A°. 1872.
J. J. BRANDHOFF ISSEL1AN
Mr. J. A. F. COEBERGH.
N°. 3734.
Vrijdag
12 April.
LEIDSCH
PRIJS DEZER COURANT.
Voor L®iden per 3 ma&ndenf 3.00.
Franco per post9 3.85
.Afzonderlijke Nommers9 0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS I)KH AOVBSTEMTIBN.
Voorlederen re jolƒ0.15,
Grootere letter, neer de plaatsruimte die zy beslaan.
De Kiesvereeniging het Algemeen Belang heeft
tot candidaten bij de aanstaande verkiezing van
twee leden voor den Gemeenteraad gesteld de
beeren JJ. Brandhoff Isselman en Mr. J.
A. F. Coebergh.
Kiezers van Leiden, gisteren hebben wij er u
op gewezen dat er in den laatsten tijd door toe
doen van de tegenwoordige meerderheid in den
Raad veel tot stand is gebracht. Er blijft echter
nog een ruim veld ter bearbeiding over.
Wilt gjj nu mannen als de raadsleden de heeren
Goudsinit, Buys, flartevelt en anderen steunen,
volgt dan de gedragslijn welke bovengenoemde
Kiesvereeniging u in overweging geeft.
Haar groot aantal leden, allen vroede en be
kwame ingezetenen, die bij uitnemendheid in
staat zijn te beoordeelen wat in het belang onzer
u allen zoo dierbare gemeente voegt, tnoge tot
waarborg strekken dat hare keuze op ingezete
nen is gevallen, die in alle opzichten waardig
zijn de eervolle betrekking van lid van onzen
stedelijken raad te bekleeden.
Bij een trouwe opkomst der kiezers, verwachten
wij derhalve dat op 16 April tot raadsleden zul
len worden gekozen, de heeren
EN
Het Oost-Indisch tarief.
II.
Ons gevoelen in een vorig artikel, ten gunste
van een geleidelijke opheffing der bescherming
als eindtermijn, vond, g6Üjk wij zeiden, 9teunin
de discussie over de wet van 1865, daarstellende
den geest en strekking der geschreven wet. En
daaruit volgt tevens, dat het zoo onvoorwaardelijk
beroep op de wet van 1865 met 1871 als eindpaal
der bescherming, ten eeuenmale onjuist is. De
discussie van dien tijd toch vloeit inderdaad over
vao bewijzen dat het voor den handel, de industrie
eo verbruikers onzeker was, waar men na het
tol stand komen der wet heenging. Het ontwerp
der Regeering liet dit geheel in 't onzekere. De
voorstanders en de felste bestrijders wedijverden
om dit daghelder te doen uitkomen. De onbezwe
ken ijver der laatsten oin een vasten eindtermijn
te zien bepalen op welken de bescherming geheel
zou ophouden, is afgestuit èn op den tegenstand
der Regeering, die niet onduidelijk liet doorsche
meren dat men van haar na 1872 althans geen
plotselinge opheffing zou verkrijgen, èn ten slotte
op de Kamer, die met verpletterende meerderheden
eene erbarmelijke verwoesting aanrichtte onder
alle amendementen die óf de opheffing van diffe-
rentieele invoerrechten op sommige inlandsche
producten beoogden, óf een eindtermijn wilden
vaststellen waarop eene definitieve afschaffing
zou volgen. Ja zelfs trof dit lot een amendement
van den heer van Bosse, de heftigste en talent
volste bestrijder der differentieele rechten, waarbij,
om het voorgestaan beginsel te doen zegevieren,
werd voorgesteld om een aantal producten bij
invoer uit Nederland op Java, na zekere tijds
bepaling geheel met vreemde gelijk te stellen,
doch de bescherming voor de voortbrengselen
onzer katoenindustrie tot 1876 te behouden. (De
hoofdzaak ook bij het tegenwoordig ontwerp.)
