Dinsdag
26 December.
N°. 3644.
A°. 1871.
STADS-BERICHTEN.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00.
Franco per post3.85
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVKRTKNTIKN
Voor iedoren regelƒ0.15.
Grootere letter» naar do plaatsruimte die zij beslaan.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
LEIDEN,
Gezien: a. het aan Gedeputeerde Staten dezer
provincie gerigt verzoek van Cüenraad Zeijst,
perser en glanzer alhier, om in het nu bijna voltooid
gebouw in de Baatstraat n°. 2 en 4, een stoom
werktuig en twee vertuketels te mogen doen plaatsen,
ten einde aldaar eene perserij en glanzerij uit te
oefenen en, als de overtollige stoomkracht dit toelaat,
daar aan te verbinden het spinnen en twijnen van
gareus, vervaardigen van breikatoen, veters of der
gelijke artikelenen b. het adres van Petbus Raneoe,
meubelmaker alhier, daarbij verzoekende om op den
open grond van zijn fabriek aan de gedempte Maren-
dorpsche achtergracht n°. 17, tijdelijk mest te mogen
doen nederleggen;
Gelet op art. 4 van het Koninklijk besluit van 31
Januarij 1824 Staatsblad n°. 19);
Doen te weten, dat tot het hooren der eigenaars
en bewoners van de naast bijgelegene en belendende
panden, ten opzigte der informatiën de commodo et
incommodo, door Burgemeester en Wethouders zal
worden gevaceerd op het Raadhuis dezer Gemeente,
op Donderdag den 28sten December aanstaande, 's voor-
middags te elf uren; zullende de belanghebbenden
verpligt zijn hunne bezwaren tegen die verzoeken op
dien tijd in te brengen, terwijl, bij verzuim daarvan,
zij gehouden zullen worden zich tegen de inwilliging
niet te hebben verzet.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. d. BRANDELER, Burgemeester,
v. PUTTKAMMER, Secretaris.
Leiden, 22 December 1871.
Ter Gemeente-secretarie zijn in druk, tegen beta
ling van tien cents het exemplaar, verkrijgbaar ge
steld concept-verordeningen op de hondenbelasting.
Lelden, S3 December.
Aangaande het Brielsche mouument ontvingen
wij heden uit Brielle het volgende schrijven
Het groote verbazing heeft men hier over 't
algemeen liet artikel over het monument in uw
nummer van Maandag 18 December gelezen. De
Brielsche correspondent van het Vaderland (in
't nummer van Dinsdag) is in dit opzicht de tolk
van velen.
Hoezeer ik echter de gevoelens van den schrij
ver van het „onbekookte stuk" in uw Dagblad
deel, moet toch in het oog worden gehouden,
dat er moeilijk een monument zou kunnen ver
rijzen, dat aan allen voldeed. Wij staan hier dus
voor een fait accompli. Het monument zal nu een
maal zoo opgericht worden, als in de circulaire is
beschreven, en niet anders.
De genoemde schrijver heeft de teekening van
't mODuuient niet gezien. Ik heb ze wel gezien,
en hoewel ik niet zooveel kunstkennis bezit als
die schrijver, zoo houde de geachte ontwerper
het mij toch ten goede, indien ik met beschei
denheid een paar aanmerkingen maak. Naar het
mij voorkomt, is nl. de linkerarm der nimf veel
lauger dan de rechterarm, (dezelfde aanmerking
is ook gemaakt op een ander onzer vaderlandsche
uionumeuteu), en ik geloof, dat ieder, die de tee-
keniDg ziet, dit met mij eens zal zijn. In de
tweede plaats vind ik, dat de nimf met de lin
kerhand de Prinsenvlag veel te hoog vasthoudt.
