Dinsdag
23 Juli.
e) -
s f x\ i
RSTEm
he jon;,
HEYS!,'til
PP. -3819.
A-. 1872.
DAGBLAD.
f7.oo.,
'■"k/lN,,,,, I PRIJS DEZER COURANT.
itukV- Voor I*illea f 3 mMnlien
i 18/Jl tnnK 1"Mi
lameli;,, Alionderlijka NommMi
ƒ8.00.
8.85.
0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.
Voor Weren regel^0.16.
Grootere letten naar de plaatsruimte die c(j beslaan.
10 a THORBECKE'S STANDBEELD.
per K
n.so.
ƒ0.24. Op de Utrechtsche meeting, den 17den dezer
iree er QaaDd gehouden, werd met groote meerderheid
jet eerste voorstel van het cenlraal-comité aan-
enomeu: de oprichting van een standbeeld voor
-en grooten staatsman te 's-Gravenhage.
Gebit. Voor dat denkbeeld behoeft derhalve geene
neerdèrheid meer te worden gewonnen. Toch
~ian de bespreking daarvan nog niet overbodig
vorden genoemd. Immers volgt op het besluit
Ie uitvoering daarvan, d. w. z. het doen circu-
- seren der inteekeulijsten en het ontwerpen van
iet model. Eu nu kunnen twee feiten niet wor.
,en ontkend: ten eerste, dat eene zeer aanzien-
- ijke minderheid der afgevaardigden, door zeer
«langrijke subcommissiën gesteund, zicb zeer
trachtig tegen het voorstel van hel standbeeld
leeft iverzet; ten tweede, dat Nederland ook
itandbeelden bezit welke aan niets minder vol-
- doen daD aan de eischen der kunst.
Het eerste teit zoude er toe kunnen leiden dat bij het
circuleereu der ioteekeningslijsten de deelneming
-met zoo algemeen was als wij zouden weDschen,
~en dat de voorstanders van sticbtingeo, gedeuk-
penningen, volksboeken of drooggemaakte zeeën,
- hunne bijdragen aan het standbeeld onthielden.
Hel tweede feit zoude ten gevolge kunnen hebben
dat ook nu het monument meer werd een voor
werp van afkeurende kunstkritiek, dan de uit
drukking van groote vereering.
W ij wenschen er iets toe bij te drageD, om zoo
veel mógelijk beide eventualiteiten te voorkomen,
waDt aan eene zoo verheven zaak moet dergelijk
- lot. worden bespaard.
Heeft men bij de bespreking der vraag, waarin
het duurzaam huldeblijk van Tborbecke's ver
eerders voor den grooten meester bestaan moest,
wel altijd de diepe beteekenis van zulk een hul-
deblijk gevoeld?
Wij betwijfelen het, wanneer wij ons voor den
geest roepen de bonte rij der denkbeelden, die
al zoo in dagbladen, in brieven aan liet centraal
comité, in de vergadering van het centraal co-
mité zelf, in de bijeenkomsten der subcommis-
siëü en op de Utrechtsche meeting zijn geuit.
Die' meeting zelve beantwoordde in dat opzicht
niet aan onze illusie. Zij was ons te koel. Toch
was het de eerste maal dat een zoo groot getal
vereerders van den grooten Thorbecke uit alle
- oorden des lands waren bijeengekomen, en droeg
3 immers daarom die bijeenkomst een zeer treffend,
- een indrukwekkend karakter. Haar dat karakter
- is niet aangegrepen. De meeting is gebleven be-
3 neden haar onderwerp, eD is al zeer spoedig niet
veel anders geworden dan eene vergadering waar
- men over het aan Thorbecke te brengen hulde-
blijk discussieerde als over eene quaestie van
doelmatigheid, van nut, van gepastheid enz. Be-
- stohd er dan bij de vergaderden geene behoefte
3 aan eene hoogere stemming? O ja. Dit bleekge-
noèg uit de daverende toejuiching welke aan de
- eenige opwekkende rede, die van den heer van iter
uitd»»en, ten deel viel. Wij verdenken natuurlijk
71.
klei
i t
miemands gevoel, allerminst dat van Thorbecke's
groote vrienden die aan de tafel van het bu
reau gezeten weren. Dat spreekt ven zelf. Hear
}ll i bet doet ons leed, dat zij er niet aan hebben ge-
ggw* dacht, boe aan zulk eene vergadering, niet het
/KI minst aan hen die van zeer verre gekomen wa
it! reu, een hartelijke rede, tot aanprijzing van het
ift; standbeeld, hoogst welkom moest zijn geweest.
