Zaterdag 23 Maart. SCHETSEN UIT ENSELAND. r. 3719. A°. 1872. STADS-BERICHTEN. feuilleton vau liet „Leidsch Dagblad". LEIDSCB PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden./3.00. franco per postv 3.85 Afzonderlijke NommersT..7.T; 0 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVKRTENTIKN. Voor iederen regel. ƒ0.15. Grootere letters naar de plaatsruimte die xg beslaan. JAGT EN VISSCHERIJ. De BURGEMEESTER van LEIDEN brengt ter ennis van hen, die zich voor het aanstaande saizoen 872/3 in het bezit wenschen te zien van Jap- of Ischacten, of wel van eene kostelooze vergunning uitoefening der visscherij, dat de blanco verzoek- -hriften ter bekoming daarvan gratis verkrijgbaar ter Gemeente-Secretarie, alwaar zij, behoorlijk gevuld en onderteekend, vóór den 15den April dezes aars moeten terug bezorgd zijn, ten einde alsdan an den Commissaris des Konings in deze provincie worden ingezonden. Tevens wordt ter kennis van belanghebbenden ge- bragt, dat blanco verzoekschriften tot het bekomen an buitengewone magtiging tot het verdrijven van chadelijk gevogelte, het schieten van konijnen en ander chtdcli/k gedierte, het visschen als het water met ijs eiekt is en het scheppen van kleinen visch als aas voor 't dobbers, van heden af, mede gratis ter Gemeente- ecretarie ter invulling verkrijgbaar zijn gesteld. De Burgemeester voornoemd, v. d. BEANDELEE. Leiden, 15 Maart 1872. Lelden, 22 Maart. De Tweede Kamer heeft gisteren zoo wat van lies gedaan. Een Weener-veepest-interpellatie an den heer Nierstrasz; eene motie van orde tot overlegging van de stukken ad boe; eene nadere interpellatie-aankondiging van den heer v. d. Putte omtrent de amfioenpacht; eene discussie over de regeling der afloopende werk zaamheden vóór het recès. Over elk dier punten "en kort woord met vermelding van den uitslag, waarbij natuurlijk de ioterpellatie als het langst geduurd hebbende, de grootste plaats zal innemen. 1°. De interpellatie. De heer Nierstrasz zegt de Kamer dank voor bet verlof, hein verleend, maar hij zal er een be scheiden gebruik van maken. Hij zal eenvoudig ieue vraag tot de regeering richten. Toen spr. eenigen tijd geleden in de dagbladen de aankon- 'iging had gelezen, dat te Weenen eene confe- entie zou worden gehouden tot het beramen van aatregelen tot wering van de veepest, verheugde hij zich, dat verschillende regeeringen de handen zouden ineenslaan, om ons tegen den vreeselijken geessel van de veepest te waarborgen. Kort daarna zijn door de regeeringen van België en Engeland verschillende specialiteiten benoemd, om hun land te vertegenwoordigen. Vergeefs heeft spr. gewacht of de Staatscourant ons ook zou mededeelen de oamen van specialiteiten, die Nederland zouden kunnen vertegenwoordigen. Hij zou die vertegen woordiging hebben gcweuscht, minder in het belang van onzen belangrijken veestapel zeiven, dan om het licht, dat door deze gedachtenwisseling op de conferentie zou kunnen opgaan, wanneer de ondervinding in zake de veepest in verschil lende landen wierd nagegaan en vergeleken. Spr. is dus zeer teleurgesteld, dat niemand schijnt ge vonden te zijn om de regeering op dit congres e vertegenwoordigen. En nu vraagt spr. aan de regeering: Zijn er [an hare zijde maatregelen genomen om Neder- and op die conferentie te doen vertegenwoordigen, in zoo ja, welke? De Minister van Financiën (de heer Blussé) zegt, dat het nu een jaar geleden is, dat de Re geering kennis kreeg van het voornemen der Oostenrijksche regeering om op eene conferentie te Weenen de zaak van de veepest te regelen. Met welk doel werd die conferentie belegd? Om maatregelen te beramen ten einde te verhoeden dat de veepest uit de steppen van Rusland naar andere landen zou worden overgebracht. Die noodiging was van 18 Maart 1871. Maar nu geldt deze zaak eigenlijk Oostenrijk en Rusland. Oos tenrijk beklaagt zich juist over de slappe maat regelen, door Rusland genomen, waardoor zijne e'geue maatregelen buiten effect blijven! De con ferentie is dus alleen bijeengeroepen, ten einde maatregelen te beramen om de veepest te weren uit Rusland en de Donau-vorstendommen naar Oostenrijk. Wat zou nu de