f2 N°. 3706. Vrijdag A°. 1872. 8 Maart. feuilleton van liet „Leidscli Dagblad". SCHETSEN UIT ENGELAND. bij alle histon'. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 ma&nden franco per post Afzonderlijke Nommers.-..ï.i.i. 3.00. 3.85 0.05. Deze Courant wordt dagelijs, met uitzondering van Zen- en Feestdagn, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN Voor iodorenregel0.15. Grootere letten naar de plaatsruimte die zij beslaan. STADS-BE RICHTEN. f ,WÊUe URGEMEESTER en WETHOUDERS tan IIDEN, (Gezien bet adres van Willem Fbederik Mil- dïks, broodbakker, wonende alhier, waarbij hij toe stemming vraagt tot het houden en mesten van een of Mer varkens in zijn pakhuis in de Sliksteeg,getee- keud n°. 20; "Jdelet op art. 224 der Algemeene Politieverordening vin 21 October 1867 fDoen te weten, dat tot het hooren der eigenaars el bewoners van de naast bijgelegene en belendende pinden, ten opzigte der iniormatiën de cominodo et ucommodo, door Burgemeester en Wethouders zal Arden gevaceerd op bet Raadhuis dezer Gemeente, oti Maandag den 1 Idea Maart aanstaande, 's voor- niiddags te elf uren; zullende de belanghebbenden verphgt zijn hunne bezwaren tegen dat verzoek op dien tijd in te brengen, terwijl, bij verzuim daarvan, zij gehouden zullen worden zich tegen de inwilliging diet te hebben verzet. Burgemeester en Wethouders voornoemd, v. n. BKANUELEK, Burgemeester. E. KIST, Secretaris, ^Leiden, 7 Maart 1872. Lelde», 7 Maart. Je Tweede Kamer heel t gisteren de algemeene beraadslagingen over de wet op de coaliliën van arbeiders gesloten, zoodat heden de drie artike len in behaudeling komen met het amendement Van den heer Beijma, tot bloote afschafliug der Urafbepa iogen van artt. 111416, zonder ver- Kdoging. Nadat gedurende twee dagen dat ontwerp uit bnderscheidene oogpunten is beschouwd en door vele sprekers heilig was betreden, is het niet neer dan billijk nu ook het woord aan den Mi nister van Justitie te geven, na wiens rede zich lal het verdere bepaalde tot re- en duplieken, her- [haling van vroeger bijgebrachte redenen, scher- Imutseling over gebezigde uitdrukkingen of nadere Iznoliveering van stem. In dat alles behoeven wij met te treden, daar er letterlijk niets nieuws in voorkomt, noch aan de zijde der bestrijders, noch bij de voorstanders. Het napleiten zelfs tot twee- of driewerf toe, is bij juridieke quaestiën in de Tweede Kamer heerschende gewoonte ge worden. Iu een ziiting-overzicbc behoeft die ge woonte geen navolging te vinden. De Minister van Justitie (de beer Jolles) vangt aan met te erkennen, dat voorzeker in het tijd stip tusschen de voorbereiding en de indieoing Ban dit wetsontwerp, een aanmerkelijk verschil ■o den toestand van Europa zich heeft voorge daan. Gewichtige gebeurtenissen zijn sedert voor gevallen, die de algemeene verontwaardiging Ihebben opgewekt. En toch heeft de Reg. niet Igeschroouid aan haar voornemen tot indiening Idezer wet gevolg te geven. En waarom? Omdat, bij alle onrust der tijden, de Reg. zich plaatste ,op het standpunt van handhaving van 't recht en hvegneming van onbillijkheid. De Regeering zag 5u dat de artt. 411416 van den Code Péual met deze beginselen in strijd zijn en ook iu Frankrijk, België, Duilschland, Oostenrijk, werden zij op Üeuzellden grond ter zijde gesteld. De meer ot rniDder frequente toepassing van genoemde ar- 'hkelen bewijst noch voor noch tegen die bepalin