N°. 3832. Woensdag A°. 1872. 7 Augustus. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". SCHETSEN UIT INGELAND. EIDSCH DAGBLAD. KEUtri E»RIJS DEZER COURANT. •echt 1: turn Voor leiden per 3 m*andenƒ3.00. SCHt ?nM0 P«f post.8.86. J I Afzonderlijke Nommen0.05. va Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DEK ADVERTBNTIEN. Voor lederen regelV0.15. Orootere letten near de plaatsruimte die *y beslaan. Lelden, 6 Augustus. linwi Amska do feestrede, bij het jubileum der universi- i., 41 te Munchen door den rector der hoogeschool, feasor Döllinger, uitgesproken, komt o. a. voor: n treffend bewijs van hetgeen vrijheid op illectueel gebied vermag, vindt men in de ge ien,edenis van de hoogescholen te Leuven en Lei- van dien tijd. De universiteit te Leiden was loogii itaan te midden van het oorlogsgewoel. Prins Hem van Oranje en de Staten hadden de stad, erkentelijkheid voor hare heldhaftige en vol- dende verdediging tegen de Spanjaarden, met hoogeschool beloond. Reeds in de eerste jaren :ht zij op eene reeks uitstekende hoogleeraren eb. Hugo de Groot werd er gevormd; de groote .us Scaliger, wellicht de geniaalste en geleerdste i van zijn tijd, gaf er zijne lessen. Daar werk- Boerhaave, Ruhnkenius, Schultenius, en be- 7, ve deze kon Leiden, ondanks zijne bekrompen pmiddelen, nog eene breede rij gevierde namen imen. Een tijd vaD verval heeft het niet ge ld het was en bleef de voornaamste steun en iger van de Hollandsche wetenschap en let- kunde, zoomede van den nationalen geest, die kleine land, ofschoon slechts tijdelijk, tot een r machtigste Staten verhief. Leiden alleen weegt aarder in de geschiedenis van den mensche len geest dan geheel Polen of Hongarije. >V ij laten hier volgen het Verslag over den stand van de Kweekschool voor Zeevaart te Leiden van de Vereeniging die zich de instandhou- ig en de bevordering van haren bloei teD doel lt, gedurende het jaar 1S71, uitgebracht in de ;emeeue vergadering der voornoemde Vereeni- ïg, op den 24-sten April 1872, door den secretaris heer C. J. E. Brutel de la Rivière: t n mijne betrekking als secretaris geroepen om I ,ezen keer, evenals ten vorige jare, een schets geven van den toestand der kweekschool, ge iende het afgeloopen jaar, wensch ik al aan- -nds u er op voor te bereiden, dat u een schil- -ij zal worden voorgehangen, die iD levendig- d van kleurschakeering, in losheid van vor- n, in de uitwerking der onderdeelen en in afwerking van het geheel ver achterstaat bij schilderingen, welke u vroeger werden te □schouwen gegeven, maar die, voor zooveel de ffage betreft, daarmede in de hoofdzaak over- nstemt. Het is thans mijn taak uwe opmerk- imheid te vestigen op datgene, wat wijziging öft ondergaan en daaraan hier en daar een tel woord van opheldering toe te voegeD, zoo- u niet alleen de toestand der kweekschool t den aankleve van dien op 1 Januari 1872 iend worde, maar tevens hoe die toestand is boren geworden uit hetgeen voorafging. Die talrijke groep, welke juist door hare tal kheid terstond uwe aandacht trekt, wordt ge- rmd door de leden der Vereouiging, die zich instandhouding en de bevordering van den Dei der kweekschool ten aoel stelt; daaronder vinden zich 173, welke de hoofdkas door eene jaarlijksche bijdrage steunen, en ODgeveer 93, welke bij onzen penningmeester als aandeelhou ders staan aangeschreven. Het groote aantal dezer personen maakt het u natuurlijk moeilijkzoo niet onmogelijk om te kunnen nagaan, of daarin sedert het voorgaande jaar verandering is gekomen daarom veroorloven wij ons u dienaangaande eenige beknopte inlichtingen te geven. De kweek school mag zich beroemen op trouwe vrienden onder de 160 personen, die bij den aanvang van het jaar 1871 ons een jaarlijksche bijdrage schon ken, zijn er niet meer dan 6, die om verschil lende redenen gemeend hebben daarmede niet langer te moeten voortgaan, of die genoodzaakt werden daarmede op te houden. Onze inkom sten zijn echter daardoor niet verminderd, aan gezien wij een aanwinst deden van 19 nieuwe leden. Het totaal der jaarlijksche bijdragen be loopt thans f 639.80. Zoo nauwkeurig als wij op de hoogte zijn van het getal der contribuëerende