N°. 3754. Maandag A°. 1872. 6 Mei. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJ8 DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per postB 3.85 Aftonderlijke NomraersB 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVEHTENTIEN. Vooriederen regel0.15. Grootere lettert naar de plaatsruimte die zy beslaan. STADS-BERICHTEN. Beschrijving van liet patentrecht en de personeele belasting voor het dienst jaar 1973 en 1973. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN doen te weten naar aanleiding van een ontvangen besluit van den Commissaris desKonings in de Provincie Zuid-Holland, van den 26sten Maart ]L, Provinciaalblad N°. 32, houdende eenige bepalin gen teu aanzien der beschrijving van het patentrecht Toor het dienstjaar 1872 en 1873, alsmede naar aan- 1 lading van een gelijk besluit van dezelfde dagteeke- ning, Provinciaalblad N°. 31, betrekkelijk de beschrij ving der personeele belasting voor het dienstjaar 1872 en 1873; dat op den lsten Mei eerstkomende een aanvang zal worden gemaakt met de beschrijving der patent- plichtigen, bedoeld bij N°. 37—40 van tabel N°. 14, zijnde de slijters, tappers, kroeg- en koffiehuishouders, waarvoor de declaratoiren aan de huizen zullen wor den rondgebracht, en na verloop van drie dagen, van wege den ontvanger der directe belastingen, tegen recu worden afgehaald, en wordt dien patentplichtigen herinnerd de bepaling van art. 2 der Wet van den 24 April 1843 Staatsblad Np. 16), dat zij hun beroep niet mogen uitoefenen dan nadat zij de helft van hunnen aanslag over het dienstjaar 1872 en 1873 heb ben voldaan, en nadat het verschuldigde over het voorgaande jaar, ten volle zal zijn aangezuiverd, waarvan zal moeten blijken, alvorens de akten van patent aan hen kunnen worden afgegeven; dat zoo dra mogelijk hunne aanslagbiljetten zullen worden bezorgd, de patentbladen in gereedheid gebracht, en die dadelijk moeten worden afgehaald; dat, met uitzondering der bedrijven, bedoeld bij de tabel, N°. 16 der wet van den 22 April 1852 Staats blad N°. 61), houdende wijzigingen en uitbreidingen van de ordonnancie op het recht van patent, van den 21 Mei 1819 Staatsblad N°. 34), de tijd der uitgifte van de door de patentplichtigen in te vullen ver klaringen van aangifte, voor den jare 1872/78 wordt yastgesteld op den 6 Mei aanstaande en dat de weder- inzameling, tegen refu, door den ontvanger of zijn gemachtigde geteekend, op den achtsten dag na de uitgifte zal geschieden; dat de registers der patentplichtigen, uiterlijk op den 31 Mei aanstaande zullen worden gesloten, en er na dien tijd volstrekt geene verklaringen zullen ïorden aangenomen; wordende ieder patentplichtige bij deze herinnerd art. 18 der wet op het recht van patent, van den 21 Mei 1819, inhoudende: dat zij, die bij het aan- //bieden of bezorgen der verklaringen van aangifte, //of ook bij het terughalen van die, mogten zijn voor- //bijgegaan, zich niet mogen beroepen op een of ander //begaan verzuim, maar integendeel gehouden zijn om //zorg te dragen, dat de bij de wet gevorderde aan- //giften, verklaringen en aanvragen, welke ter invul- //ling aan het kantoor van den ontvanger der directe //belastingen" (op de Breêstraat binnen deze gemeente) //verkrijgbaar zijn, door hen in persoon of door hunne //gemachtigden, behoorlijk ingevuld op den daarbij be- //paalden tijd, ter zeiver plaatse moeten worden in gediend aismede art. 37 dej gemelde wet, houdende: „de //aan het recht van patent onderhevige personen, //welke, na den afloop van den tijd, tot het doen //der aangifte bepaald, bevonden zullen worden zich //niet, of door valsche, onnaauwkeurige of onvolledige //opgave, niet behoorlijk van hunne verplichtingen //ten aanzien dier aangiften te hebben gekweten, zul- len telken reize, wanneer hun verzuim of overtre ding wordt ontdekt, vervallen in een' boete van //niet minder dan 25, en niet meerder dan 400 gulden dat, met betrekking tot de schippers, schuiten voerders, enz., in de tabel n°. 