Het is waar, er was over dat standbeeld reeds
zóóveel gesproken en geschreven, het voor en
M tegen was aan ieder bekend. Maar was die be-
g> i spreking altijd op het juiste terrein gevoerd Gold
l/w.het hier niet een onderwerp waarbij herhaling
0. van argumenten niet licht verdrieten zou, indien
d-die herhaling geschiedde in den juisten toon?
So- vraSen oog eens: vanwaar dan de toejui
chingen aan den heer van Lier?
Wij verdenken van niemand die eenig ontwerp-
M huldeblijk, welk ook, ter tafel bracht, de oprecht
st 'le'd z'Jner vereering van den grooten doode. Allen
11 dié deze regelen lezen, mogen zich daarvan over-
op tuigd houden. Het was behoefte aan vereering
<"el zeer velen het denkbeeld deed opvatten om
pot) b®»rzen te vestigen, ten einde daaruit de weten
schappelijke opleiding van bekwame, onvermo
gende jongelieden te bekostigen; zij wilden han
delen in den geest des meesters en in zijnen naam
bekwame burgers verschaffen aan het vaderland.
Het was behoefte aan vereering die enkelen deed
wenschen om een fonds te vormen tot opleiding
van onderwijzers; zij wilden handelen in den
geest des meesters die in deugdelijk onderwijs altijd
den besten grondslag had gezien voor maatschappij
en staat. Het was behoefte aan vereering die er
een aDder toe dreef om in de hoofdplaats van
iedere provincie Thorbecke's beeld voor de oogen
der burgers te doeu verrijzen, of om in de raad
zaal van iedere gemeente Thorbecke's buste te
plaatsenhij wilde den hoogvereerden man
dagelijks doen leven in de herinnering van die
Staatslichamen aan welker werkzaamheid Thor
becke steeds zoo groot gewicht hechtte. Het wa9
behoefte aan vereering die den een deed wen
schen dat een volksboek zoude worden verspreid
waarin de grondwettige beginselen van Staats
beleid, weike de groote meester eene „nationale
kracht" wilde doen zijn, populair waren be
schreven het was die behoefte welke een ander
Thorbecke's beeld op een gedenkpenning geslagen
door ieder burger wilde doen dragen tot dage-
lijkscbe gedachtenis; het was die behoefte, welke
een derde de golven der Zuiderzee deed weg-
wenscheu, om in de aanstaande bewoners der
provincie „Thorbecke" levende herinneringen te
doen ontstaan aan den grooten voorstander van
de welvaart zijns volks.
Maar in ons oog misten al die plannen het
natuurlijk élan. Sommige schenen ons te veel be-
heerscht door de begeerte om toch vooral een
werk van „nut" te stichten, om toch vooral zoo
veel bijeengebracht geld niet „improductief" te
besteden, om toch vooral te zorgen dat ten minste
iemand van dat geld „profiteerde"; andere sche
nen ons zoozeer het eeuige doel van het hulde
blijk te zoeken in de vereeuwiging van Thor
becke's naaui, dat zij in hunnen ijver de klein
geestigheid en belachelijkheid te gemoet liepen.
Een duurzaam huldeblijk, een huldeblijk voor het nage
slacht bewaard.
Wil dat zeggen dat men zorgen moet voor dat
nageslacht Thorbecke's naam te bewaren?
