Zaterdag A°. 4872. 27 April. N°. 3747. LEIDSCH PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maandenf 3.00» Franco per post3.85 Afzonderlijke Nommers9 0.05. Deze Courant wordt dagelqka, met uitzondering ran Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVKRTKMTIKN. Vsori.d.nn rsgpl... GrooUie l.tUn nair 4* plutaraimta die 15 belleen. BW Lelden, 26 April. Vijf sprekers hebben gisteren het woord gó voerd, de heeren Bergstna en van Houten voor de heeren van derMaesen (zeer voor in beginsel) en Pijls tegen, terwijl de heer Dumbar eene af wachtende houding beeft aangenomen en uit zijne vermoedelijke stem voor art. 1 volstrekt niet wil hebben afgeleid dat hij daarom ook voor de wet zou stemmen, omdat dit (juist gelijk gisteren reeds door ons werd voorzien) zou afhangen van het lot der verschillende amendementen. Dat het aan gevoerde door de beide bestrijders inderdaad be neden het middelmatige was, zal niet licht door iemand ontkend worden, die, óf het gewrongene der houding van den eerste die hartstochtelijk voor de wet pleitte om te eindigen met er zich tegen te verklaren, óf de verwarde opeenstape ling van allerlei belastingplannetjes van den laat ste heeft nagegaan. Terwijl de heer Bergsma met groote scherpzinnigheid drie hoofdpunten behan delde als: 1°. hervorming van het belastingstelsel is noodig. 2". De inkomsten-belasting behoort daar van een element, ja het fundament uit te maken en 3°. het tijdstip voor hervorming en tot objec tieve beoordeeliug is nu gunstig, vond hij daarbij de gelegenheid om het groot aantal bezwaren der tegenstanders te wederleggen, doch waarover wij bier been stappen, omdat heden dezelfde taak eigenaardig door den Minister zal worden ver richt, en vermelden wij alleen zijn ernstig protest tegen de verdachtmaking der voorstanders, als zouden zij socialisten of communards zijn die de rust van het vaderland aan hunne tbeoriën op offerden. De eer van den dag komt ontegenzeggelijk den heer van Houten toe die in eene uitmuntende rede eerst eeDe beschouwing leverde over da in- komsten-belastiog in 't algemeen en hare uitvoer baarheid, ja noodzakelijkheid in verhouding tot ie andere belastingen, om daarna meer in 't breede stil te staan bij de politieke beteekenis van het votum, waaromtrent hij het niet eens was met de heeren Kappeyne, Viruly en anderen dat die beteekenis niet eene politieke zou zijn omdat het hier zou betreffen eene bloot economische quaestie. Bij de bespreking der uitvoerbaarheid in 't alge meen met heen wijzing op Pruisen en Engeland, had de spr. eene curieuse opmerking aan het adres der heeren anti-revolutionairen die zich zoo dapper tegen deze wet uitvloeisel van moderne godverloochening (vide Saaijmans Vader in voce) gestreden hadden. Aan die bestrijders die zich zoo bij uitnemendheid christenen noemen wees hij op zekere brochure in 1855 verschenen, blijkbaar van een verklaard antirevolutionair, ouder den titel vanEen antwoord op de vraag van ilr. J. van Kuykhoe mogen de belastingen zijn door een kiezer. Hij leest daarin o. a.„Daar de opperste wijsheid en de hoogste Wetgever eenmaal heeft goedgevonden en 't Hem behaagd heeft te bepa len, dat belasting zal worden opgebracht uit of van de inkomsten; het beginsel dat elke recht vaardige belasting moet zijn inkomstenbelasting, ODder welken vorm dan ook en dat alle accijnsen hoe ook genaamd en waarvan ook geheven, in strijd zijn met dat Goddelijk rechts- en wetsbegin- sel. Dat wordt gestaafd door Lev. 27, Numeri 18, Deuter. 14." Nu hechtte hij voor zich wel niet aan die mo tieven voor eene inkomstenbelasting, maar toch de heeren van de christ. historische richting moch ten de vraag op den titel van het boekske gedaan wel eens beantwoorden. Als men nu zegt, dat het hier geldt een econo misch vraagpunt, moet men toch eens onderzoeken wat eene economische quaestie is. En dan kan spr. deze quaestie niet anders beschouwen dan als een vraagstuk, waarbij het huishoudelijk volks leven betrokken is, en dat leven in zijne diepste vezelen en vertakkingen getroffen wordt. En zou dan zulk een quaestie, waarbij de volksbelangen zoo diep betrokken zijn, niet per te eene politieke quaestie zijn? Staat het politieke leven dan buiten kat volksleven? Is niet juist 't