A°. 1872. SCHETSEN UIT ENGELAND. N°. 3712. Vrijdag 15 Maart. EEN KORT GEHEUGEN. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden./3.00. franco per post.9 3.85 Afzonderlijke Nommersn 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. F RIJS DER ADVEKTKKTIEN Voor iederen regel.0.15. Grootere letten naar de plaatsruimte die zij beslaan. [lu de zitting van 9 December van het vorige sprak de heer Nierstrasz eene van die rede- leriogen uit, waarin, behalve de gewone opper- skkigheid of citaten-ophooping, waardoor zij [cli gewooolijk ouderscheideD, een zoo hatelijke, trsoneele toou tegen den Minister van Koloniën |erd aangeslagen, dat deze zich genoodzaakt zag, Jeu Delftschen representant, zoo mede zijn vroe- Len Delftschen medeafgevaardigde Wintgens te leduiden dat dit geheel personeele onderwerp voor Kamer zeer onverschillig was en dat die de sprekers den tijd beter hadden kunnen be- eden dan over zijn persoon te spreken. Als men tick, voegde hij er bij, uit vroegere redevoeringen 6d geschriften een enkel woord wil nemen, zon der te letten op het verband waarin dat woord giet den overigen inhoud staat, zonder acht te ftveo op den tijd waarop en de omstandigheden daarin dat woord werd gesproken, of op de vraag die beantwoord werd, dan stelt men de Ka mer bloot aan eene zeer langwijlige discussie. „Ik voor mij (vervolgde de Minister) heb den tijd iet en moet mij dus het genoegen ontzeggen om et Bijblad door te snuffelen, om te zien of ik ook -ts in de redevoeringen dier beide geachte spre- ers kan vinden, waardoor ik hen met zich .zel en in tegenspraak zou kunnen brengen." (9 De- -mber Bijbl. blz. 555). De heer Nierstrasz werd daarop schrikkelijk oos; meer nog misschien over de doodende we derlegging zijner rede door den heer Fransen v. d. Putte, waaraan de Minister zich, tot bespa ring van den nationalen tijd, grootendeels gere fereerd had. Met eene stemverheffing, den scheeps- fcoinmaudant zóo zeer eigen, bulderde hij het uit „Er is hier wei eens een gezegde gebruikt, dat 'k niet weet of het toen van toepassing was, na melijk pour savoir quelque chose it faut l'avoir qppris. Ik zal niet beslissen in hoe ver het met de koloniale zaken thans gepaster is dan toenmaar dit is zeker dat het moeielijk .is zooveel, ik mag van de woorden van den Iiuister sprekende, het woord niet bezigen dat mij op de lippen ligt verwarring tusschen de erscbillende zaken en toestanden aan den dag te leggen als de Minister gedaan heeft. ilaar erger steeg zijn gramschap en verontwaar diging, en hij liet er onmiddellijk op volgen: „In het belang van het Vaderland en koloniën zou Ik den Minister haast wel aanraden den nu vacanten zetel van den Minister van Oorlog in te nemen. Hij weet licht meer van Oorlog dan van Koloniën." (blz. 565). Hoewel deze woorden gebezigd werden door een Marme-specialiteit die schier geen enkel on- Of het toen wel v. toepassing was Het was het geregde van Ëlout omtrent den door van Hall geimproviseerden Minister, «tranger aui affaires, den kamerheer van der Goes van birksland. derwerp van welken aard ook, in de Kamer onbe redeneerd laat, zoo overtrof toch het bier volgende slot alles wat van conservatieve onbeschaamdheid te vermoeden was. Immers Hij eindigde zijne koloniale speech, die de heer Fransen van de Putte niet onduidelijk als aan monomanie grenzende had gekarakteriseerd, met de aankondiging: dat hij dezen Minister „zijn vertrouwen geheel ontzegt, en dat hij alle wet tige middelen zal aanwenden om hem zoo spoedig mogelijk van die tafel, althans van het Departement van Koloniën te doen verdwijnen." Nog al kras in den mond van iemand, die zweert bij het prerogatief der Kroon tot benoeming en ontslag van Ministers en die zijne tegenpartij verwijt dat zij aan conservatieve Ministers het