leden, zoo weinig zeker zijn wij van de juistheid onzer opgaveten aanzien van de leden aandeelhouders, en wij schromen niet deze bekentenis in het openbaar af te leggen, omdat voor die onzekerheid zeer natuurlijke redenen bestaan. In de eerste plaats wordt, bij overlijden van een aandeelhouder, aan onzen penningmeester niet altijd daarvan kennis gegeven en tevens medegedeeld in welke han den het aandeel of de aandeelen zijü overgegaan. De andere oorzaak voor onzen twijfel is deze; gelijk gij u wellicht zult herinneren, is voor eenige jaren de Vereeniging tot instandhouding van het llontfoorlsche opvoedingsgesticht ont bonden. Aan de deelhebbers in die zaak is toen in overweging gegeven oin het hun toekomende aandeel tan den boedel over te schrijven op deze inrichting. De meesten waren hiertoe be reid en tevens gezind om aan te vullen het geen er aan ontbrak, om voor een bovenbedoeld aandeel een bewijs van een renteloos voor schot van f25.aan deze kweekschool in de plaats te kunnen ontvangen. Enkelen intusschen waren tot dit laatste niet zoo dadelijk genegen, en terwijl daarover onderhandeld werd, overleed plotseling onze penningmeester, aan wien de re geling dezer zaak was opgedragen, en daardoor is zijn opvolger van elke mondelinge inlichting aangaande deze vrij samengestelde bereddering verstoken gebleven. Verontrusten doet die onze kerheid ons echter niet; het tijdstip, waarop het noodig zoude kunnen zijn de namen der aandeel houders nauwkeurig te kennen, ligt, zooals wij hopen en verwachten, nog in een ver verschiet, en mocht de kweekschool haar einde voelen na deren, dan zullen de erfgenamen zich wel aan melden. De VereenigiDg heeft dit jaar een uitbreiding oudergaan, welke niet naar het getal maar, om het zoo eens uit te drukken, naar het gewicht en den luister, die de Vereeniging daaraan ontleent, moet beoordeeld worden. Het is hierop dat het tafereel betrekking heeft, waarin gij aanstonds Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Alexander als den hoofdpersoon opmerkt. Het stelt voor het bezoek waarmede de Prins de kweek school den 21sten October j. 1. vereerde. Evenals bij een vorige gelegeoheid behaagde bet aan Zijne Koninklijke Hoogheid met de meeste be langstelling de verschillende takken van onder wijs na te gaan en zich bovendien daadwerkelijk te overtuigen, dat de voeding der kweekeliDgen gerust den toets, zelfs van een vorstelijk onder zoek, kau doorstaan. Een hartelijk woord aan ooze jongens, een milde gift aan onze kas ga ven ons het bewijs, dat de ingenomenheid van Zijne Hoogheid met de instelling door dit tweede bezoek er niet op verminderd was. Lièp daarmede voor het oogenblik de plechtigheid ten eiDde, niet zoo de gewichtige gebeurtenissen van dien dag. Terwijl de joDgens, door de vrijgevigheid van den Prins daartoe in staat gesteld, onder het ge not van bier en sigaren vroolijk bijeen waren bevond onze commissie zich aan den disch van Zijne Hoogheid vereenigd, en het was bij die gelegenheid, dat een lang door oos gekoesterde wensch vervuld werd, daar het aan Zijne Konink lijke Hoogheid behaagde het Eerelidmaatschap der Vereeniging te aanvaarden. Wat dunkt U, H. H. H.l zeiden wij te veel, toen wij U daar straks mededeelden, dat onze vepeeniging dit jaar een luister te meer was deelachtig geworden. De kleine groep, waarop wij,thans een oogenblik uwe aandacht vestigen, bestaat voor het meeren- deel uit oude kennissen; toch heeft daarin een niet onbelangrijke wijziging plaats gegrepen. Voor eerst mist gij de figuur van Dr. K. A. Rombach eu verder die van den luitenant-ter-zee der 2de kl. H. C. de Goeje; de eerste hooggeschat wegens zijn helder doorzicht en zijn kennis van perso nen en zaken, de laatste ons zooveel waard we gens zijn practische kennis van het zeemansbe- drijf. Met leedwezen hebben wij beide mannen onzen kleinen kring zied verlaten. De plaats van Dr. Rombach wordt tbans ingenomen door Professor Dr. M. J. de Goeje, een man doorkneed in zaken het onderwijs betreffende en derhalve voor onze inrichting een „goeje" aanwinst en die ook in andere opzichten toont, dat hij zijn naam niet ten onrechte draagt. Voor den luitenant-ter-zee