volksleven het hoofdpunt eener politieke quaestie? En waar dit tiet het geval is moet men daar den toestand niet als zeer ziekelijk beschouwen? Spreker kan zich geen denkbeeld muken vau een bond van politieke vrienden, waar eene quaestie als deze niets zou toe- of afdoen. Hij meent daarentegen dat eenstemmigheid over volksbelang het hechte cement eener politieke partij moet uitpikken en ziet dus in deze wet eene wet van uitnemende folitieke beteekenis. Vooral bracht spr. de census-quaestie in ver band met deze belastinghervorming en de for matie van dit kabinet en komt zoo doende tot de volgende conclusiën omtrent de politieke be teekenis van het votum over deze wet. De heer Kappeyne heeft gezegd: deze wet kan verwor pen worden en toch kan de Minister blijvenhij kan dan verdere hervormingsplannen in de doos laten. Voor een Minister die hervorming noodig acht, vindt spr. dit onmogelijk. De heer Kap peyne heeft zijn advies gebouwd op redeneeringen, die op spr. den indruk hebben gemaakt dat hij geene financieele hervorming noodig acht, maar anderen hebben spr. gezegd dat dit de bedoeling niet was. Spr. mag niet van een man als den heer Kappeyne veronderslellen dat hij, die op dit punt steeds hervorming noodig achtte, zoo in eens zou veranderen. Spr. interpreteert dus zijne woorden zóó dat er geen voorstel in zijn geest is gedaan en nu de politieke omstandigheden hem noodzaken in het behoud van dit Ministerie te berusten, hij zijn aandrang op hervorming wil opschorten. Dan is naar zijne bedoeling wei het doodvonnis over den Min. van financiën uitgesproken, maar kan hij blijven voortleven tot aan de executie. De Minister, zoo wordt van andere zijde ge zegd, zat wel andere voorstellen kunnen doen. Er zijn versatiele Ministers, die als het met bet eene voorstel niet gaat, dadelijk een ander kun nen doenspr. heeft echter geen reden te meenen dat deze Minister tot de zoodanigen behoort. Maar er is eene andere en gewichtige consi deratie. Meent de heer Kappeyne dat de verwer ping van deze wet eenig en alleen zou liggen aan de mérites van de wet zelve? Zou hij lust en kracht gevoelen om, met behoud der kieswet, met deze Kamer zijDe beste krachten te wijden aan eene hervorming van het belastingstelsel die de gegoeden treft? Zou hij het daarvoor noodige vertrouwen op succes hebben Spr. heeft het niet. Hij heeft a priori en vóórdat een proef zijne stelling bevestigde, gezegd: zonder voorafgaande kieswetsherziening geen belastinghervorming en de verwerping van dit voorstel zon zijne over tuiging bevestigen. Als deze wei hier en in de Eerste Kamer mocht worden aangenomen dan zal spr. oprecht genoeg zijn om te bekennen dat bij in de appreciatie van het kiezerspersoneel en van den invloed van dat personeel op de richting der volksvertegenwoordiging, heeft gedwaald. Het kan zijn dat men bij verwerping nog ver dere proeven noodig oordeelt alvorens den weg op te gaan, die z. i. duidelijk door de politieke omstaodighedeo is aangewezen. Hij zou dit ook niet betreuren, want eene kieswethervorming is eene van die hervormingen die langzaam rijpt, die men niet behoeft te ondernemen voor zij al gemeen noodzakelijk wordt geacht. De heer Kappeyne eindigde zijne beschou wingen omtreut dit puot met een gezegde, dat spr. ten slotte wilreleveeren,namelijk:Wanneer dit is afgeloopen dan zal de heer Thorbecke, de staatsman van wien men gaarne hervormings voorstellen ontvangt, zich bezig kunnen houden met bet gereedmaken van een voorstel tot het wegnemen van onevenredigheden in den census. Naar de logica van de feiten is een voorstel tot het wegnemen van onevenredigheden in den cen sus niet voldoende. Er moet komen een voorstel tot uitbreiding van het kiesrecht. Zou zoodanig voor stel kunnen liggen in den gedachteDgaDg van den staatsman, die aan het hoofd van dit Kabinet staat? Kan het van hem gevraagd worden eene hervorming te ontwerpen en door zijn prestige tot stand te breDgen, welke strijdig is met zijnen gedachtengang? De beer Lenting heeft de volgeDde amende menten op de inkomstenbelasting voorgesteld: I. Art. 11 te lezen: „De belasting over bet gebeele dienstjaar be draagt éen ten honderd van het inkomen dat, in gevolge de laatste alinea van het voorgaand ar- tikel, tot grondslag der belfing strekt." II. In art. 41 de woorden: „de wetten omtrent den accijns op het geslacht van den" tot „9 April 1866 (Staatsblad N°. 