16 der wet van den 22 April 1852 Staatsblad n°. 61), voorkomende, de eigenaars, vaste huurders en andere vaste gebruikers van binnenvaartuigen, gehouden zijn om zich van behoorlijk patent te voorzien; dat, tot de door hen daartoe te doene schriftelijke aangiften, zal worden gevaceerd in een der vertrekken van het Raadhuis, van 1 Mei eerstkomende tot uiterlijk den 16 Mei daaraanvolgende, {des voormiddags van 10 tot 1 uur, de zondagen uitgezonderd, voor zoo verre dat beroep niet in den loop des jaars wordt aangevangen, zij worden tevens uitgenoodigd om de meetbrieven hunner vaartuigen, mits niet ouder zijnde dan vijf jaren, mede te brengen, en al die inlichtingen te geven, die van hen, betrekkelijk de vaartuigen, zul len worden gevorderd, terwijl er na den 16 Mei voormeld, geene verklaringen meer worden aangeno men, en de gebrekigen, bij ontdekking, zullen in- curreeren de boete, bepaald bij artikel 37 der wet van 21 Mei 1819, hiervoren omschreven; dat voorts alle patentplichtingen, bij tabel n°. 7 der wet van den 16 Junij 1832 bedoeld, zijnde in- landsche en vreemde kramers, welke met kramen, stallen, tafels enz., hunne waren in herbergen, hui zen, kamers of op openbare markten en kermissen uitstallen, mitsgaders de debitanten in loterijbriefjes, en alle handeldrijvende en als kooplieden te belasten £ersonen, welke hunne waren ter verkoop, hetzij in 't !ein, hetzij in 't groot, te water of te lande met zich voeren, alsmede de ondernemers van openbare vermakelijkheden, in tabel n°. 15 genoemd, voorzoo verre al die patentplichtigen in de algemeene beschrij ving voor 1872 en 1873 moeten worden begrepen, gehouden zijn, zich gedurende de maand Mei, ter bekoming van hun patent, aan te melden in een der vertrekken van het Raadhuis, des voormiddags van 10 tot 1 uur, de zon- en feestdagen uitgezonderd; zullende er na dien tijd geene aanvragen meer wor den aangenomen, behalve van de zoodanigen, die hun beroep of bedrijf na dien tijd aanvangen en alzoo ba de bijzondere beschrijvingen worden begrepen, welke gehouden zijn, zich dadelijk bij dien aanvang van patent te voorzien dat ook op den 6 Mei aanstaande, een aanvang zal worden gemaakt met de beschrijving der belas ting op het personeel voor het dienstjaar 1872 en 1873. Zij die, bij het bezorgen der biljetten, of ook bij het terughalen daarvan, mogten zijn overgeslagen, mogen zich m geen geval beroepen op zoodanig ver zuim, maar zijn integendeel gehouden om de ver- eisehte en behoorlijk ingevulde verklaringen in te die nen ten kantore des ontvangers, alwaar de biljetten ter invulling steeds verkrijgbaar zijn. Een ieder is gehouden de te doene aangiften met zijne handteekening te bekrachtigen. Ingeval iemand verklaart niette bunnen schrijven, zal de ontvanger of zijn gemachtigde, desgevraagd, de invulling in zijnen naam, en zonder daarvoor eeni ge betaling te kunnen eischen, verrigten, met vermel ding der redenen waarom, en zal de aangifte door den ontvanger of zijn gemachtigde, in tegenwoordig heid van een derden persoon en met en beuevens deze, worden geteekend, na voorafgaande voorlezing. De belastingschuldigen zullen de door hen in be trekking tot de belasting op het personeel te doene aangiften, in het algemeen, behooren in te leveren in die gemeenten, alwaar de belasting is verschuldigd. Hun echter, wier belasting-voorwerpen naar de vier eerste grondslagen, alle of gedeeltelijk gelegen zijn of zich bevinden in eene andere gemeente dan die, wnarin zij hun verblijf hebben, zal