vertegenwoordiger van Neder land daar uitrichten? Hij zal niet anders dan eene zeer passieve rol kunnen vervullenvan daar dat de Regeering gemeend heeft geen ver tegenwoordiger naar die conferentie te moeten zenden. Ware de conferentie belegd om zich onder ling waarborgen tegen dien geessel te verschaffen, dan ware het eene andere zaak, maar het geldt hier alleen maatregelen te nemen in het Oosten, ten einde het binnendringen van den geessel van de veepest in Oostenrijk te weren. De heer Nierstrasz was met dat aDtwoord na tuurlijk niet tevreden. De Delftsche veemarkt eischte waarschijnlijk een meer practisch, een meer sprekend resultaat. En of nu al de heeren Rombach, Rutgers en de Minister een en ander maal nader verklaarden dat deze conferentie met de bespreking van algemeene of internationale maatregelen tot wering van de veeziekte niet6 gemeens had, de interpellant, daarin bijge staan door de vrienden van Zuylen, Begram en eenigszios ook door den heer van der Putte, meende dat de Nederlandsche Regeering haar plicht niet had gedaan of weinig belangstelling voor den veestapel had betoond en omdat eene interpellatie toch altoos met iets moet eindigen wil zij niet geheel in 't water vallen, zoo stelde hij voor overlegging van de diplomatieke cor respondentie, hetwelk de Kamer echter afstemde met 35 tegen 26 stemmen, waarna de heeren de Brauw en van Zuylen alsnog beweerden dat onze uitvoer naar Engeland kon worden benadeeld, hetgeen de heer Idserda volgenderwijze tegen sprak: „Engelaud zal bij de regeling van zijn invoer van vee niet vragen of Nederland ter con ferentie te Weenen is geweest, maar wel of Ne derland behoorlijke maatregelen neemt dat geen besmet vee uit Nederland naar Engeland worde vervoerd, en daarvoor zorgt onze wet op de vee- artsenijkundige politie op voldoende wijze." De stemming over de motie Nierstrasz tot over legging der correspondentie was als volgt Voor: de heeren de Brauw, v. NispeD, Hoffman, van Kuyk, Luvben, v. Sypesteyn, Wintgens, Stieltjes, v. Wasseneer, v. Loon, Sandberg, Be- gram, v. d. Putte, Arnoldls, Maekay, Harden- broek, v. Akerlaken, de Jong, v. Naamen, Nier strasz, v. Zuylen, Wijbenga, v. Voorthuysen, de Roo, Heemskerk Azn en v. Reenen. 'Tegen: de heeren Cremers, v. Delden, Hingst Bredius, Bergman, Blom, Rutgers, Zijlker, v. d. Linden, Tak, Moens, Heemskerk, Gevers, Kops, Rombach, Westerhoff, Storm, v. Kerkwijk, v. d. Heuvell, 's Jacob, Smits, Dumbar, Pijls, Gratama, de Lange, Kappeyne, Godefroi, de Bieberstein, Idzerda, Lenting, v. Eek, v. Houten, Datn, Mi- randollé en de Voorzitter. 2". de interpellatie-aankondiging. Deze gaf geen aanleiding tot debat. Door den heer Fr. v. d. Putte werd verlof gevraagd en ver kregen om tot den Minister van Koloniën eenige nadere vragen te richten omtrent en opiumpacht. Dit zal zijn een aanhaDgsel op de afgeloopen interpellatie MiraDdolle. 3°. de regeling der werkzaamheden, waarvan de slotsom was dat behalve eenige kleine wet ten heden reeds, in plaats Zaterdag gelijk de Voorzitter voorstelde, de gewijzigde wet tot te gemoetkoming aan de Amsterdamsche kanaal maatschappij zal worden behandeld, doch niet (gelijk de Voorzitter insgelijks voorstelde) de ont eigeningswet omtrent den spoorweg van Zevens bergen naar Zwaluwe. Dit besluit is na eenige discussie met 35 tegen 25 stemmen genomen, na dat de Voorzitter meedeeling had gedaan van een brief des heeren Thorbecke die de afdoening dezer lang aanhangige -zaak had verzocht. De hoofdgrond tot 't voorstel des heeren van Naa men tot nitstel tot na bet reces of tot later was daarin gelegen dat bij deze zaak nog al belang rijke vraagstukken ter sprake kwamenidie inen liefst door den betrokken Minister zelf zag toe gelicht of opgelost, terwijl ook de loop der in terpellatie van gisteren zou hebben doen zien dat een ander Minister niet altoos, geheel op de hoogte is der zaken vreemd aan zijn eigen de partement. Of tusschen die interpellation bij ver plichte afwezigheid des Ministers, en 't uitstellen van andere zaken mede uit hoofde dier afwezig heid en het artikel van het Dagblad over het innig leedwezen dat die Minister ongesteld was