Houdt men daarbij tevens in het oog, dat aan
den anderen kant alle amendementen die onder
den dekmantel van sympathie voor vrijen han
del, inderdaad voortdurende en ongelimiteerde
bestendiging der protectie van de Almelosche eo
andere fabriekdistricten huldigden, evenmin ge
nade hij RegeeriDg of Kamer vonden, dan
gelooven wij dat de noodwendige en ecnig ra
tiooeele gevolgtrekking uit een enaDderdeze is:
dat men zich voor het oogenblik, geheel in den
geest van den (oenuialigen Minister van Kolo
niën wenschte te bepalen tot krachtdadige aan
tasting der protectie, dooi het beginsel van ver
mindering der bescherming en verlaging van het
rechtencijfer op alle artikelen in het tarief toe
te passen, doch om ook niet den pas af te snij
den daarvoor, dat bij het ophouden van de wer
king der wet die weg weder zou kunnen be
wandeld worden, zonder eene plotselinge en al-
geheele vernietiging der differentieele invoerrech
ten te bedoelen.
In dien stand van zaken was het voor den
handel en industrie ondoenlijk om in de tus-
schenruimte van 18651872 voor het toekomstige
op de wet peil te trekken, of heter gezegd, om
dat jaar als den eindtermijn te beschouwen. Het
is derhalve wel wat onverklaarbaar, dat de Mi
nister van Koloniën, de heer van Bosse, zijne
voordracht tot opheffing der 6 pet. bescherming,
welke de Nederlandsche nijverheid geniet bij in
voer op Java, o. a. ook hiermede verdedigt, dat
zij niet kan klagen over plotselinge wegneming
van bescherming, of daarover dat haar de gele
genheid niet was gelaten, zich op de verande
ring voor te bereiden. Nu is het ons wel niet ont
snapt dat de heer van Bosse zich vooral beroept
op hetgeen sedert 1850 is voorgevallen, om zijne
opvatting te staven, dat er voor de industrie over
vloedig tijd is geweest om zich op de algeheele
afschaffing voor te bereiden; maar de Minister
vergeet daarbij dat de eerste wettelyke waarschu
wing eerst dagteekent van 1865.
Niet alleen in 1850 maar ook vroeger was in
beginsel op afschaffing van alle protectie, waar
of door wien ook genoten, aangedrongen. Iets
anders is het evenwel, in theorie den staf over
het beschermend stelsel te breken, ja zelfs een
begin te maken b. v. met de afschaffing van de
differentiëele bescherming van vlag en vaart, en
het systeem in practijk te brengen om, nu er in
1865 een eerste bedaarde stap is gedaan, in 1872
den teugel geheel los te laten, let wel: in vol
komen tegenspraak met hetgeen uit de geschie
denis van dien eersten stap officieel blijkt, niet
als 't gevoelen van een of ander individu, voor
stander van een of ander stelsel, maar als het
oordeel der wetgevende macht, als het duidelijk
uitgedrukt gevoelen van regeering en vertegen
woordiging.
Dit thans in eenige bijzonderheden te staven,
zal voldoende zijn tot nadere rechtvaardiging van
ons gevoelen.
De toeDuialige Minister van Koloniën, de heer
Fransen van de Putte, ongetwijfeld de beste com
mentator van het wetsontwerp, kwam tegenover
het verwijt dat deze voordracht onbestemd en
halfslachtig was, er rond voor uit, dat men uiet
eene wet van overgang te doen had.
Om van deze betoeling en strekking nog dui
delijker te doen blijken, zeide hij O. a.„het is
inderdaad een gewichtige stap op den weg van
opheffing der beschermende rechten."
En aan dit transitoir karakter der wet hechte de
Minister in geenen deele de beteekenis, dat zij
de laatste overgang zou zijn. Hiervan kan ge
tuigen de volgende repliek aan den Rotterdairi-
sche afgev. den heer Blom, die het w. O. wei
als zoodanig wilde beschouwd zien en in dien
zin een amendement had aangekondigd.