In uw nummer van Maandag werd verder
medegedeeldeven als dit ook in andere cou
ranten is geschied, dat de pastoor alhier lid is
der hoofdcommissie. Ik moet u nu tot mijn spijt
mededeelen, dat hij Woensdag zijne demissie als
lid dier commissie heeft genomen. Hoewel wij
ous moeten verhazen over de orde, die in het
Roomsche kamp sit tenia verba heerscht,
geeft het hier toch een pijnlijken indruk, dat hij,
die „hoogst beschaafde, fatsoenlijke en degelijke
maD," die een jaar lang lid der commissie was,
du plotseling zijn ontslag neemt.
Des te meer moeten wij de pogingen verfoeien
van de heeren Nuyens, Thym en de redacteurs
van de Tijd, die de feestviering in zulk een valsch
daglicht trachten te stellen.
B. en Ws. hebben bij den Raad nieuwe concept
verordeningen ingediend regelende de helling en
invordering der plaatselijke belasting op de honden
te Leiden.
De Memorie van Toelichting waarvan zij ver
gezeld gaan, luidt
„Na de beslissing die genomen is om in de
wijze van heffing en invordering van de plaatse
lijke belasting op de honden, geene verandering
te brengen, meenen Burgemeester en Wethouders
ook naar aanleiding van de discussiën in de
Raadsvergadering van 14 December II. gehouden,
dat evenwel enkele wijzigingen noodig zijn, om
den zin en de bedoeling van de bestaande ver
ordeningen, duidelijk te doen uitkomen, en daar
door de uitvoering beter te verzekeren.
Met dit doel voor oogeD, hebben zij de eer
hierbij overteleggen nieuwe concept-verordenin
gen waarin de overgangsbepalingen niet zijn op
genomen.
In Art. 2 van de verordening op de heffing is
de voorwaarde om vrijstelling te bekomen voor
kooplieden in honden, gewijzigd en het woord
gepatenteerd niet ineer als verplichtend overge
nomen, ten einde bij mogelijke heffing van de
patentwet, niet andermaal wijziging te moeten
voorstellen.
Ook zijn de honden niet meer vrijgesteld, maar
noo als behoort de eigenaars of bezitters.
Bij Art. 3 is de bepaling van Art. 245 van de
gemeentewet, wie al of niet belastingschuldig is,
niet weder overgenomen als onnoodig en over
bodig.
Bij Art. 7 is een nieuw keDteeken verkrijgbaar
gesteld, niet alleen ais hetzelve verloren is, maar
ook wanneer hetzelve onbruikbaar is geworden,
in overeenstemming van Art. 6 van de verorde
ning op de invordering.
lu de concept-verordening op de invordering
zijn bij Art. 2 de woorden of op iügevoegd voor den
vermelden datum, waardoor de bedoeling om de
belasting ook te heil u voor bonden die op 31
Januari worden aangeschaft, duidelijk wordt, en
aan de opmerking in de laatste Raadsvergadering
gemaakt, is te gemoet gekouieu.
De laatste aliuea vau Art. 3 is niet overge-
nomeu, omdat deze bepaling bij Art. 7 en 3
geregeld is.
In Art 6 is voor het woord onbruikbaar in den
2den regel ingevoegd verloren of.
Bij Art. 7 is alleen sprake van honden die aan
ingezetenen behooren, deze aanwijzing behoort
dus te worden vermeld.
Bij Art. 8 is de laatste aliuea van de bestaande
verordening weggelaten, ouidat bij eene belasting-
verordeuing aan personen die van elders komen,
eu dus niet belastingschuldig zijn, geene verplich
tingen kuunen worden opgelegd.
Acht meu bet voorschrift noodzakelijk dan
dient duor wijziging van de algemeene politie
verordening daarin voorzien te worden."
Uit den thans verschenen Almanak van het
Leidsch Studentenkorps, voor het schrikkeljaar
1872, blijkt dat het getal studenten bedraagt,
te Leiden
In de godgeleerdheid 46
u ii
wis- en natuurkunde 74
h letteren66
i, geneeskunde 105
rechten343
634
Te Leiden ingeschreven, doch aan de Atbenaea,
Seminaria en elders studeerende
In de godgeleerdh id 20
wis- en natuurkunde. 1
letteren15
geneeskunde 4
rechten15
55~
Totaal 689 studenten.