regeeren onmogelijk maakte. Daarop volgde onmiddellijk het alleszins ge paste en verdiende antwoord des Ministers, dat hij zich die herhaalde toekenning van een brevet d'incapacité zou aantrekken, als het hem door eene bevoegde hand werd toegereikt. Thans trok hij het zich in 't minst niet aan. (566). Maar daar komt nu in bet einde van Februari de zaak Janssen in behandeling bij de Tweede Kamer en de houding van den beer Engelvaart. De heer Nierstrasz is een geheel ander afgevaar digde geworden: „Het doet mij leed dat ik op een eenigszins persoonlijk terrein moet komeohoewel w a r s en afkeerig zijnde van alle behandeling van personeele zaken op deze plaats, zie ik toch de mogelijkheid niet io om zonder den persoon van den gewezen kapitein Janssen te bebaDdeleD, de zaak verder te bespreken. (26 Febr. blz. 766.) En hierin had de spreker niet zoo geheel on gelijk, want ook onder hen, die de wijze waarop de zaak van Janssen behandeld was bepaald afkeurden, waren er die zich genoopt gevoelden in dit exceptioneel geval, waarbij militaire ante cedenten en opvattingen verbonden waren, de persoon niet geheel en al van de zaak af te schei den, zonder echter toe te stemmen dat dit per se invloed op de beoordeeling of veroordeeliüg had moeten uitoefenen. Zoo waren er ook leden die er den Minister Engelvaart een grief van hadden gemaakt dat hij zich den noodigen tijd niet gegund had om de stukken waarop zijne veroordeeling en zijne voor dracht tot het niet e.rvoi ontslag gebaseerd moes ten zijn, te lezen. We laten bet feit hier geheel in 't midden als buiten ons betoog. Maar de heer Nierstrasz in zijn heiligen afkeer van personaliteiten, speciaal wanneer het Ministers des Koniogs betreft, treedt dadelijk bestraffend op en zegt: „En of nu de Minister de stukken 's nachts wil lezen, terwijl anderen slapen, of in het geheel niet wil lezen, dit gaat de Kamer niet aan; dat wroeten in het ministerie el e leven is beneden de waardigheid der Kamer, (blz. 767). Beneden de waardigheid der Kamer. Zeer jnist. Maar wanneer Op 9 December 71 of 26 Februari 72? Ten aanzien van den Minister van Bosse of van den Minister Engelvaart? Welke handelwijze verdiende meer den naam van onwaardig wroeten in 't ministerieele leven, de speech van 9 December, Öf de opmerking der commissie uit de Kamer dat uit de datums bleek dat de Minister bijna den tijd niet heeft gehad om de stukken waarop zijne voordracht tot weg jaging uit den dienst moet berusten, met beza digdheid en kalmte te lezen en te overwegen? Waarlijk, de afgevaardigde uit Delft, heeft óf een kort geheugen, óf hij meet met twee maten, naar gelang zijner sympathiën of antipathiën, naar den maatstaf van zijn politieken hartstocht Lelden, 14 Maart. De gemeenteraad van Haarlem heeft tot lee- raar in de Nederlandsehe taal- en letterkunde aan de Hoogere Burgerschool benoemd deo heer J. H. Gallee, doctorandus in de letteren aan de hoogeschool alhier. Te Bodegraven is den 12den Maart tot hoofd onderwijzer aan de openbare school voor uitge breid lager onderwijs benoemd: de heer J. Cre- mer, van Pekel-A. Op 15 October van dit jaar zal het 25 jaren geleden zijn, dat Dr. F. C. Donders het hooglee raarsambt aan de Utrechtsche hoogeschool aan vaardde. Er heeft zich eene commissie van oud leerlingen gevormd, ten einde hem bij die gele genheid een blijk van hulde te kunnen aanbieden. De stemming voor de Aprilfeesten wordt te Rotterdam gaandeweg opgewekter. Tal van op tochten zijn georganiseerd door liedertafels, werk- vereenigingen, enz. en daarbij zal bijzonder uit munten de optocbt der leerlingen van de hoogere burgerschool, 4 tijdvakken voorstellende. Daar de feestcommissie het bepaalde cijfer voor de feest organisatie heelt ontvangen of toegezegd gekre gen, zal aan het door ontworpen programma