Maar op iedere bladzijde van onze geschiedenis
der laatste 25 jaren staat die naam onuitwisch-
baar. Terecht is aan hen, die op dien grond het
standbeeld verdedigden, door de tegenstanders ge
vraagd, of Jan de Wit vergeten is, nu men zijn
standbeeld niet ziet, of Oats, of de Ruyter alleen
in de herinneriog leven, omdat hunne beelden
ln de stedekens Brouwershaven en Vlissingen te
vinden zijn?
Neen, inderdaad, voor de vereeuwiging van
hunnen naam hebben alle groote mannen reeds
zelven gezorgd.
Maar waarvoor wij oprichters van een duur
zaam huldeblijk willen zorgen, dat is voor de
vereeuwiging onzer vereering. Wij zijn niet vol
daan, wanneer wij den indruk, dien de verschij
ning van dien grooteu man op ons, zijne tijdge-
nooteD, maakte, teruggeven in onze dagbladen die
vergaan, in onze redevoeringen welker klanken
verstuiven, in ooze treurzangen welker tonen
wegsmelten. Wij willen aan het nageslacht een
teeken laten, waaruit het kan leeren hoe die man
door zijne tijdgeuooien is vereerd, welk een indruk
hij na zijn dood bij hen heeft gelaten, welk een
rouw ziju heengaan heefi verwekt.
Dat is ons eene behoefte, omdat die indruk zoo
overweldigend, die vereeriug zoo oprecht gemeend,
die rouw zoo diep gevoeld is.
En is er dan voor zoo oulzetlende indrukken
beter draagster dan de kunst?
Of missen wij Nederlanders dan zoozeer den
poëtischen zin, zijn wij zoo dienstbaar aan het
realisme, dat wij de draagsters voor onze in
drukken zoeken in studentenbeurzen en verspreide
volksboeken „ten profijte" van enkelen of van
allen?
Dat kunnen wij niet gelooven en dat is bij
Thorbecke's dood ook niet gebleken.
Waaraan had toen ieder behoefte? Aan het
uitspreken van een hartelijk woord of aan het
aanhooren van welsprekend uitgedrukte gedachten
in memoriam. Ja meer nog. In Groningen ver
zamelde men zich op het uur der begrafenis in
eene met rouwfloers behangen zaal en wilde
men de eerste indrukken doen dragen door de
majestueuze melodie van Mendelssohn's „Marche
funèbre.
Toen begreep men de kracht der poëzie, de
heerlijkheid der kunst. Toen sprak het idealisme
zoo natuurlijk.
Maar waarom dan later anders geworden t
Waarom dan later, toen bet alleen de vraag gold
wat van diezelfde indrukken de beste blijvende
uitdrukking zoude wezen, niet ook datzelfde na
tuurlijk élan gevolgd
De tijdelijke indruk van den eersten rouw
vindt zijne uiting in de voorbijgaande kunsten
welsprekendheid en muziek. De duurzame indruk
van het zware verlies en de hooge vereering
vindt Z'jDe uiting in de blijvende kunst: die van
den beeldhouwer.
Laten zij, die van stichtingen en gedenkpen
ningen en volksboeken hebben gesproken, die
korte afdwaling vergeten, en met geestdrift hunDe
bijdragen storten voor de oprichting van een
teeken, dat aan het nageslacht zal tooneo, welken
verheven indruk Thorbecke's leven en Thorbecke's
dood op ons hebben gemaakt.
Maar dan zij het ook zulk eeu teeken, dan roepe
men ook werkelijk de kunst als draagster van dien
indruk in.
Een eDkel beeld dat Thorbecke's houding en Tbor
becke's gelaatstrekken vertoont op een eenvoudig
voetstuk geplaatst en met een hek omgeven, dat
is ons te arm aan gedachten, te laag bij den grond.
Wij wenschen een monument ontworpen te zien,
waarin Thorbecke's beeld domineert, maar waarin
het oog laDgs artistieke lijnen en groepen totdat
beeld opklimt, opdat de geest hooger gestemd zij
waaneer de blik eindelijk op dat hoofdpunt rust.
Is in Nederland daarvoor geen beitel te vinden?