de Goeje hebben wij nog geen opvolger kunnen vinden. Gedurende een paar maanden, van Mei tot Juli, hebben wij echter het voorrecht gehad om den luitenant-ter- zee der 2de klasse J. Fichet weder in ons mid den te zien. Wij hebben die kortstondige aan wezigheid dubbel op prijs gesteld, daar genoemde officier op bet punt stond om naar Indië te ver- trekkeo, zoodat alleen zijne groote belangstelling in de kweekschool hem heeft kunnen doen be sluiten, om van de weinige oogenblikken, die hem waren toegeteld, nog eenige voor de behar tiging van de belaDgen van deze inrichting af te staan. Wij zien tbans reeds reikhalzend uit naar een vertegenwoordiger van het corps zee officieren iu ons bestuur, en trachten de leemte zooveel mogelijk aan te vullen door ons, wanneer wij ten einde raad zijn, tot een van die mannen te wenden, en daar wij hierbij steeds de meeste welwillendheid ontmoeten en met de meeste voor komendheid worden voortgeholpen, doet het gemis zich minder sterk gevoelen. Maar een gemis is het en blijft het, en hoe eerder de gelegenheid tot aanvulling van de opengevallen plaats zich zal voordoen, des te beter voor de kweekschool. Bij de sub-commissiën hebben er mede eenige veranderingen plaats gegrepen. Te Dordrecht werd Mr. J. P. de Joncheere als secretaris vervangen door Mr. D. van Tienen Jansse, die bij de be hartiging van het welzijn van verwaarloosde kna pen voor zijn voorganger in ijver niet onderdoet. De sub-commissie te Rotterdam nam in haar midden op den heer Johs. Bik, opvolger van den heer J. C. van Rietbergen, als directeur van het zeemanshuis te dier stede. De heer van Riet bergen is tot onze vreugde lid der sub-commissie gebleven. De groep, voorstellende het onderwijzend per soneel, geeft u een bekend gelaat minder te aan schouwen, namelijk dat van den marinier der lste klasse J. Wolff, een man, voor wien de jon gens „er in zaten," maar waarvan ze toch hielden; een duizend-kunstenaar die, wanneer het te pas kwam, een sloep repareerde, een schoeiing timmerde, natuurlijk in zijn vrijen tijd, en nog een menigte andere zaken deed te veel oin te noemen, en bij dit alles op end op sol daat; maar die bij dit alles ook het gebrek bad, dat hij van geen uitscheiden wist wanneer hij achter de jeneverkruik zat. Wellicht dat hij op deze wijze zwaarmoedige gedachten uit zijn geest trachtte te verbannen; hij had kind noch maag en reeds vroegtijdig Duitschland, zijn geboorte grond, verlaten. Wie weet hoe het hem soms „heimweede" naar zijn geliefd Hessen I Meer dan waarschijnlijk heeft diezelfde jeneverkruik het hem gedaan en hem dronken doen verdrinken; aldus nam zijn levensloop jammerlijk een einde. Hoewel wij het gebrek, waarvan zich trouwens in den dienst nimmer een spoor vertoonde, be treurden, mocht het ons toch niet het vele goede, dat den overledene gekenmerkt had, doen voor bijzien. Met eere hebben wij hem daarom ten grave gedragen en met weemoed in het hart een laatsten afscheidsgroet gebracht. Zijn opvolger, de marinier der lste klasse D. Craymes, heeft zich in den korten tijd, gedurende welken hij aan de kwoekschool is werkzaam ge weest, doen kennen als een zeer geschikt onder wijzer in den wapenhandel, en tevens als iemand Üien wij, ook wat zijn gedrag betreft aan onze jongens onbeschroomd ten voorbeeld kunnen Stellen. Aangaande het schoolonderwijs en dat in de Zeevaartkundige vakken valt niets bijzonders mede te deelen. Zulks is mede het geval met betrek king tot het godsdienstonderwijs dat, zooals u bekend is, door de leeraren der verschillende kerk genootschappen geheel belangeloos maar daarom Liet niet minder zorg wordt gegeven. Wij grijpen échter gaaroe deze gelegenheid aan om een woord van dank te brengen aan dio mannen, die reeds j 111 3U Por'' ».f I life» i P, I NAAK HET PRANSCH VAN TAINÏE; VIII. en Werklieden. i"'- ig-eh i (Vervolg.) -- Na goed rondgezien te hebben dunkt mij, dat U'S meest in 't oog vallende typen vau werklie- in en waaromheen het meerendeel der scha keringen zich groepeert, de volgende ziju 1°. De overvoede athletische. Onbeweeglijke, ""erkante romp, breed van achteren; het is de olirter, zegt men die de spieren zoo ontwikkelt. ie breede rug, die gewelfde borst, die massieve ^'houders z'jn een prachtig gezicht. Men vindt reuzen bij van zes voet en meer. Dit type eft men veel in de ijzerfabrieken aan; daar jn rustige kolossen die de groote stukken in in oven leggen en omdraaien. Mijne vrien den zeggen dat ik in Yorkshire nog schooner exemplaren zou vindeu. 