt deelen, het in uw geacht en veelgelezen blad een plaatsje te willen inruimen." Uit de laatste zinsnede, in verband met de plaatsing van het stukje, moet dus blijken dat Hel Vaderland het met den schrijver eens is; en dat verwondert ons. Wie gelooft nu nog dat het Haagsche Dagblad in den Haag invloed heeft? Het blad heeft immers al zijn prestige van vroeger verspeeld door den toon en de strekking, die er tegenwoordig in heerschen. Maar vooral op de teekening van het bedoelde adres kan het Haagsche orgaan geen invloed uit oefenen. Dat adres gaat uit van de anti-revoluti- ODnairen, die het Dagblad evenzeer als de Tijd verafschuwen en dus het Dagblad gebruiken waar DE BEIDE VROUWEN VAN [Slot.) Eene tweede groote soirée werd datzelfde jaar gegeven ter eere van de gravin Montijo, de moe der der keizerin. Bij de gespannen verhouding tusschen de Girardin en den keizer moest het verschijnen van de gravin in het huis van den vijandigen journalist groot opzien wekken. De zaak was eenvoudig als volgt: Naast Girardin's hotel in de Champs Elysées was een schoone villa, welke de keizer voor zijne moeder wenschte te koopen, maar zij wilde er wel een grooter tuin bij hebben. Nu vroeg zij aan Girardin ver trouwelijk, of bij van zijn bijzonder grooten tuin niet een deel wilde verkoopen voor het huis er naast. Girardin wist dat de keizer eigenlijk de kooper was en nu was het hem vrij onverschillig of zijn tuin een paar vierkante meters kleiner of grooter was, maar hij wilde niet dat men van hem zou zeggen, dat hij iets ten gevalle van den keizer deed, waardoor men hem van ontrouw jegens zijne oppositie kon beschuldigen. Geenszins ter wille van den keizer, zoo bazuinde hij nu uit, wilde hij hem iets van zijn terrein afstaan, maar om goede zaken te doen was hij altijd te vinden, en daar de keizer nu eenmaal zich die villa in 't hoofd gezet had, en de gravin Montijo een grooter tuin wilde, zoo werd de koop door bemiddeling van den heer Leroux, den vertrouw den persoon van de gravin, ook bekend als mi nister gedurende de laatste stuiptrekkingen van het keizerrijk, werkelijk gesloten; Girardin vroeg en ontving een enorme som voor een lapje gronds en de gravin werd de dankbare en naaste buur vrouw van den sluwen publicist. Deze nabuur schap heeft later voornamelijk Girardin's toena dering tot de Tuileriën ten gevolge gehad. Het was toch de keizerin, die door hare moeder de eerzucht van mevrouw de Girardin, die, zoo als elke Parissienne er naar streefde, bij de assem bles op de Tuilerieën te kunnen schitteren, wist te prikkelen en door dit reeds dikwijls probaat gebleken middel de gevaarlijke pen van Girardin langzamerhand stomper en zachter te maken. Deze taak van gravin Montijo was, ofschoon nog zeer in 't geheim, reeds in 1858 begonnen, en daarom kwam zij als „bonne voisine" op de soirée bij mevrouw de Girardin, waarop het eerste lite rarische debut der gevierde Augustine Brohan plaats vond. Mejuffrouw Brohan, de tot nog toe onovertroffen soubrette der „Comédie Franfaise", had namelijk een nieuw „proverbe" geschreven, dat, voor dat het voor 't publiek werd opgevoerd, in de salon Girardin eerst de vuurproef moest ondergaan. Een areopagus van dichters en kunst rechters was opgekomeD; alle brillanten en orde sterren van Parijs fonkelden in de schitterend verlichte zalen. Het kleine maar sierlijke tooneel, waar geene kosten aan gespaard waren, was in de groote eetzaal, en het proscenium in een tuin van camelia's en rozen herschapen. Augustine Brohan en Bressant, de beide alleenheerschers van het Fransch tooneel sedert den dood van Rachel, speelden het geestige stukje: uCe que femme veul." Daar voor het talrijke gezelschap in de salon, waar de „stalles d'orchestre" figu reerden, geen ruimte genoeg was, had mevrouw de Girardin eene galerij laten bouwen, die op het balkon uitliep, en waarheen men door den tuin over een kleine houten trap toegang had. Toen de gravin Montijo aan den arm van den Spaan- schen gezant was gekomen en het gezelschap voltallig was, werd het teeken gegeven om de voorstelling te doen beginnen. Girardin's zoon, Alexander, een geestig jongmensch, die helaas kort geleden zijn moeder in't graf gevolgd is, nam den jongen Dunias mede om hem een gereser veerde plaats op de galerij te bezorgen, 't Was opmerkelijk hoe vlug Damas de houten trap op klom, maar de zaak was, dat de schrijver van de Dame aux camélias en van de Demi-monde een voudig verliefd was geworden. Daar beneden in de salon, waar alleen de dames eu diegenen van het sterke geslacht zaten, die door hoogeu ouder dom of rang uitmuntten, bevond zich achter de gravin Montijo eene prachtige buste; meer was er van haar niet te zien en Dumas scheen daar reeds volkomen mee tevreden te ziju en was de drie kwartier, dat het stukje duurde, in aan schouwing en bewondering verzonken. Het was mevrouw Narischkin, de jonge weduwe van een rijken Rus, en naar Parijs gekomen om er ver strooiing te zoeken. Zij werd, behalve om hare lichamelijke, geestelijkeen uiaterieele voorrechten, weldra bekend ook om de schoone paarlen waar mee zij zich '8 avonds tooide, en die telkens ver schilden, als had zij den ganschen bodem der zee geplunderd. Want de rijkdom, de verscheidenheid, de grootte dier paarlen grensde aan't fabelachtige. Vooral muntte daarbij' uit een ensemble van even zeldzame als zwarte paarlen, dat zij bij voorkeur droeg. Later werd deze paarlenkoningin de vrouw van Alexander Dumas. Wat de gravin Montijo bedoeld had werd vol- bracht. Mevrouw de Girardin deed hare entree

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1872 | | pagina 1