maar dat daardoor toch de zaken zoo wat in de war liepen, eenig verband bestaat durven wij niet beslissen, maar vleiend is het zeer zeker voor dien staatsman dat ook van conser vatieve zijde zóó veel prijs gesteld wordt op zijne tegenwoordigheid en voorlichting eveneens als op zijn spoedig geheel herstel. Volgens het voorloopig verslag der afdeelingeu omtrent het wetsontwerp tot aanleg van spoor wegen op Java, was de groole meerderheid van oordeel dat verbetering van de middelen van gemeenschap in Ned. Indië wenschelijk en nood zakelijk was. Spoorwegen, inzonderheid op Java werden beschouwd als een afdoend middel tot bevordering der algemeene welvaart, ofschoon zij op Java niet dezelfde diensten konden be wijzen als op het vaste land van Europa. Slechts enkele leden waren van oordeel dat aan spoor wegen op Java niet bovenal en in de eerste plaats behoefte was. Liever zouden zij wenschen ver betering van havens, rivieren, irrigatiewerken enz. waarop de meerderheid antwoordde dat dit een en ander zeer goed met den aanleg van spoor- wegen kon samengaan. Eenige leden verklaarden zich voor tramway's, maar door de anderen werd dit middel" van vervoer als geheel onvoldoende beschouwd. Volgens velen was het ontwerp zeer ouvolledig toegelicht en zooals het daar ligt niet vatbaar voor aanneming geacht. Het was meer de uitdrukking eener welwillende gedachte dan een afgerond plande keuze der rich tingen Was niet genoegzaam gerechtvaardigd. Terwijl de Minister zelf vroeger voor par ticulieren aanleg was, stelde hij nu voor aan- leg van staatswege. Volstrekte noodzakelijkheid van spoorwegen uit het oogpunt van de defensie van Java konden de meeste leden niet beamen, ook omdat er geen ernstige vrees voor een aan val van eehen büitenlandsohen vijand behoefde te bestaan, hetgeen in het verslag nader wordt betoogd. Eindelijk vroegen sommigen ook of bij spoorwegaanleg niet allereerst aan Sumatra moest worden gedacht. Tot zoo ver de meer algemeene beschouwingen. Wat het wetsontwerp zelf betreft, bij art. 1 wordt aangeteekend dat de groole meerderheid zich ver klaarde voor aanleg der spoorwegen op Java bij wijze vau concessie door particulieren, waarvoor de gronden worden aangevoerd tegelijk met die van bestrijding vau aanleg door deu Staat die altijd duurder werkt enz. Er behoefde volgens die inee- ning geen vrees te bestaan tot verkrijging van kapitaal. Als de zaak goed geregeld is zou het benoódigde geld niet ontbreken, mits dfe Staat eene ruime en langdurige rente-garantie toe kende. ia li- v n Eindelijk was men het nagenoeg algemeen eens dat geen uitgestrekte stamlijn noodig was en dat allereerst de lijn Batavia Buitenzorg-Ban- dong in aanmerking moest komen en dan later de verdere aansluitingen. Maar, werd gevraagd, was vopr genoemde lijn niet reeds eene concessie aangevraagd Wanneer wij dezen hoofdinhoud van bet ver slag eenigszius vau meer nabij beschouwen dan ligt daarin de duidelijke veroordeeling van het aangeboden yvetsontwerp dat geheel gebaseerd is op aanleg van Staatswege en op het in beginsel althans uitmaken dat eene algeheele verbinding over het geheele eiland moet plaats hebben bi| wijze van groote stamlijnen, hetzij dan vao Ban- dong uourd-oostvvaarts naar Cheribon en zoo ver der naar Samarang enz., hetzij van Bandong zuidwaarts naar Tjilatjap-Djoojo-Soerabaya. Het laat zich aanzien dat de indruk op Java over dit rapport, dat meerendeels identiek is met het gevoelen vau den schrijver der vragen van den dag in het Handelsblad van 22 Februari en volg., alles behalve gunstig zal zijn. En zoo het wetsontwerp genoemd wordt meer eene welwil lende gedachte dan een afgerond plan, het verslag -komt neder op eene welwillende afwijzing, onder betuiging van de meeste belangstelling. naar het fransch van 0. X A I ^i E. IV. De opvoeding. Vervolg.) Waar het zoo gesteld is, moet men van nature al bijzonder ijverig en eerzuchtig zijn om aan het studeeren te gaan; er zijn er dan ook zeer 'Weinig die dit doen. De overigen geven aan hunne neigingen toe, en daarbij vertoont zich het onderscheid tusschen de Engelsche en Fran- sche geaardheid in het helderste licht. In