24)" te doen vervallen. Zooals onze lezers zich zullen herinneren, vielen er den 29sten Augustus en op de eerste dagen van September van 't vorige jaar te Bodegraven ongeregeldheden en oproerige bewegingen voor, omdat de gemeenteraad besloten had, dat er geen kermis zou zijn, ten einde de verdere versprei ding van de pokkenepidemie tegen te gaan. Spe ciaal de wethouder van der Giesen was tegen de kermis, niet zoozeer dit jaar, als wel, omdat bij zeer orthodox is en daarom in 't algemeen tegen kermis. Zijne houding werd in sommige dagbla den, zooals het Vaderland, sterk afgekeurd, te meer daar hij, zooals iu eene correspondentie in dat blad verzekerd werd, te Alphen zelf de kermis medegevierd zou hebben. Den 19den April werd de zaak van de beschuldigden in die ongeregeld heden voor de arr. rechtbank alhier behandeld, en hedenmorgen werden de vonnissen in die zaak gewezen. 1°. Corn. Voordouw was beschuldigd van den waarnemenden burgemeester van der Giesen te hebben uitgescholden voor „smeerlap"; dit was door vier getuigen bevestigd, doch de besch. had zich verontschuldigd, met te zeggen dat hij ten gevolge van dronkenschap niet wist wat hij zeide. Zijn misdrijf valt onder art. 222 van 't Wetb. v. Strafr., het beleedigen van een magistraatspersoon in de waarneming zijner functie door woorden welke strekken, om zijne eer of kieschheid aan tasten. Dien ten gevolge werd hg veroordeeld tot 3 maanden gev., in eenzame opsluiting te onder gaan, eene geldb. van f 25 en de kosten van 't geding, te verhalen bij lijfsdwang. Zoo n.l. de besch. niet binnen 2 maanden zijne boete heeft betaald, zal hij daarvoor gestraft worden met 3 dagen gev., mede in eenzame opsluiting te onder gaan. 2°. Cornells Scheen, beschuldigd van in den avond van 29 Augustus voor het huis van den waarnemenden burgemeester van der Giesen te hebben geroepen„als hij er uitkomt, trap ik hem dood," waarbij hij volgens verklaring van den tweeden getuige eene dreigende houding had aangenomen, daar hij nl. zijne vuist tegen van der Giesen gebald zou bebbeo; daarentegen had hij voor de huizen van den burgemeester en den dokter, die tegen het raadsbesluit gestemd had den, geroepen: „Lang zal hij leven." Volgens het Openbaar Ministerie verviel dit misdrijf onder art. 223 v. Sir., het beleedigen door gebaren of drei gementen van een magistraatspersoon in de waar neming zijner functie. De verdediger, Mr. A. J. de Geus, bad gemeeud, dat hierop veeleer van toepassing zou zijn art. 307. De rechtbank ver een igde zich echter met het gevoelen van het O. M. en verklaarde den besch. schuldig aan het bem ten laste gelegde feit en veroordeelde hem mitsdien tot 2 maanden gev. straf, in een zame opsluiting te ondergaan en de kosten van 't geding. 3°. Willem van der Neut, beschuldigd van ge weld en feitelijk verzet tegen de politie. De veld wachter van Bodegraven had hem gearresteerd, doch hem weer los moeten laten om het gedrang van 't volk. Hij riep toen, dat van der Giesen bij den jongsten brand te Bodegraven f 25 had opgestoken, die bem toekwamen. De bekl. ont kende zijne schuld, doch de getuigen hadden het bevestigd. Het O. M. had hem ook beschuldigd van het in 't openbaar ten laste leggen aan van der GieseD van feiten, 'die ingeval zij plaats hadden, dengenen, tegen wien zij geduid zijn aan lijf- of boetstraffelijke vervolging of wel enkel aan de verachting en den baat der burgeren bloot zouden stellen", (art. 367 Str.) Daar echter van der Giesen dienaangaande geene klacht had ingediend, verklaarde de Rechtbank volgens art. 22 Strafv. de besohuldiging op dit punt niet ont vankelijk, maar verklaarde den bekl. schuldig aan rebellie, gepleegd door één persoon zooder wapenen en aan beleediging vau een magistraats persoon in functie en veroordeelde bem tot 6 maan den gev. straf en in de kosten van 't geding. 