gen, maar genoeg is 'tte weten, dat de bestaande artikelen terecht aausioot geven en in de toe komst aanleiding zouden kunnen zijn tot moeie- lijklieden. Geen gering cijfer der veroordeelden kan een argument zijn om het onrecht te behou den; maar toch blijkt uit de statistieke tabellen, dat het cijfer niet zóó" geringis als men voorgeeft. Wel zëide de heer Godefroi dat het Openbaar Ministerie niet altijd behoeft te vervolgen, en de Min. voegt er bij dat het g'elukkig is dat hét in Nederland niet altijd vervolgt, maar dat ziet meer' op bepaalde gevallen, waarin, iu 't maatschap pelijk belang, eeue vervolging behoort achterwege te blijven; maar niet op de omstandigheid, dat de wet zelve vicieus is. Dan moet de wetgever tusscheubeide komen. En men moet niet verge ten dat ook aan de bewustheid vau de onbillijk heid dezer bepalingen grootendeels is toe te schrij ven dat de vervolgingen te dezer zake "geen grooter cijfer bedragen. De Minister meent daarna de hoofdbezwaren der tegenstanders aldus te kunnen samenvatten: 1°. De niet-opportuoiteit, de niet-urgentie der voordracht; 2°. De gevaarlijke strekking van bet ontwerp, dat bedoelingen bevordert en verwachtiugen voorspiegelt, die niet verwezenlijkt kuunen worden 3°. 't Verkeerde begrip, dat de Regeering zich van den bestaanden toestand maakt. I. Is het niet, uitgaande van het Standpunt dat de tegenwoordige toestand onrechtvaardig is, een voorschrift van wijze politiek dat onrecht we§ te nemen? Zijn hier speciale redenen óm Van dat voorschrift af te wijken? Er wordt vereischt. een diepe keDnis van de lotwisselingen waaraan de wetgevende arbeid blootstaat om te kunnen be palen, wanneer de herziening van het stralwfet- boek aan de orde zal komen. En zoiiden dan ge durende al dien tijd vervolgingen moeten worden ingesteld, vVelke de regëoring afkeurt? Zou dan al dien tijd de wet schijnbaar moeteu bestaan en met der daad niet worden nageleefd? Er zijner, die de voorgedragen weisbepalingen beter achten en toch op groud der opportuniteit do wet af keu ren. Maar al waren die bedenkiugeu aannemelijk, kunnen zij leiden tot niet aanneming der wet, als de zaak zelve goéd is? Weer anderen zeggen 'tmoge alles waar zijn, maar wij zijn tegen par- tieele herziening. Daardoor gaat de eenheid ver loren, daardoor verschuift men de samenstelling van het geheel. De Minister wees reeds op den groo- ten omvang en ODzekeren duur van den arbeid der herziening van bet strafwetboek; maar aan de voorstanders dier meening wil hij toch vragen: als werkelijk een wetsontwerp verbetering aan brengt, moet men dan wel zoo angstvallig blijven hechten aan bet denkbeeld van niet partieele her ziening? En geeft niet de aard der samenstelling van het geheel gelegenheid, om, als de partieele herziening niet volkomen beantwoordt aan de erwachtingai, daarin verandering te brengen? Weer anderen redeneereu: de artikelen heb ben tot weinig bezwaar geleid, en weiniginvloed uitgeoefend. Waarom ze gewijzigd? Omdat bij jen deel der arbeideode klasse in Nederland.de jvertuiging is ontstaan, dat deze bepalingen niet 'unstig hebben gewerkt en het zich daardoor verongelijkt acht. Iu ons land is gelukkig slechts :en zeer flauwe weerschijn te bespeuren van de woelingen onder de arbeidende klasse, die in iudere landen wordeu waargenomen. Toch mag men vrageD, als in andere lauden, waar die woelingen bestonden, de regeeringen niet