Frankrijk is men rijp vóór zijn tijd; bij den collegiant, die tot vervelens toe uren achter- 'een opgesloten zit, wordt de verbeelding te veel •werkzaam; de verderfelijke lucht der groote stad dringt door zijne poriënde gesprekken der ouderen, de al te luchtige literatuur doeu het overige. Dikwijls stelt hij zich met den volwas sene gelijk. Eensklaps van alle banden bevrijd, zonder toezicht in een groote stad losgelaten, vindt hij daar verderfelijke voorbeelden, geen vreesom bekend te worden, en op alle publieke plaatsen allerlei verzoekingen uitgestald. Daarbij is de openbare meening meer dan toe gevend zij spreekt tot hem slechts uit naam van de voorzichtigheid en den goeden smaak; zij is alleen streng togenover dronkenschap, ruwe uit spattingen, vernederende liaisons, die in een hu welijk zouden kannen ontaarden; maar ver draagzaam voor ander# buitensporigheden. Ga daarbij, evenals bij andere dingen, met takt, maat en voorzorg te werk, meer schrijft de zedeleer der wereld hem niet voor. De jongeling weet niet, dat er niets is, wat zijne krachten meer sloopt, dat zijn gemoed er door verontreinigd wordt, dat hij na tien jaren zoo geleefd te heb ben de helft van zijn wilskracht zal verloren hebben, dat een bitter en droevig berouwd niet kan uitblijven, dat zijne veerkracht verzakt of verbroken zal worden. Voor zich zelf veront schuldigt hij zich met te zeggen, dat de mensch: alles moet onderzoeken om alles te leeren kennen. Hij leert dan ook inderdaad het leven kennen, maar verliest daardoor dikwijls alle geestkracht, warmte van gemoed, geschiktheid om te hande len en is op zijn dertigste jaar op zijn best goed genoeg voor klerk, landjonker, dillettant of ren tenier. Hier blijj^ dunkt mij, de mensch meer onge schonden, jjporeerst omdat hij aan tucht onder worpen iSjy^ieer wordt nagegaan, minder ver leiding l^jft en dan ook, omdat de geschreven of gesproken opinie strenger is. Zij zou nog eer der dronkenschap dulden dan loszinnigheid. Een boek zooals La vie de Bohème van Henry Murger zou naast oude boeven-romans gezet worden en beschouwd als een beschrijving van schurken, straatjongens en gauwdieven. In de drie boven genoemde romans wordt de welvoegelijkheid altijd in acht genomen; met een eükel woord wordt in Tom Brown gewag gemaakt van een, troepje rijke doordraaiers, die ieder heimelijk een maitres in een dorp er op na houden, maar zij worden er over doorgehaald zelfs door vele hunner kameraden. Bij de drie helden wordt, inen eene zweem van liefde calflovevoor een grisette gewaar, maar zij keeren Dog in tijds terug of worden er van afgebracht. De door draaiers zelf nemen in principe aan, dat het verleiden van een onschuldig meisje een schur kenstreek is. Die meeningen rusten op twee grondslagen: Vooreerst de vroegtijdige engagementen en hu welijken; zij worden reeds op hun twintigste jaar verliefd en trouwen meestal een jaar of wat daarna. Tób tweede de groote, populaire, bijna algemeene lust in lichaamsoefeningen. In dit opzicht is de universiteit eene voortzetting van de school. Cricket, roeien, zeilen, honden houden, hen een troep ratten achterna laten zitten, paardrijden, met vier- of zespan uit rijden gaan, zwemmen, boksen met handschoenen spar ringschermen, sedert eenigeh tijd zich als vrij williger in den wapenhandel oefenendat zijn hun aangenaamste bezigheden. Zij passen anders niet bijzonder bij de studie; Plato heeft reeds eeuwen geleden in zijne samenspraken aange toond, dat de levenswijs van den athleet niet ge paard kan gaan met die van den denker. Vol gens een geleerd vreemdeling, die Oxford dikwijls bezocht heeft, kunnen ;pbilolog;e en verheven wijsgeerige beschouwingen hier moeielijk aarden, omdat de studenten te veel eten en te veel spier kracht aanwenden. Maar de sport biedt een uit muntende gelegenheid om het jeugdig vuur ten toon te spreiden, en de naijver is hier weer als op school een prikkel. Ieder college heeft haar boot, haar acht roeiers en haar stuurman, die 'een voor een gekozen lang vooraf geoefend wor den. Vijf of zes weken voor den wedstrijd begin

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1872 | | pagina 1