Ziehier nu het antwoord des Ministers:
„Men kan niet weten, zeide de heer Blom, hoe
„liet met het regeeringsbeleid over zes jaren zal
„gesteld zijn, eu men kan ook uiet weten of over
„zes jaren de wetgevende macht zal te bewegen
„zijn om op den ingeslagen weg van breking
„met de bescherming voort te gaan. Ik heb daar
tegen tweederlei bedenkingen. Vooreerst ver
raadt dit mistrouwen in onze beginselen, en ten
„andere in de wetgevende macht. Wanneer de
„spreker, gelijk de Regeering, het vertrouweD
„heeft, dat bij verlaging van rechten en bij op
heffing van protectie, de resultaten gunstig zul
ten zijn, gewis, hij moet dan medewerken tot
„dit wetsvoorstel; en wanneer hij vreest, dat in
„weerwil dier resultaten niet zai worden voort
gegaan op den ingeslagen weg, toont hij dan
„geen mistrouwen in de wetgevende macht vau
„Nederland? Is het niet beter en verstandiger,
„dat hij thans de Regeering de hand reike, ten
//einde over zes jaren, wanneer wij de werking
„van den eersten stap op dit gebied zullen heb-
„ben gadegeslagen, voor zijn een vijf-en-zeven-
„tigste aandeel, met de Regeering dien weg verder
„te bewandelen." (Wij onderschrappen.)
Ook alle overige amendementen, hoewel in den
geest der Regeering in zoover zij het bescher
mende recht wilden verminderen, maar met vas
ten eindtermijn der opheffing, werden zeer ernstig
door haar ontraden.
„De Regeering, zeide de Minister, is om ver
schillende reden beducht om verder te gaan dan
„zij nu heeft voorgesteld."
Bijblad 1844-1865, blz. 1115.
Blz. 1115 en 1116.
Blz. 1133.
En verder:
„Doch, ik moet met nadruk herhalen, de Re-
„geering is niet lichtvaardig in deze zaak te werk
„gegaan. Zij heeft al de bescheiden zoowei van
„de Kamers van Koophandel als van de Indische
„Regeering nauwkeurig overwogen."
„Met het oog op 's lands financiën en om andere
„redenen van staatsbelang heeft zij, na ernstig be-
„raad, tot het tegenwoordig voorstel besloten. De
„Regeering kan daarvan niet afwijken."
De Regeering liet derhalve de quaestie van
verdere hervorming dan haar ontwerp bedoelde
geheel in het onzekere. Zij sprak van een eersten
stap van transitie; zij verzette zich tegen het op
noemen van een eindtermijn op gemotiveerde
gronden; zij wilde in geen geval den toekom-
stigen wetgever binden. De beide Kamers der
Staten-Generaal hechtten hieraan hun zegel, en
handel eo nijverheid moesten nu maar raden dat
de heer van Bosse, de Minister van Financien
in onderscheidene Ministeriën, in 1872 als Minis
ter van Koloniën zou optreden, en, in stede eener
laatste herziening van het tarief, een wetsontwerp
zou voordragen tot plotselinge opheffing der diffe
rentieele rechten.
Maar de geschreven wet, de eenige positieve
grondslag voor de belanghebbenden, liet dit niet
voorzien; harp geschiedenis evenmin.
Geen van beiJeu kon doen voorzien dat de
bescherming eensklaps in 1872 ophouden zou.
Wij herbalen dus dat het tegenwoordig wets
ontwerp, voor zoover de differentieele invoerrech
ten aangaat, met billijkheid eu rechtvaardigheid
strijdig is, en dat uit dien hoofde een geleide
lijke laatste overgang in den geest van bet advies
der Handelmaatschappij met alle belangen hpt
meest in overeenstemming is te achten Dan
zullen handel en nijverheid zich kunnen voor
bereiden en de wettelijk vast te stellen termijn
van de afschaffing der bescherming zou genoeg-
zaïnen waarborg opleveren, dat alle nieuwe uit-
vluchten weinig effect zouden kunnen sorteeren.