werden .eruggehouden hare wetgevingen te wijzigen in Jen zin als hier wordt voorgesteld, of dan niet uist ome toestand niet is een argument vóór de jppoiiuniteit en of wij niet juist iu een rustigen lijd en met bedaard overleg de bestaande straf bepalingen moeten wijzigen om aanleiding tot woelingen te voorkomen. Juist het volhouden dier 'afgekeurde bepalingen zou wantrouwen zaaien. Eu hieraan sluit zich de vraag vast, waarvan de Minister de beantwoording geheel aan de Kamer 'wil overlaten; al had de indiening kuunen worden uitgesteld, is nu 't ontwerp is ingediend, afstemming raadzaam? Zou zoodanige afstemming niét op de gemoederen der arbeidende klasse een ouguustigeu invloed uitoefenen? Van waar de noodzakelijkheid dezer voordracht werd gevraagd. De werklieden zwijgen. De onjuistheid dezer bewering is reeds aangetoond. Jaren lang hebben uitnemende economisten in tiet buitenland, de Min. acht het overbodig huune nameu te noemen, de aandacht gevestigd op de onbillijkheid dezer siraf bepalingen en ook in ons vaderland hebben zich herhaaldelijk stemmen verheven tot hare afschaffing. Al hebben de welklieden geene adressen ingediend, men kan niet zeggen'dal zij gezwegen hebben. II. Men heeft zich alterlei schrikbeelden van dit wetsontwerp gevormd, het in verband ge bracht met de beruchte Internationale, met oorlog, brandstichting, ja mét de gruwelen der Com mune. Laat ons liever dé zaak bedaard onder zoeken. Onderstellen wij voor 't oogenblik dat deze vrijheid van vereeniging lot verkeerde han delingen zou kunnen leiden, lilaar moet, omdat het gebruik tot misbruik kan leidén, hét gebruik verboden vVordeu? Die leer zou tot vreemde con- sèquentiën kunnen leiden. Dehéér Mackay heeft terecht aangewezen, dat al moge de Internatio nale in de werkstakingen middelen zien om hare ergerlijke bedoelingen in toepassing te brengen, dit nog geen reden mag zijn om van de hand having van rechten af te zien en toe te geven aan vrees en wantrouwen. De Min. gelooft niet aan de buitensporige navolging bier te lande van de kwade voorbeelden in den vreemde. De ar beider in Nederland weet dat het genootschap der Internationale geheel -andere bedoelingen heeft dan de lotsverbetering van den werkman. Nu hebben sommigen, vooral de heeren Heems kerk en de Brauw, beweerd dat de artikelen van liet wetboek van strafrecht alleen coalitiën met dwang bestraffen. Maar de Min. deelt die opvat ting uiet, en het komt hem voor, dat onwille keurig de heer de Brauw zich geplaatst heeft op het siaudpunt van een lid van het Opcnb, Min. die gewoon is in requisitoir te overvragen. De Min. heeft ook schrijvers geraadpleegd en juist ook die, op wie de heer de Brauw zich beriep, en dan bleek het hem, dat ook zij van meening zÜa> dat coalitiën zonder dwang in de termeu dier artikelen vallen, .Ook het Fransche Hof van Cassatie deelt die meeniug. Ook beroept zich de Micister op de beslissing van den Hoogen Raad en, wat Frankrijk betreft, op een belaDgrijk ar tikel onlangs verschenen in (je Revue de Dett* 31on- des. Dat nu onlaugs een voorstel is gedaan door een paar leden in Frankrijk pm terug te komen op de wet Tan 1864, bewijst niets. De Min. be roept ziet; hier op epp oordeel van een Fransch schrijver, die een terugkeer tot de bepalingen vau den Code Péual, od mogelijk acht. Maar al ware die terugkeer mpgelijk, zullen wij onzen toe stand regelen naar dien van Frankrijk. III. Ongaarne spreekt de Minister eeu oordeel uit over vreemde landen en regeeringen, pjaar toch mag hij den tegenwoo.