Welmi, men zij niet kinderachtig en zoeke in
den vreemde. Men late dan het vooroordeel varen,
alsof nationale Nederlandsche monumenten door
vreemde beitels zouden worden ontheiligd. De
kunst kent geen vaderland en die kunstenaar die,
wat taal bij spreke, ons een kunstproduct geeft,
waarin wij al de grootscbe gedachten, welke
Thorbecke's persoonlijkheid bij ons opwekt, te
rugvinden, die kunstenaar is ons een broeder.
Zouden daarvoor de bijdragen tekortschieten,
nu men ook op zich nam om het huis, waar de
staatsman woonde, aan te koopen? Neen, wan
neer ook zij, die eerst allerlei stichtingen hebben
aangeprezen zich aansluiten, en niet, ter wille
eener dwaze consequentie hunne bijdragen te-
rugboudeu. Maar het huis Ja wij vonden het
geene gelukkige gedachte, om naast het stand
beeld een tweede plan te vormen dat zeker eene
zoo aanzienlijke som zal eiscben. Thans waar
schuwen wij tegen iedere mogelijke vasthoudend
heid welke, om dat plan te kunnen volvoeren,
zal willen bezuinigen op het hoofddenkbeeld, het
monument. Dit toch heeft de eerste, de oudste
rechten, heeft aanspraak op onbekrompen vol-
voeriug. Men brenge daarom zooveel bijeen, dat
in geen geval het tweede plan aan het eerste
schade.
Zoude eindelijk met zoodanig monument niet
gehandeld worden in den geest van den eenvoudigcn
Thorbecke? Het is gezegd. Wij zien het anders in.
Zoo dikwijls het volk naar dat kunstwerk opziet,
zal zijn geest hooger worden gestemd en in iedere
verhoogde stemming der geesten zoude die man
zich verheugen, wiens geest verhevener was, daD
die van eeu onzer.
Lelden, 22 Juli.
Het Dagblad van Zuid-Holland verzekert, dat door
de lieereu baron Sloet van de Beele eu Wiggers
van Kerchem alhier, concessie is gevraagd tot den
aanleg van een spoorweg tusschen Leiden en
Woerden.
Wij kunnen dit bericht bevestigen, onder mede-
deeling dat de bescheidenheid ons de vroegere
mededeeliug belette, immers moeten nog met de
concessionarissen voor de lijn Leiden-Utrecbt on
derhandelingen gevoerd worden, van welker uit
slag het verleenen van concessie aan de tegen
woordige aanvragers voor eendeel afhankelijk is.
Wordt de aanvraag geguud, dan zullen wij
daurvaD bericht geven met de bijzonderheden
omtrent plau eu voorwaarden. Voorshands kan
gemeld worden dat een van onze bekwaamste
ingenieurs, doorkneed in den aanleg van spoor
wegen, bet technisch gedeelie der zaak bestuurt,
en dat de expluitatie vermoedelijk onder de Ne
derlandsche Rijnspoorweg-Maatschappij zal plaats
viuden, welker directie eu eenige deskundigen
bereids de uoodige opnemingen hebben gedaan
nopens de richting van de geprojecteerde lijn.
Gisteren (Zondag) bedroeg het aantal bezoekers
van den Academieluin, niettegenstaande het be
kend was dat de Victoria Regia dien dag niet
bloeide, niet minder dan ruim 510U.
Naar men ons uit Brielie meldt, is in de af-
geloopen week aldaar geweest de lieer Ouds
hoorn, de bekende architect uit Amsterdam. Hij
kwam om het asylplein op te ueuien, en aldus met
de voorbereidende werkzaamheden tot de oprich
ting van 't asyl een aanvang te maken.
Uit 't Weekblad van Voorne en Pullen teekeuen
wij nog op, dat het er financieel treurig voor
het asyl uitziet.
Op de voordracht van B. en W. tot benoeming
van onderwijzeressen aan de Hoogere Burger
school voor meisjes, te Amsterdam, komen o. a.
voor:
Vaar de Fransche taal en letterkunde: aiej. V. R.
L. van Kappen, onderwijzeres in de Fransche
taal aan de middelbare school voor meisjes, te
Dordrecht; de heer A. L. M. de Prez, onderwij
zer in de Fransche taal aan de openbare scholen
van gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs
te Amsterdam; de heer M. G. L. van Loghem, te
Leiden.