het vrijstaan de aangifte voor allen, mits alsdan voor elke ge meente afzonderlijk, ter plaatse hunner woning of van hun verblijf te bewerkstelligen. Zoo wanneer paarden der vierde klasse door den zelfden belastingschuldige in verschillende gemeenten worden gehouden, zal hij in elk van deze, het aldaar gehouden wordende aantal behooren aan te geven. Eindelijk worden de ingezetenen verwittigd, dat tot tegenschatters voor meergenoemde belasting zijn benoemd de navolgende personen, als: HENDEIK FILIPPO, PIETEE GEORGE HOUTHUYSEN, JAN van LITH, JOHANNES COENELIS BUK, GEEAEDÜS EIETBEEGEN, ADEIANUS YEEHOOG. Eu wordt deze door aanplakking en door plaatsing in de Leidsche Courant afgekondigd. Burgemeester en Wethouders voornoemd, v. d. BEANDELEE, Burgemeester. E. KIST, Secretaris Leiden, 1 Mei 1872. BUBGEMEESTEB en WETHOUDEB3 van LEIDEN doen te weten, dat de Gemeenteraad, in gevolge Art. 265 der wet van 29 Juni 1851 Staats blad N°. 85), in zijne Vergadering van heden, het kohier van de plaatselijke directe belasting voor het jaar 1872 heeft vastgesteld en dat kohier alsnog ter Secretarie dezer gemeente, gedurende acht dagen, voor een ieder ter lezing is nedergelegdterwijl bin nen dien tijd elke op het kohier aangeslagene, krach- teus de 5e zinsnede van bovengenoemd wetsartikel, zijne bezwaren tegen den aanslag, bij verzoekschrift op ongezegeld papier, bij Gedeputeerde Staten dezer provincie kan inbrengen. En geschiedt hiervan afkondiging door plaatsing in de Leidsche Courant. Burgemeester en Wethouders voornoemd, v. D BEANDELEE, Burgemeester. E. KIST, Secretaris. Leiden, 4 Mei 1872. TREURIGE HERINNEKING. Op 80 December jl. vroegen wij in een artikel Welk liberaal beginsel is door de amortisatie-wet be nadeeld 1 Tot ons diep leedwezen heeft zich hetgeen we daarin vreesden of voorzagen verwezenlijkt bij de discussiën en de stemming over de Inkomsten belasting, met dien verstande, dat op dit oogen- blik de toestand nog erger is dan wij ons des tijds konden voorstellen. Wij brengen derhalve diezelfde ontboezeming nogmaals onder de oogen ODzer lezers, met bij voeging van eene enkele noot: „Het is niet voor het eerst dat de natie ge tuige is van een bedenkelijk verschijnsel dat zich in ons staatsleven, ook en vooral in zoover het zich in den parlementairen werkkring vertoont, sedert eenige jaren voordoet. De zoogenaamde geavanceerde liberalen, de mannen van den snel len vooruitgang, nemen gaarne elke gelegenheid te baat, om niet te zeggen dat zij haar gretig op sporen, om een bewind, van onmiskenbaar libe ralen oorsprong en liberalen gang, den voet dwars te zetten en daardoor de oppositie van conser vatieven en ultramontaoen kracht bij te zetten. Tot dusver is nog wel niet het schouwspel waar genomen, dat zij, ultra-liberulen, zouden stem men met de conservatieven, ze zijn daartoe bij al bunne hartstochtelijkheid en onbedachtzaamheid te eerlijk. Maar de tijd kan komen dat conservatieven en ultramontauen, die beiden reeds met groote homogeniteit de leer huldigen en in practijk bren gen dat het doel de middelen heiligt, met hen zul len stemmen, als ze daardoor het toppunt vau hun streven kunnen bereiken om dit ministerie omver te werpen, een ministerie, uoode opge treden, nadat het geene enkele fractie of combi natie, van hoe parasitischen aard ook, is kun nen gelukken een Kabinet te formeeren. We behoeven het feit zelf niet nader uiteen te zetten. Wat men van het Voorloopig Verslag over Hoofdstuk I der Staatsbegrooting af tot de amor tisatie-speech van den heer Kappeyne heeft zien gebeuren (waartusschen toevallig de zóó ernstige en van groot politiek inzicht getuigende waar schuwing van prof. Buys ligt), spreekt luide ge noeg om nadere verduidelijking uit de