^digen toestand in Frankrijk gerust een hoogst ziekelijken noemen en komt de toestand der arbeidende klasse in IJpderland daar tegenover gunstig uit. De arbeidende klasse in Nederland is te veeLontwikkeld om niet te welen, ,dat deze wetsvoordrapht op zich zelve geene loonsverhooging kan geven en om wel te weten, dat werkstakingen meer nadeel dan voor deel hebben teweeggebracht. Al stelt de Regee ring de geoorloofde middelen vry, daarom bedreigt zij de ongeoorloofde nog niet met straffen. De Staat moet zich niet mengen in den strijd tusschen kapitaal en arbeid. De Regeering maakt zich dus geen verkeerd begrip van den maatschappelijken toestand, wanneer zij, het misbruik bestraffende, het gebruik vrijlaat. "o "I - Daarna treedt de Minister nog kortelijk in eene beantwoording van onderscheidene sprekers: De heer Godefroi, wees op de wet op de ver eeniging en vergadering, maar de aard dier wet bracht niet mede bij die gelegenheid de bedoelde bepalingen van den Codo Péual te berzieu. De heer G. kwam op tegen een geacht dagblad, dat :het wetsontwerp heelt verdedigd, en op degelijke wijze en met goede gronden. De heer G. ver wonderde zich over die onstuimige drift, omdat hetzelfde dagblad vroeger de arbeidstakingen bad ontraden. Maardie verdediging heeft niets vreemds; zij laat zich zeer goed verklaren. Ook1 bij de aan neming van dit wetsontwerp zullen' de werksta kingen eene hoogst gevaarlijke zaak blijven. Men kan dus het wetsontwerp voorstaan en terzelfder tijd waarschuwen tegen de gevaren1, die uit eene werkstaking voortvloeien. De heer G. zeide: Het doel dat de vreemde wetgevers zich voorstelden, is niet bereikt. Uit rapporten, die de Minister onlangs hierover uit België ontving, bleek hem, wat dat land betreft, dat déar althans eene meer rechtvaardige toestand is geboren. De Jieer G. wilde in dit geval geene partieele herziening, maar de commissie tot her ziening van het strafwetboek heeft volkomen inge stemd met de behoefte aan eeue partieele herzie ning juist van dit onderwerp. De heer van Zuylen -wees op andere beper- 71. 4 rf 1.0: i& ilül os ,j* er 1 8.4 tl 0. 1. 15 naae het franscb van MM. T A. M IV MS. III. Zeden en huiselijk leven. (Vervolg.) ^ele van die vereenigingen duren geruimen 11'jfl, enkele zelfs levenslang. Somtijds, na eene I jarenlange kennismaking, noodigt de minnaar u 'e eten „Gij moet mg little girl eens zien, zij is I geheel en al eene lady," Gij gaat er heen en vindt iemand die aan huiselijke bezigheden is, zedig, en goed gekleed en moet tot haar6preken alsof zij eene dame was; een onvertogen woord zou haar doen schrikken; zij stelt zich niet jon gensachtig of gemeenzaam aan zooals een Pari- sienne. Sdie eenige jaren in Frankrijk 15 geweest, beweert dat tegen een van zulke huishoudens in Engeland, er drie bij ons te lande gevonden worden. Er zijn zeer weinig lorettes. Dii artikel, dat vooral in de laatste jaren zoo ruimschoots te Pa rijs voorhanden is en geëxploiteerd wordt, is te LoDden schraal vertegenwoordigd; ik spreek na melijk van haar die een salon en een rijtuig hebben, die men in het bosch ziet, waarvan de kleine dagbladen de daden vermelden en die men kan vergelijken bij de hetaereu van Athene, de cortigiane van de 16de eeuw; zij zijn er even wel, het is een invoer van het