Voor de wiskunde en het boekhouden: de heeren
J. A. Bientjes, leeraar aan de Hoogere Burger
school te ArnhemA. Benthem, leeraar in na
tuur- en werktuigkunde aan de school van bet
genootschap „Mathesis Scieutiarum Genitrix", te
Leiden; G. J. van de Stouive, leeraar aan de
middelbare school voor meisjes, te Dordrecht.
Voor de kennis der natuur: de heeren Adriaansz.
doctor in de wis- en natuurkunde, te Amster
dam; J. F. M. Caudri, candidaat in de wis- en
natuurkunde, te Utrecht; H. Japikse, idem, te
Leiden.
De Neuwieder Zeitung, die ons werd toegezon
den, behelst bet volgende omtreut de plechtig
heid bij den doop van den erfprins zu Wied:
Nadat j. 1. Donderdag Z. M. de keizer, door
Z. D. den prins vergezeld, met de overige vor
stelijke personen onder het gejuich der menigte
zich in het slot verzameld hadden, vond de doop
in de groote zaai van het slot plaats. Ue vorsten
hadden tegenover het doopaltaar, waarop de prach
tige bijbei, het bruidsgeschenk van Nederland
aan prinses Marie lag, plaats genomen; om hen
groepeerden zich de andere hooge personages en
achter dezen plaatsten zich de overige gasten.
De predikant Lohmann had zijne dooprede geno
men naar aanleiding van Psalm 118, vs. 21 eu
25„Dit is de dag, dien de Heer gemaakt beeft,
laten wij verheugd zijn en vroolijk van binnen,
Heerl geef nu heil; o Heerl geef nu voorspoed",
en paste de eerste gedachte van dit woord op het
tegenwoordige, de tweede op de toekomst toe.
Hij doopte den prins met Jordaanwuler, dat prins
Wilhelm zelf uit Palestina bad medegebracht,
uit het doopbekkeu waaruit, (eene instelling vau
prins Herman), diens eerstgeboren zoon Wilhelm
voor de eerste maal den doop ontvangen had.
De keizer zelf bield het kind over bet doopbek
ken. Onder het eimigebed rustte de doopeliug in
de armen zijner moeder. Op de doopplechtigheid
volgde na eene pauze het vorstelijk gastmaal. De
keizer zag er zeer goed en zoo opgeruimd uit,
dat het eeu lust was hem aan te zien. Ook bleef
hij langer dan hij aanvankelijk vournemeus was,
een bewijs, dat het Z. M. iu den knug, waar hg
zich bevond, goed beviel. Nadat H. D. nog een
langdurig onderhoud met zijne bloedverwanten
had gevoerd, richtte hij, alsook de keizerin eu Z.
K. H. prins Frederik, enkele woorden van dank
aan den fungeerendcn geestelyke. Moge het ge
lukkige voorteekeu, dat dit schooue en merk
waardige feest voor den erlpnus zu Wied heelt,
onder Gods zegen, ten zegen van liet kiud eu
ons vorstelijk huis vervuld worden. De erfprins
ontviug bij den doop de namenWilhelm, Frie-
drich, Hermann, Otto, Carl.
Peeten waren: Z. M. de Keizer, H. M. de Kei
zerin, Z. K. H. prins Frederik der Nederlanden,
U. K. H. de hertogin van Oost-Gothland, Z. K.
H. prins Albrecht van Pruisen, H. D. prinses
Reusz, Z. H. prins Karei van Rumenië (vertegen
woordigd door den erfprins van Hoheuzolleru),
graaf Otto van Solms-Laubach (vertegenwoordigd
door den erfgraaf van Solms-Laubach), H. D. de
prinses van Braunfels, H. D. de prinses weduwe
Marie zu Wied. Dadelijk na de aaukoinst der
hooge personages werd prins Wilhelm door Z. M.
eigenhandig met het grootkruis van de Hahqn-
zollernsche huisorde vereerd.