4®. Christiaan van den Heuvel, besch. van uit eeDe tapperij komende, iemand die den vorigen dag de politie h-d geholpen, met een hoop volk te hebben aangerand, onder bet roepen van „jon gens, daar heb je den stillen diender." Hij werd schuldig verklaard aan 't moedwillig toebrengen van stooten, die evenwei geen beletsel om te werken gedurende meer dan 20 dagen hebben veroorzaakt en veroordeeld tot 3 maanden gev. in eenzame opsluiting te ondergaan en de kosten van 't geding, subsidiair éen dag gev. Van de verdere punten der aanklacht werd hij vrijgesproken. De heer Max. Alexander gaf gisterenavond in het Nutsgebouw zijn eerste soirée alhier. Men was verbaasd over zijne bijzondere vlngheid in hot verrichten der toeren, die zich gunstig onder scheidden van hetgeen men gewoonlijk bij der gelijke voorstellingen ziet. Hoewel bet publiek niet in grooten getale was opgekomen, mocht bg het genoegen smaken de buitengewone goedkeu ring zij Der toeschouwers te verwerven. Wij hopen dat het bezoek op a. s. Woensdag talrijker moge zijn en maken onze lezers vooral opmerkzaam, dat er dan een geheel nieuw pro gramma wordt uitgevoerd en er teveDS op dien dag een kindervoorstelling zpl plaats hebben, waarop alléén die toeren ten uitvoer gebracht zullen worden, die de kinderen het meest inte- Het munitiebrood, bestemd voor het garnizoen alhier en hetwelk verstrekt wordt uit de garni- zoensbakkerij te 's-Gravenhage, zal, volgens eene bescbikkiDg van den Minister van Oorlog, van den lsten Mei e. k. af per Holl. spoortrein van omstreeks 12 uren van 's-Gravenhage alhier wór den aangebracht en dus Diet meer door middel van bespannen transportwagens van bet huis ter Heide, tot waar het op dezelfde wijze werd aangebracht, worden afgehaald. De prijs van het ration van 76 decagrammea is voor de loopende 3 maanden bepaald op 8 cents. Bij de hoofdcommissie te Brielle is o. a. ont vangen voor het asyl, van bet studentenkorps te Leiden, 62.77®. Uit goede bron vernemen wij, dat het; bericht van de NoordsUsr aangaande de voordracht voor 't professoraat te Leiden onwaar is. (Fad.) De Minister ven Oorlog heeft goedgevonden; den kapitein W. K. L. van Helden van den ge- neralen staf, adjunct-chef van den staf en tevens waarnemend adjudant in de 1ste militaip.e aldee- ling van die functie te-ontheffen en toe te voe gen aan den chef van den geoernien staf; en den lsten luitenant W. H. Noltbenius van den ge- Deralen staf, tot dus verre gedetacheerd aan de stafschool, met bovengepoemde functie te belasten. Het heeft Z. M., bij beschikking van 21 dezer, be haagd, op een daartoe ingediend adres van dé leest- couimissie te Delft,de vergunning te verleenen,dat de door genoemde commissie op den 2° April als blijk van hnlde op het praalgraf van Prins Willem I plechtig Dederlegde zilveren lauwerkrans als blij vend aandenken op genoemd graf zal mogen worden bevestigd. Bij de te Groningen te geven andientie zal meD Z. M. den Koning ten gebruike trachten aan te bieden een fraai geborduurden, met rood 1' fluweel bekleeden stoel en voetbank, welke als presidiale zetel heeft gediend voor de stadhouders van Friesland, wanneer zij als zoodanig de crimi- neele zittingen van het oude hof bijwoonden. De Haagsche correspondent van de Middelb. Ct. meldt, dat de heer van Kuyk zijn ontslag heeft genomen als burgemeester vau Delft. Te Utrecht is bevorderd tot doctor in de genees kunde de heer J. M. C. E. Le Rotte, oudolficier van gezondheid van het N. O.-I. leger, ridder der M. W. O. enz. geboreD te 's-Gravenhage, na ver dediging van eeD academisch proefschrift: Bron chitis Catarrhalis bij jonge kinderen. De voordracht der arrond.-rechtbank te Amers foort voor de betrekking van griffier bij deze rechtbank, bestaat uit: 1'. Mr. C. A. van der Leeuw, sub9tituut-griffier bij deze rechtbank; 2*. Mr. van Streijen, substituut-griffier bij de rechtbank te Hoorn; en 3°. Mr. Nibbelink, kantonrechter te Doetinchem. Te Arnhem is Woensdag overleden de Hoog Edel Gestrenge heer W. G. van der Hoop, in leven gepensioneerd kolonel, ridder der orde van den Nederlandscheo Leeuw. Aanstnanden Zaterdag wordt ridder von Hay- merle, de nieuwbenoemde gezant vqn Z. M. den Keizer van Oostenrijk, in de residentie verwacht ThaDS is ook, op verzoek der Tweede Kamer, door de regeeriDg openbaar gtmaakt het verslag, uitgebracht door de staatscommissie van 1855 over de middelen tot het bedwingen van vreemde Munt' speciën hier te lande, VI u i 'jo

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1872 | | pagina 1