Van 5 November 1870 tot 25 November 1871
was het getal der prouiotiën
In de godgeleerdheid 3
i, wis- en natuurkunde. 7
letteren2
geneeskunde. 8
rechten45
Totaal 65
Er heerscht in onze beschaafde maatschappij
eene dwaling, die in het belang der lieve jeugd
Diet genoeg bestreden kan worden. Men meent
namelijk dat de voorstanders van bewaarscholen
voor kleine kinderen de zorg vau vader en moe
der overtollig willen maken. Niets is minder
waar. De bewaarschool ueeuit slechts een ge
deelte van der onderen taak over. Zij tracht te
geven wat de ouders met of moeilijk geven
kunnen, het kind in de gelegenheid te stellen
om zich te ontwikkelen en met andere kinderen
oiu te gaan, welke gelegenheid de ouderlijke
woning in die male niet verschaffen kan. Moe
ders, die er geen bezwaar in vinden om de
moederlijke zorg met eene weinig omwikkelde
en paedagogisch onbekwame kindermeid tedeelen,
kuunen die er op tegen hebben hare lievelingen
gedurende eenige uren des daags aau de leiding
van eene zeer ontwikkelde lietderijke onderwij
zeres toe te vertrouwen, wier levenstaak het is,
de vorming van het kind in zijne eerste levens
jaren te leiden en te bevorderen? Wanneer de
kinderen die uren van den dag, gedurende welke
moeder het drukst met de huishonding bezig is,
onder bekwame leiding aan de oeleniug der
zintuigen wijden, dan blijft er immers nog over
vloedig tijd over om liet Huiselijk leven niet zijne
onschatbare zegeningen te genieten.
Om verschillende redenen was het ons aange
naam te vernemen dat de Bestuurders van de
Bewaarschool op liet Rapenburg het betrekkelijk
booge schoolgeld aanmerkelijk liebbou verlaagd.
Wij vestigen de aandacht vau uuze lezers ,op de
hierachter voorkomende advertentie, iiïet twijle-
lende of de Bestuurders (de lieereu W. Pleijte,
Dr. A. Rutgers Van der Loell, Ds. O. Sepp eu J.
A. vau Dijk) eu de directrice zullen bereid ge
vonden worden om alle geweusclite inlichtingen
te verschaffeu.
Het natuurkundig staats examen, op den Ssten
December 11. aaugevaugeu, is gisteren afgeloopen.
23 candidaien heobeu alleen het eerste gedeelte
afgelegd; 9 anderen verlaugden ook het 2de ge
deelto van het examen te doen. Voor het eerste
gedeelte zijn geslaagd de heerenF. J. B. de Liguy,
L. E. van Teiju, J. Visser, B. H. L. vau Oist,
J. W. de Kolf. Het diploma voor het gebeele
natuurkundig examen kon worden uitgereikt aan
de heeren: J. E. La Cave, G. H. Klosser, J. W.
Holman, J. H. Waszink, W. D. van der Star,
F. W. Grootendorst.
De manschappen van het 4de regiment in
fanterie alhier in garnizoen, en aan wie bij
gelegenheid van de Kerstdagen verlof is verleend,
hebben bereidwillig hun brood afgestaan ten
behoeve van hunne arme natuurgenooten. Dit
brood 330 rations van 75 decag.) wordt aau
de directie van het werkhuis alhier geschon ken.
Hedenmorgen te ongeveer 6 uren heeft E. R-
Oud 52 jaar h.v. van J. P., welke sedert eenigen tijd
in krankzinnigen toestand verkeerde, een onbe
waakt oogenblik waargenomen, om zich voor
hare woning door verdrinking in de Oranjegracht
van het leven te beroven. Zij is na door eenige
bewoners der Oranjegracht uit het water te zijn
gehaald, tegen haltnegen aan de gevolgen daar
van overleden.