vasteland. In Hyde-Park heb 'ik' er''drie-'of;vièr gezien, zeer opzichtig gekleed, die men met den vinger na wees. Een mijner vrienden heeft eens een kijkje bij eeu harer genomen. Zij ontvangt lords en speelt met bun kaart. Dezen rooken met de beeneu over elkaar, betgeen hun vrij links af gaat. Levendigheid, spotternij, dartelheid zouden zulk eene soirée wat moeten kruiden maar hier ontbreken zij, Bvoegt er lachende bij „Mijn eerste visite heeft mij een guinje aan coDcert- kaartjes gekost; die manier om op de hoogte fe komen is wat al te kostbaar voor een eenvöudigen esquire, en ik beb de dame mijn kaarijé gezon den met een versje en p. p. c. onderaan." Eenige harer zijn goede paardrijdsters. Maar met elkaar vormen zij geen demi-monde; de afscheiding tas- '&clieu deugd en ongebondenheid maakt hier een diepen en steilen afgrond, er zijn geen trappen zuoals bij ons. Het is evenzoo ten opzichte van hun godsdienst: aan den eeneu kant het paradijs, aan den anderen de hel; geen midden-stations, 'geen vagevuur. Er blijft dus voor de zinnelijkheid maar een uitweg, de eenvoudigste en de ruwste. Brillat-Savarin zeide: „Het dier voedt, zich, de niensch eet, de lekkerbek weet te eten." Ook hierin, als in hun keuken, kennen zij de voorschriften van Brillat-Savarin niet. Over dag ziet inen in het Strand en Haymar- ket eene menigte bordjes aangeslagen aan win kels en huizen, die er ternauwernood fatsoenlijk uitzien, met het opschrift: Bedt to let. 's Avonds gaan op diezelfde plaatsen en elders een menigte personen in en uit, echt Eugelsphe types van deftigheid en ernst, 't Zij man of jongeling van goeden huize, des avonds heet hij op reis of naar de club te zijn. Hij loopt niet in 't oog, hij beeft niemand aan zijn arm; hij gaat heimelijk en onbekend zijns weegs; zijn ver maak is niet van wellustigen aard,bet isslecjits het uitbarsten der dierlijkheid, die ieder onzer met zich omdraagt. Twee zwaargebouwde kooplui komen onlangs in een groote stad en belanden ergens met veertig pond sterling op zak, sluiten er zich op, blijven er nacht en dag en vullen de tusscheupoozen aan met drinken dat noemen de matrozen lijntjes trekken. Hunne familie dacht dat zij, naar buiten waren. Na verloop van, een week waarschuwt men hen dat hun tachtig pond opgegeten zijn en vertrekken zij. Bij dit ras zijn de lusten hevig en verschrik; kelijk; maar lees eens de beschrijving daarvan iu de vorige .eeuw in de romans van Fielding en Smollett, en ip de zeventiende eeuw hunne Schandelijke uitspattingen bij het carnaval der Restauratie. Openbare meening, godsdienst, ge weten kunnen daar niet breidelen. Tegen dezen Caliban hebben zij al hunne kracht aan te wen den; wapt bij is veel woester en ieelijker dan de joviale en vroolijke sater van Frankrijk of Italië. Zij hebben dus gelijk om de strengheid tot preutscb- heid op te voerenhoe erger gevolgen de over- stroomiug heeft, hoe meer de dijken moeten Versterkt en bewaakt wo.den. Die stukken dijk welke meegesleept worden komen in in een moeras te land, waarvan wy geen denk beeld hebben; men kan er voorbeelden van vinden iti Hiss William yan Smollett, in de SenttmeiUeele than van Mackensie, in de gedenkschriften van Alfieri. Tegenwoordig zou eep romanschrijver zulke naakte waarheden met eens meer durvep aanstippen. Ik ben met eenige daarvan bekend

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1872 | | pagina 1