begroo- tings-debatten noodig te maken. Welke handreiking er buiten de Kamer ook bij onderlmge felheid eu wederkeerige minach ting plaats heeft tusschen sommige organen der pers is mede geeu geheim. Het is een wedstrijd iu „geavanceerdheid" oin de werkelijk liberale beginselen, en veel meer nog hunne toepassing, voor goed te belemmeren, zoo niet voor laDgen tijd onvruchtbaar voor Nederland te maken. Het voorbeeld van België beeft niets gebaat. Dat land zucht nog onder een clericaal Ministerie, en zou nu zelfs het bewustzijn, van aan eene ullramontaansche coterie overgeleverd te zijn, in straatrumoer, dat aan oproer grensde, willen wre ken, omdat de geavanceerd liberalen voor eenige jaren goedvonden niets meer goed te vinden van de gewone liberalen die zij, even als bier, voor doctrinairen uitkreten van wie niets goeds meer te wachten was; die aan de tegenpartij te veel concessies deden zoo 't heette; die de ware libe rale politiek verloochenden, en nog zoo veel meer deden, of niet deden, als men ook mutatis mutandis in de redevoeringen van onze geavanceerden (gelijk zij zich althans noemen of gaarne genoemd willen zijn) kan terugvinden, en niet 't minst in de speech van den heer Kappeijne over de amor- tisatiewet. God behoede ons vaderland indien bier dezelfde oorzaken en misgrepen dezelfde gevolgen als ginds mochten hebben; want ook hier is de bodem reeds bij voorbaat bereid en omgewoeld om den verderen wasdom van al, wat naar ware vrijheid en de toepassing van zuiver constituiioneele be ginselen zweemt, te beletten en te verstikken. De heerschappij van de Encycliek en de tafel der vervloekte moderne dwalingen, vooral wat bet onderwijs betreft reeds met onderwerping be jegend door de conservatieve raddraaiers en hunne organen, wacht slechts op de verdeeldheid der liberalen, om zich te vestigen eu uit te breiden in Nederland, in datzelfde Nederland, dat op 1 April aanstaande, helaas niet door zijne gansche be volking, het derde eeuwfeest viert van de afzwe ring van bet Spaausche juk, en tevens van de bemaehtiging der gewetensvrijheid!" De noot of kantteekening is deze 1°. De tijd is reeds gekomen dat een deel der liberalen steint met den anderen bond, want de inkomsten-belasting heefi van den aaD vang af van conservatief-nltramontaansche zijde den felsten tegenstand ondervondenhet is dan ook misschien het meest geweldige anti-coDservatief beginsel om gelijkheid voor de wet en afschaffing van privi legiën tot stand te willen brengen. 2°. Heeft dat deel der liberalen, dat zich in dezen tiendaagschen veldtocht aan de politieke piraten heeft aangesloten, de Regeering tegengewerkt en een wet verworpen niet omdat, zooals de vroe gere grief was, de liberale beginselen niet in vol doende mate, niet zuiver, niet geavanceerd genoeg werden toegepast, maar omdatAleze Regeering, pas als doctrinair gelaakt, eigenlijk te veel geavan ceerd was! De heer Kappeijne gewaagde immers nog in zijne repliek van „onbe9uisden aandrang op her vorming" en gaf den raad„laten wij toch niet ongeduldig zijn." Ongeduldig, onstuimig, och neen; want de patent- ordonnancie bestaat immers van 1819! En de grondbelasting is immers geregeld en gefixeerd naar de waarde van den bebouwden en onbebouwden grond in den jare 1831! En het kapitaal en portefeuille en andere rent- gevende kapitalen zijn immers ook niet ongeduldig in het rustig genot van hun privilege! En de accijnseD op het geslacht en de zeep werken immers zoo goed met betrekking tot de volksvoeding en volksgezondheid 1 En alles is immers in rustige rust, met stijgende koffieprijzen en grootere batige saldo's! Mein Liebohen, wass willet du noch mehr Lelden, 4 Met. Onze gisteren uitgedrukte verwaohting, dat bet mislukken van de