Gedurende deze week zijn dagelijks in het
werkhuis alhier opgenomen van 190 tot 213 vol
wassen personen en van 97 tot 116 kinderen.
Aan de verschillende korpsen van het leger
zijn door den Minister van Oorlog toegezonden
Inkwartierings-tafelen, houdende opgave van de
gelegenheid tot. inkwartiering en stalling volgens
de niededeelingen der gemeentebesturen omtrent
de slotsom der lijsten bedoeld bij art. 17 der wet
van 14 September 1866 Staatsblad N°. 138), op
gemaakt op het bureau van den chef van den
generalen staf, bd waarin de gemeente Leiden
vermeld wordt als gelegenheid tot inkwartiering
van 2517 man en tot stalling van paarden, 's zo
mers 664 en 's winters 610, met aanduiding dat
op Vrijdag en Zaterdag minder gelegenheid is
tot stalling.
De miliciens van het 4de regiment infanterie,
van de lichting 1871, voor zoover zij niet aange
wezen zijn tot aanvulling van het incompleet
onder de wapenen, zullen op den lsten Januari
a. s. in het genot van onbepaald verlot worden
gesteld.
Alweder wordt uit Brielle het laatste ingezon
den stuk in dit blad, over het Brielsch gedenk-
teeken, in het Vaderland beantwoord. Wij brengen
't bij deze onder 't oog onzer lezers:
„Ik neem vroeger de pen aan u op, dan ik
dacht. Eu de reden is zeer verdrietig. De pastoor
heeft als lid der hoofdcommissie bedankt.
Ik zal de laatste zijn ZEerw. daarvan een ver
wijt te maken, want ik ben ten diepste over
tuigd, dat zijn gevoelens omtrent het feest niet
zijn gewijzigd. Hij is echter vóór alles R. K. pas
toor. En dan is inen aan hoogere autoriteiten
onbepaalde gehoorzaamheid verschuldigd. Dat deze
hem het blijven in de commissie verboden hebben,
is voor mij een uitgemaakte zaak. En dat hij dat
gebod gehoorzaamde, wie zal bet niet eerbiedi
gen, ook al kunnen wij het „staande in de vrij
heid" niet begrijpen. De heer Arens is en blijft
totnogtoe in de hoofdcommissie zitting houden.
Dat strekt hem tot eere 1
Nog een enkel woord aan den inzender in het
Leidsche Dagblad. Het nummer van heden bevat
weer een stuk, waarin zijne ineeniDg wordt ver
duidelijkt. Als ik het wel begrijp, doe ik het
best de polemiek met dien inzender te staken.
Hij schijnt een volleerd kunstenaar, die Koelman
beneden zijne waardigheid acht; met zulke lui
is het uioeiehjk converseeren voor een gewoon
burgerman. Ik wist niet, dat er in zake beeld
houwkunst even lastige menschen waren als in
zake muziek. Hebt ge ze nimmer ontmoet, die
hoogverheven kunstenaars, die b. v. voor een
Faust van Gounod de schouders ophalen en alleen
zweren bij Beethoven en Mozart Zij staan hoog,
maar zij uPssen veel; zij missen al hetgenotdat
leeken in kunstwerken van minderen rang sma
ken. En omdat ik nu begrijp dat de inzender in
zake beeldhouwkunst is, wat ik daar door een
voorbeeld als eigenschap van sommige musici
trachtte in het licht te stellen, daarom ga ik uiet
dien inzender niet verder. Daar hij veel hooger
staat dan Koelman, sta ik natuurlijk zoover be
neden hem, dat aan een discours over de kunst
waarde van het monument tusschen ons niet te
denken valt. De heer Koelman is dan ook best
in staat zichzelf te verdedigen.