volle uitvoering worden gegeven. Door particu lieren worden nu reeds vele aanstalten voor de- coratiën en illuminatiën gemaakt en vereenigingen hebben zich voorgedaan, om geheeie straten te verlichten. Te hopen is het, dat door schoon weder de herdenking van een schoon verleden mag worden begunstigd. Naar men verneemt, bestaat er te Amsterdam plan, om op 1 April de Hooge Sluis, even als dat in 185S geschied is, tot op de waterlijn te verlichten en daarvoor o. a. te bezigen hetgeen nog van de toenmalige gasilluminatie van het Paleis bewaard is gebleven. Ook is er sprake van, om van een der torens kalklicht te ont steken. Voor eenige dagen is de eerste zeestoomboot, Albatros, van Shields komende, door den Nieuwen Waterweg Hoek van Holland binnengekomen. Het stoomschip Prins van Oranje, kapt. Braat, 21 Februari van Suez naar Batavia vertrokken, is volgens telegram van 12 Maart uit Point de Galle (Ceylon) aldaar aangekomen, om drie nieuwe schroefbladen aan te zetten. Aan boord was alles wel. Het oponthoud werd op 10 dagen gere kend. Door den bouwman J. Lievaart te Delft is Maandag de eerste versche grasboter aan Z. M. den Koning ten geschenke aangeboden. Men' verneemt dat Z. K. H. Prins Hendrik als bewijs van belangstelling in de pogingen tot oprichting eener tweede bewaarplaats voor kleine kinderen te Amsterdam, eene som van f 300 ten behoeve dier stichting heeft geschonken. De Staatscourant van 13 Maart gaf ons het ge wone maandelijksche overzicht van opbrengst dei- middelen over Januari en Februari. Wat ons bij deze cijfers het eerste trelt, is, dat in dit jaar, als bij uitzondering, de inkomsten der schatkist reeds in de twee eerste maanden des jaars bij zonder ruim zijn geweest. In Januari-Februari 1870 waren zij bij de raming over tweo maan den 1% millioen gl. ten achter, in dezelfde maan den van 1871 2 millioen gl. Ditmaal is de ra ming voor twee maanden f 12,390,000 en de op brengst ƒ11,944,000, dus nagenoeg evenveel. Er is dan ook bijna 2 millioen meer ontvangen dan over de twee correspondeereode maanden van 1871. Tijdelijke omstandigheden hebben zeker veel bijgedragen tot deze afwijking van den regel; vooral de zachte winter, die dit jaar niet de min ste belemmering aan handel en nijverheid in den weg stelde en eene ongemeen hooge opbrengst van inkomende-rechten, accijnsen en loodsgelden moge lijk maakte. Dan hebben de klimmende prijzen van vaste goederen en koopwaren in vergelijking met verleden jaar de registratie-rechten hoog opge' voerd. Deze brachten in de beide maanden op ƒ1,664,000 tegen eene raming van 1,182,000. Ook de successie-rechten overschreden de raming met ongeveer 4 ton. Alleen bij de directe belastingen merkt men ook ditmaal het gewone verschijnsel op, dat zij in de eerste maanden des jaars veel minder opleveren dan de, trouwens in dit opzicht fictieve, raming. De raming voor twee maanden is ƒ3,613,000, de werkelijke opbrengst was ƒ2,686,000 dus bijna 1 millioen lager. Doch wij mogen hier met alle NAAR HET FRANSCH VAN MM. T A I E. IV. X>e opvoeding. {Vervolg.) Somtijds moet hij zijn hand plat op tafel leg gen en wordt er met den scherpen kant van een vouwbeen zoo op geslagen, dat er dikwijls een gleuf ontstaat. Daarop volgen de stokslagen en de twee soorten van „tannage" (looierij). Het kind wordt met een raket tegen de kuiten geslagen zoodat het bloed -er bij neerloopt. Het plaatst den voet op een gootsteen zoo hoog als een tafel; de beul neemt, een kleinen aanloop en geeft bem een schop tegen zijn achterste. „Ik heb van twee of drie gevallen hooren spreken" zegt de verslag gever, „waarbij de kinderen zoo gruwelijk mis handeld waren, dat zij een geruimen tijd niet mee konden spelen." Tom Brown wordt in een deken opgewipt en zoo hoog gesmeten, dat hij bijna tegen het plafond