hervormingsvoorstellen op fi nancieel gebied niet zou leiden tot aftreding van het gansche Ministerie, heeft zich helaae niet. bewaarheid. Hedenmiddag toch ontvingen wij het volgend telegram uit de residentie: „Positief kau wor den medegedeeld dat al de overige Ministers den Koning hun ontslag hebben aangeboden. De discussie over het Oost-Indisch tarief en de Spoorwegen op Java gaat niet door, gelijk a. s. Maandag in de zitting van de Tweede Ka mer blijken zal, daar de Ministers den Voorzitter der Kamer in overweging hebben gegeven om alleeD de kleine loopende zaken af te doen. De Kamer gaat denkelijk spoedig op reces." Het onderstaande hadden wij reeds bewerkt, toen bovenstaand telegram door ons werd ont vangen. Onder reserve deelde het Vaderland reeds in zijn nummer van heden mede, dat te 's-Gravenhage liet gerucht loopt, dat de verwer ping der inkomsten-belasting al de Ministers zou geleid hebben tot het besluit om hun porte feuilles ter beschikking des Konings te stellen. Het Dagbl. v. Zuid-Hol!, betoogde echter in een lea- ding-artikel, dat hei hier wel eene kabinets-quaes- tie geldt, maar meende dat de treurige omstandig heden, waarin het Vorstelijk Huis vcrkeert, het on vermijdelijk zullen makoD, dat de zaak oog eenigon tijd in suspens blij.ve, daar Z. M. de Koning thans met staatszaken van dezen aard niet kan worden lastig gevallen; terwijl overigens de gezondheids toestand van den heer Thorbecke nog steeds van dien aard is, dat bemoeiingen zijuerzijds in deze bezwaarlijk van hem kunnen gevergd worden. Het Nieuws van den Dag, den korten indruk schetsende van de verwerping van art. 1 van het ontwerp tot heffing eener inkomsten-belasting, besluit aldus: „Onder de bestaande omstandig heden zou de aftreding van het geheele ministerie niet alleen een ramp, maar de overdrijving van het beginsel vau solidariteit zijn." De Arnhemsclte Courant vertrouwt dat de Regee- riug de verwerping van art. 1 der income-tax niet zal beschouwen als eene politieke nederlaag, maar als een zuiver economisch verschil van gevoelen. In de maand April zijn bionen deze gemeente geboren 141 kinderen, als: 80 zoons en 61 doch ters, waaronder is begrepen 1 tweelinggeboorte. Overleden 99 personen, als: 15 mannen, 15 vrouwen, 41 zoons en 28 dochters; daarenboven als levenloos aangegeven 4. Gehuwd 23 paren. Gedurende deze week zijn dagelijks in het Werkhuis alhier opgenomen van 99 tot 109 vol wassen personen en van 28 tot 51 kinderen. Men verneemt dat het stoffelijk omhulsel van wijlen H. K. H. Prinses Hendrik in het begin der volgende week van Walferdaoge naar de residentie zal worden overgebracht, om later te Delft in het Koninklijk familiegraf te worden bijgezet. Na kennis genomen te hebben van de Memo rie van Antwoord op het Voorloopig Verslag omtrent de wet betrekkelijk den aanleg van spoor wegen op Java en van het daarbij gevoegd gewij zigd wets-ontwerp, heeft de meerderheid der Commissie van Rapporteurs geen nader onder zoek te dezer zake in de afdeelingen der Kamer Doodig geoordeeld. De Commissie was overigens eenstemmig van gevoelen, dat de wijze van aanleg van spoorwe gen op Java, zooals die thans in het gewijzigd ontwerp door de Regeering wordt voorgesteld, geen goedkeuring verdient. Hare groote meer derheid, even als de groote meerderheid der Ka mer, bepaald gestemd tegen den aanleg van spoor wegen door den Staat, kon niet goedkeuren, dat de Regeering thans wel het beginsel van Staatsaan- leg niet meer op den voorgrond plaatst, maar daarvoor bij art. 3 van het ontwerp een half slachtig systeem in de plaatst stelt, volgens hetwelk het geheel van haar zou afhangen, op welke vvijze de aanleg zou plaats hebben. Het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1872 | | pagina 1