De lagere rechten zullen den last van den In-
dischen consument geleidelijk verminderen en de
vreemdeling zal ook niet te klagen hebben. Alle
belanghebbende partijen worden dus gediend,
en ten overvloede zoudeu handel en nijverheid
nimmermeer kunnen beweren dat de maat niet
volgemeten was.
i) Bit. 1134.
Zie ons eerste artikel.
Leiden, 11 April.
Ook de coalitiewet heeft de Eerste Kamer aan
genomen, niettegenstaande het guos ego der con
servatieve pers, waaraan die Kamer trouwens
vrij wel gewoon is geraakt. De heeren Messchert
v. Vollenlioven, W. v. Goistein en Hartsen, in
aandoenlijke overeenstemming met de heeren v.
Rijckevorsel en Hengst, hebben al het mogelijke
gedaan om te betoogen dat deze wet heilloos èn
gevaarlijk was, niet 't minst voor de arbeidende
klasse zelve, waarvoor zij groole sympathie had
den, zóo zelfs dat de beer Messchert haar onder
de burgers rangschikte.
Intusschen ging die sympathie niet zóo ver dat
zij den arbeider het recht wilden vergunnen om
wat hij individueel doen mocht (zelf te beslissen
voor welk loon hij wilde werken of niet werken)
ook te doen in vereeniging met anderen natuur
lijk zonder dwung of geweld tegen wien ook. Dat
was coalitie en deze was in zich zelf reeds straf
baar of moest liet zijn. Deze wet zou tot werk
stakingen aanleiding geven, den strijd tusschen
arbeid en kapitaal uitlokken of aanwakkeren, de
Internationale voet geven en meer andere onheilen
aanbrengen waarover de heer Wintgens in zijne
vuurwerk—speech in de andere Kamer zoo wel
sprekend gedeclameerd en geciteerd had. De
heeren Stork, Joost v. Vollenhoven, van Twist en
Cremers kwamen tegen deze voorstellingen op
en betoogden de noodzakelijkheid en rechtvaar
digheid dezer wet. Daar de Minister zich vooral
op juridiek terrein bewoog, waarmede wij onze
lezers niet noodeloos willen henioeielijken, laten
wij hier liever volgen het resumé der redevoe
ring van den heer v. Twist, die de quaestie uit
een sociaal oogpunt beschouwde, en geven daarna
de stemlijst.
Die spreker ving aan met de opmerking dat
hij zeker niet behoefde te zeggen dat hij geen
voorstander is der Parijsche Commune of lid van
de Internationale. Hij zal zich alleen bepalen tot
wat men noemt den socialen toestand. Het is
niet te ontkennen dat er in dezen tijd en ook
in ons land bewegiog wordt waargenomen, die
tot doel heeft verbetering van den toestand der
arbeidende klasse en dat het streven is om met
gezamenlijke krachten dien toestand te verbete
ren. Is die beweging op zich zelve geheel af te
keuren? Neen; het is een streven naar verbete
ring en vooruitgang dat op zich zelf bij ieder
prijselijk is; of zou iemand durven beweren dat
de toestand der arbeidende klasse zóó is, dat zij
voldoende mag worden genoemd en geene ver
betering behoeft. Maar zijn dan vereeoigingen af
te keuren, strekkende om dat doel te bereiken?
Z. i. evenmin, en wel omdat daardoor beter het
doel kan worden bereikt dan door individueele
krachten. Spr. kan dus èn de beweging èn de
vereeniging goedkeuren, maar 't komt alleen aan
op de middelen, en dan erkent hij, dat dikwijls
verkeerde middelen zijn gebezigd, die voor de
arbeidende klasse noodlottige gevolgen hebben
gehad.