aankomt. Eens toen hij aan eenige groote jongens geweigerd had zijn loterij-briefje te verkoopen, wordt hij aangegre pen, langs den brandenden haard gelegd en let terlijk gebraden, zoodat hij op het punt staat om in zwijm te vallen. Dit is werkelijk gebeurd, de roman is geheel op feiten gegrond. Ook vindt men in de levensbeschrijvingen van Coper, lord Byron, sir Robert Peel er voorbeelden van. Zon der twijfel zijn de aangehaalde staaltjes droevig genoeg, maar daar de Engelschen volhardend zijn waar het hervormiDg geldt, zal ook hierin wel verbetering worden gebracht. Maar al is eenmaal de hervorming tot stand gekomen, dan zal de treurige iodruk blijven; want alles bij elkander genomen is eene aldus geregelde school een soort van voorloopige maatschappij, waarin de kracht heerschappij voert, temeer omdat de ODderdrukten uit eergevoel de onderdrukkers nooit willen aanklagen. De meester bemoeit er zich zoo min mogelijk mee; hij is niet zooals bij ons de vertegenwoordiger der menschlievendheid en gerechtigheid; zeer zeiden en op weinig scholen doet men een beroep op hem en op een raad van grooten. De zwakkeren worden aan zich zelf overge laten, zij moeten lijden en geduldig zijn. En welk eene verzoeking voor een krachtig jongmensch is het bezit van macht en van het recht om te slaan Het is niet goed aan het heerschziek en ruw instinct den teugel te laten vieren. Het ge bruik leidt altijd tot misbruik; door te mogen eischen wordt men licht te veel eischend, door te mogen slaan slaat men weldra altijd; men moet den menscb nooit in de gelegenheid stellen om een despoot of een beul te worden. De aldus opgevatte wijze van opvoeden gelijkt veel naar die der Lacedaemoniërs; zij verhardt het lichaam en verstaalt het karakter maar vormt naar mijn oordeel dikwijls sportmen eo domoors. Natuurlijk moet de geestbeschaving onder zulk een régime lijden. Demogeot en Montucci halen uit een artikel van den heer Farrar, in het Slusaeum van 1867, daaromtrent het volgende aan„Waar wij de jongelui bereid zien alles te laten staan voor het cricket, waar het aantal uren en de geestdrift daaraan toegewijd buiten alle verhou ding staan tot de leeruren en den werkijver waar hun geest er zoo van vervuld is dat zij aap niets denken, van niets droomen dan cricket, daar verwondert het ons niet, dat velen aan die manie van spierontwikkeling de ongelukkige resultaten der verstandelijke vorming toeschrij ven." Eene bij ons onbekende ondeugd, die deze overheersching van den geest door bet lichaam voedt, is de guldzigheid en vooral de trek naar wijn. De dronkenschap is een der nadeelige gevol gen van het gebruiken der zweep. Velen proppen zich op met eten, en men vindt onder hen jonge dronkaards. Het onderwijs is niet zoo, dat het kan opwe gen tegen die ruwe vermaken; het heeft niets boeiends; het wordt door de jongelui als gedwon gen werk beschouwd; het beweegt zich te wei nig op letterkundig, te veel op technisch terrein. Er wordt veel werk gemaakt van Grieksch en Latijn, zoodat de beste leerlingen, door van buiten leeren en vertalen, in beide talen proza en poëzie vrij zuiver kunnen schrijven. In éen op zicht, de kennis en behandeling van het Grieksch, overtreffen zij verre onze leerlingen aan de ly ceums. Ik heb een cahier ingezien met bekroond werk, tooneeleo uit Shakespeare, zeer goed over gezet in jambische verzen in den trant van So phocles. Maar in andere opzichten, vind ik, staan zij achter. Hun Latijn is mindér sierlijk en zui ver dan dat van onze rhetorische opstellen. Zij schijnen niet op de hoogte der geschiedenis te zijn en verhalen de legenden van Curtius en Regulus als werkelijke gebeurtenissen. Zij rede neeren over het ridderwezen en de middeleeuwen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1872 | | pagina 1