De inzender houde mij echter ten goede, dat ik
zijn gevoelen over hetgeen de hoofdcommissie bij
de keuze vau een monument te doen had, niet
deel. Volgens bem bad zij de subcominissiën
moeten raadplegen over de keuze van een mo
uument. Ik moet, met de bescheidenheid die mij
tegenover zuoveel kunstkennis en geleerdheid past,
opmerken dal het tnij moeilijk voorkomt subcom
inissiën te raadplegen, die er nog niet zijn. Deze
zijn opgestaan toen wij haar gevraagd hadden of
zij wilden medewerken tot liet slichten van dit
monument, dat zij in liiliograiiën ontvingen. Hei
monument was er dus vóór de subcuuumssiëu.
Maar volgens den inzender hadden wij het om
gekeerde moeien doen. Eerst de subcouiuussiën
en dan een ontwerp-mouumeut. Wij hadden dus
circulaires moeten uitvaardigen, waarbij wij de
natie opriepen, subcommissién te lormeeren
waarvoor? Ja, voor iets nevelachtigs, voor iets dat
niet Uesluud, maar dat door gezamenlijke bespre
king uit liet met zou verrijzen, 't Ligt zeker weer
aan unjue domheid en weinige kunstkennis,
maar ik geloof niet dat de geestdrift der natie
daardoor meer ware opgewekt dan nu het
geval is.
Ten slotte aan dien inzender nog éen woord.
Ruim 69 subcouiuussiën liebüen zich bij de hoofd
commissie aangesloten en kennen het monument
in lithografie. Zij deeleu de opinie van den in
zender met, althans de hoofdcommissie merkte
daarvan uiets. Ik geloof dus, dat de inzender hel
best zal doen, zijn kracht te zoeken in zijn
isolement.
„Ten aanzien der aanstaande nationale feest
viering" wordt uit Vlissingeu gemeld: „schijnt
men hier ter plaatse maar niet tot eenstemmig
heid te kunnen komen. Dit bleek o. a. uit de
vergadering, die eergisterenavond op uilnoodiging
der voorloopige commissie op het Raadhuis werd
gehouden en door een 50tal belangstellenden
bijgewoond. Men zou tot het benoemen eener defi
nitieve feestcommissie overgaan. Voorafwenschte
evenwel de heer Kleijnhens door de vergadering
uitgemaakt te zien, of men den dag der feest
viering, evenals overal elders, op 1 April 1872
zou vaststellen, dan wel op den 7den daaraan
volgende, den dag waarop Vlissingen de Spaan-
sche zijde verliet. Toen men het op dit punt
onmogelijk eens kon worden, ging men eindelijk
lot het benoemen eener commissie van 12 leden
over, die echter nog niet als definitief bestaande
kan worden aangemerkt, daar sommige der be
noemden de vergadering reeds hadden verlaten,
anderen een tijd van beraad wenschten. Men
besloot dus a. s. Vrijdag opnieuw saam te
komen.
't Is te hopen, dat er alsdan meer eenstem
migheid zal heerschen en tevens meer licht op-
gaaD ten aanzien van tijd en wijze, waarop inen
feest zal houden. Er is nl. een partij, die aan het
feest gaarne een kerkelijke kleur zou willen ge
ven, ja men verzekert dat de Kerkeraad der Her
vormde Gemeente reeds een der HH. predikanten
heeft uitgenoodigd om op 6 April eene kerkelijke
feestrede uit te spreken en den Gemeenteraad ver
zocht, zich bij die feestviering aan te sluiten. Men
begrijpt licht, dat op deze wijze vooral, de Katho
lieken weinig sympathie voor de feestviering kan
nen gevoelen."
In een ingezonden artikel in de Amsterdamsche
Courant zegt de heer J. H. van Lennep te Zeist,
dat hij zich niet vereenigt met het ontwerp van
een waternimf voor het monument in den Briel.
Ook keurt hij, niet ten onrechte, af, dat er een
mouument zou worden opgericht in een stadje,
waar niemand komt. De heer van Lennep vraagt:
„Zou het niet eigenaardig zijn, wanneer op den
lsten April 1872, in den Briel de eerste steen
werd gelegd van een Invalidenhuis voor zeelieden,
in 's lands dienst ongeschikt geworden voor de dienst
van den Slaat, te stichten uit de vrijwillige bijdra
gen der natie?"