Dit brengt hem tot de vraaghoe tot de op
lossing der sociale quaestie te geraken? Z.i.kan
of behóórt de Staat direct niets te doen in zake
der loonsbepaling of tot regeling der verhouding
tusschen arbeiders en werkbazen. Die quaestie
moet onderling geregeld worden, gelijk dit in
Engeland geheel of gedeeltelijk is geschied.
Maar indirect kan de Staat tot oplossing der soci
ale quaestie oneindig veel bijdragen.
Hij wijst slechts op de ontwikkeling en de
uitbreiding van het onderwijs ter beschaving van
de arbeidende klasse en om den arbeider in de
gelegenheid te stellen tot liet leveren van werk,
dat hem hoogér loon zon doen verdienen. Spr.
wijst ook op eene bétere en meer billijke ver
deeling van de publieke lasten, daar z. i. de ge
goeden en rijden te weinig betalen. De Staat
kan ook veel doen om de eerste levensmiddelen
vrij te laten, waarvan de gevolgen zullen zijn
eene betere evenredigheid tpsschen loonen en be
hoeften der arbeideude klasse. Onder die indi
recte middelen qp tot oplossing van de pociale
quaestie rekent hij ook dit ontwerp, waarvan
het doel drieledig is
1°. De rechtsgeleerden zijD het niet eens of vol
gens den Códe Pénal vereenigiogen van arbeiders
met het doel tot verbetering van den toestand,
tot loousverhooging ook door werkstaking, al
dan niet strafbaar zijn. Welnu, dit ontwerp
neemt dien twijfel weg, en dat keurt spr. goed,
als een eerste i gevolg van dit ontwerp.
2'. Het ander doel der wet is regeling van de
gevolgen van zoodanige vereenigiugen door straf
bepalingen op de aanranding der vrijheid van
anderen.
3". Het derde gevojg is, dat deze wet do positie
der werkgevers en nemers gelijk maakt.
Dit ooit-put het doel der wet.
Nu weuscht hij de werkstakingen geenszins te
verdedigen. Ook bij gelooft dat zij in den regel
geen goede gevolgen hebben, maar de vraag is
hier: of werkstaking geoorloofd is aan het individu
met het oog op de strafwet? Spr. gelooft niet dat
iemand die vraag ontkennend zal kunnen beant
woorden. Het zal tocli wel ieder vrijstaan tegen
welk loon hij werken wil. Welnu, zai men dan
strafbaar stellen de afspraak tusschen eenige
individuen tot werkstaking?
Zoo dpze wet verandering zal brengen in den
bestaanden rechtstoestand, zij zai geen verande
ring brengen in den bestaanden feitelijken toe
stand, want het is een feit, dat bij werkstakingen
de artt. van den Code Pénal niet zijn toegepast.
In zoo ver geeft deze wet geene verandering;
maar wel in zoo ver dat zij vrijheid en gelijkheid
van toestand schept en straf bedreigt op de aan
randing der rechten van anderen. Door dit ont
werp aan te nemen zal recht gedaan worden
aan ieder en niet de een boven den ander worden
beoordeeld.
Inderdaad, dit is, vrij van alle overdrijving, het
karakter dezer wet, gelijk dit nog bijzonder door
den heer Joost van Votlenhoven is uiteengezet.
De Kamer beeft dit blijkbaar ook zóo begrepen
en nam de wet met 24 tegen 11 stemmen aan.
Voor de heerenvan de Pntte, Huydecoper,
Fontein Verschuir, de Vos van Steenwijk, de
Raadt, Viruly, Borsius, Stork, Hein, van Eysinga,
Blankenheim, Nobel, Cremers, Joost van Vollen
hoven, Cost Jordens, Duymaer van Twist, Schot,
Prins, Coenen, Tonckens, Smit, Verschoor, Geert-
sema en de Voorzitter.