2". De flegmatische. Dezen vindt men overal, met name in de katoenfabrieken en inderdaad zijn bijna allen tot dit type te brengen. Bleeke kleur, dof oog, koude en strakke blik, afgemeten, re gelmatige, omzichtige bewegingenzij gebruikeD dus slechts een minimum van hun krachten zijn daarom uitmnntende werkers, niets dan machi nes om machines te besturen. Eransctie fabrikanten zeggen mij, dat bij ons de werkman het eerste uur bijzonder goed werkt, het tweede iets minder, het derde weer minder én zoo vervolgens, zoodat hij het laatste uur niets meer goed doet. Zijn spierkracht neemt af en ziju aandacht vooral verflauwt. Hier inte gendeel werkt hij het laatste uur even goed als het eerste. Daarbij is zijn werktijd tien uren en bij ons twaalf. Door de blijvende oplettend heid bij den arbeid kan de Engelschman meer werk aan den gang houden. Bij Shaw zijn een man en twee kindereD voldoende om 2400 spil len te doen werken; in Frankrijk zijn daar toe twee mannen en drie, vier of nog meer kinderen noodig. Daarentegen is de Fraosche werkman veelal handiger; zoo maken b. v. de wevers in de Vogeezen beter en fraaier stoffen. Altijd weer datzelfde verschil tusschen de beide volksrassen. De Franschman gevoelt en ziet on willekeurig wat bevallig en sierlijk is; hij heeft daar behoefte aan. Een koopman in ijzerwaren zei de mij, dat na het handelstractaat een menigte Engelsch gereedschap, vijlen, punthamers, scha ven, bij ons waren ingevoerd; goed gereedschap, sterke stelen, uitstekende lemmers, alles goed koop, en toch verkocht men er niet van: de Pa- rijsche werkman bekeek het, betastte het en zeide ten slotte: „Dat heeft geen oog (ziet er niet mooi uit)en kocht niets. Een eigenschap brengt altijd een onvolkomenheid te weeg, en omge keerd. Die fijnheid der zintuigen en die eischen der verbeelding verhinderen den werkman steady, volhardeud, onvermoeid te zijn waar het een tonige bezigheid betreft; hij kan niet geregeld, voortgaan als een werkpaard; hij houdt op; haast zich, verveelt zich, is geneigd om iets nieuws te bedenken, zijne fantasie te laten spelen. Hoe leven zij, en hoe is het met hunne ont vangsten en uitgaven? Over dat onderwerp be zit ik de laatste statistieke opgaven, maar vooral de inlichtingen van uiijne vrienden, industrieelen en ingenieurs. In de ijzerfabrieken verdienen de goede werklieden van 33 tot 36 shillings in de week; de andere van 15 tot 20. In de katoen- fabrieken heeft een man 16 a 28 sh. per week; een vrouw, een meisje of jongen 7 a 12; vrouw en kinderen dragen dus het hunne bij tot onder houd van bet gezin. Men berekent, dat in Lan cashire het loon voor een volwassen man 20 sh. bedraagt; dat hij van 10 sh. kan levendat, met vrouw en vier kinderen, hij 30 sh. moet uitge ven; dat over 't geheel ontvangst en uitgaaf juist tegen elkaar opwegen. Hij heeft moeite om het hoofd boven water te boudeu; de bekwame en uitstekende werklieden Alleen kunnen iets overleggen. Do overigen zijn diep ongelukkig bij ongeval, ziekte of werksta king. Vijf oorzaken zijn er voor die ellende: 1". Wegens bet ongunstig klimaat moeten zij Veel uitgeven aan steenkolen, licht, spiritualiën, vleesch, wasch, vernieuwing van kleeren. Boven dien is de werkman verkwistend, en de Engelsche meer dan een ander. Te Oldham houdt hij vier maaltijden daags en gebruikt thee, koffie, ander halve flesch ale, boter, kaas en driemaal vleesch. Te Manchester staan de werklieden der ijzerfa brieken bekend voor het opkoopen der jonge groente. 2°. Door de groote concurrentie is een ieder genoodzaakt zijne krachten zooveel mogelijk in tc spannen; men moet hier veel meer zijn best doen dan elders om het schip vlot te houden bij de minste verflauwing raakt men aan den grond en dat is vreeselijk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1872 | | pagina 1