Hij acht dit plan nationaal, eigenaardig eu uit
voerbaar. Men gedenke voorts, zegt hij, niet alleen
aan de zeelieden der marine, maar ook aan de
loodsen, die dag aan dag voor Nederlanders en
voor vreemden hun leven en gezondheid wagen!
Een inzender in het U. D. zegt:
„De viering van het derde eeuwfeest der ge
boorte onzer vrijheid in April 72, moet een echt
nationaal feest zijn; daartoe moet elk nationaal
gezinde het zijne bijdragen. Het is daarom, dat
ik mij de vrijheid veroorloof in uw geacht blad
een plaatsje te verzoeken voor het volgende
plan, om die gedachtenisviering echt nationaal
te doen zijn. In de eerste plaats zij de 1ste
April 1872 een nationale dankdagiederen Ne
derlander betaamt liet Gode erkentelijk te zijn
voor de vrijheid, die bij geniet, zoowel op gods
dienstig als staatkundig gebied, de vrucht der
heldenfeiten onzer vaderen. In de tweede plaats
brenge ieder feestgenoot een steen aan, tot stich
ting van een gebouw voor weezen van zeelieden,
dat ter herinnering aan het feit der Watergeuzen
op 1 April 1872 zal verrijzen binnen, den Briel,
waaraan verbonden wordt eene iurichting tot
opleiding van zeelieden. Ten einde het denkbeeld
der Commissie tot voorbereiding der feestelijke
viering van 1 April 1872 te Brielle te verwe
zenlijken, verrijze voor dat gebouw of op de
binnenplaats daarvan, het geprojecteerde beeld
van Koelman. Wijders ontplooie elk Nederlander
op dien Aprildag de driekleur, versierd met de
beeltenis van den Vader des Vaderlands, die
onder Gods zegen was de grondvester van bet
vrije Nederland."
In het Vaderland las uien dezer dagen onder
den titelGeen steenen voor brood, het vol
gend ingezonden stuk
„Niemand kan de groote daden van onze voor
vaderen, als voorbeelden ter navolging, op hooger
prijs stellen dan ik, en ik begrijp dus volkomen,
dat men opgewektheid gevoelt om de herinne
ring te vieren van dagen als 1 April 1572, de
inneming van deu Briel, en dergelijke.
Omtrent de wijze van herdenken van die da
gen schijnt men echter op een verkeerden weg
te geraken.
Het oprichten van gedeukteekenen en standbeel
den is waarlijk niet de beste manier otn die
herinneringen te verlevendigen.
Mij dachi, de tijd derstandbeeldeu wasvoorbij,
en het getob met Piet Hem en Heiligerlee zou ande
ren afschrikken van navolging.
Dat blijkt evenwel niet zoo te zijn. Toch be
grijp ik met boe men gelden zal durven vragen
om monumenten op te richten, nationale of par
ticuliere ijdelheid l. streelen; hoe inen daarvoor
belangrijke sommen zal besteden, in een tijd
waarin onze werklieden nog zoo slecht gehuis
vest en gevoed zijuhoe inen op dat denkbeeld
komt, terwijl in dezen barren winter duizenden
onzer naluurgeuoolen gebrek lijden.
Neen, zoo iets noem ik onverklaarbaar.
Zou 't met eigenaardiger wezen, als de Heeren,
die 1 April willen vieren, voor dien dag een
volksfeest organiseerden; voor zich een gemeen
schappelijk diner aanrichtien, eu bovendien de
smalle gemeente goed omhaalden en dan uit
deelden een korte Oesclirijviug, in proza of lied,
van de grooie gebeurtenis die herdacht wordt?
Het volk outving dan geestelijk en stoffelijk
voedselen de leiders zouden uieer satisfactie
van bun werk hebben, dan eeu monument ge
meenlijk aau de meeste oprichters verschaft."