N0. 3642.
Vrijdag
Ao. 1871.
22 December.
STADS-BERICHTEN.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 ma&nden3.00.
Franco per postJ-L3.85
Afzonderlijke Nommers9 0.05.
Deze Couramt wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS IJ KR ADVERTKNTIKN.
Voor iederen regel
Grootere letten naar do plaatsruimte die zij beslaan.
0.15.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
LEIDEN doen te weten, dat door ben, naar aan
leiding van Art. 1 der Verordening op bet Brand
weren, van den 15 Junij/24 Augustus 1871 Gemeen
itblad N°. 14), op voordragt van den Wethouder,
Voorzitter der Oommissie van Fabricage, is benoemd
tot Adjunct-Brandmeester aan de Stads-Spuil N". 4
de beer Piet eb Kbamebs.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. n. BRANDELER, Burgemeester,
v. PUTTKAMMER, Secretaris.
Leiden, 21 December 1871.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
LEIDEN,
Gezien art. 3 van bet Koninklijk besluit van den
lsten December 1865 Staatsblad n°. 131), houdende
bepalingen omtrent de certificaten van Nederlandscben
oorsprong of bewerking;
Doen te weten, dat in de maand Januarij 1872
zal worden opgemaakt eene lijst van hen, die in de
gemeente een tak van Nijverheid uitoefenen, waarvan
de voortbrengselen met certificaten van Neierlandschen
oorsprong of bewerking tegen een lager recht in Ne-
derlandsch Indië kunnen worden ingevoerd, en roepen
mitsdien belanghebbenden op om zich, ten einde op
die lijst geplaatst te worden, met overlegging van
een afschrift van hun patentblad, in de maand Januarij
1872 ter Secretarie dezer gemeente aan te melden.
En geschiedt hiervan openbare kennisgeving door
plaatsing in de Leidsche Courant.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. d. BRANDELER, Burgemeester,
v. PUTTKAMMER, Secretaris.
Leiden, 21 December 1871.
Lelden. 21 December.
In de zitting van de Ttveede Kamer der Staten-
Generaal van gisteren is het wetsomwerp totaf-
koopbaarstelling der tienden afgehandeld en de
beraadslaging over bet amortisatie-ontwerp aan
gevangen.
Uit bet overzicht van gisteren zal men zich
herinneren dat de Kamer eergisteren de beraad
slagingen over eerstgenoemd ontwerp gestaakt
had over art. 4 en het daarop voorgesteld amen
dement van den beer Heemskerk Az.
Gisteren werd hierover, zoomede over eene
wijziging van art. 4 door den Minister van Jus
titie in beraad gegeven, breedvoerig van gedach
ten gewisseld. De bekwaamste juristen der Ka
mer namen aan dit bij uitstek rechtskundig debat
deel, met dit gevolg dat uit die wrijving van ge
dachten behoud van 't oorspronkelijke artikel 4
voortsproot.
Immers het amendement van den heer Heems
kerk Az. werd verworpen met 29 tegen 28 stem
men, en een van den heer van Houten, mede tot
wijziging van artikel 4, met 39 tegen 20 stemmen.
Daarentegen werd een amendement van den beer
de Lange, de bijvoeging van de Regeering te doen
vervallen en dus 't artikel in den oorspronkelij-
ken vorm te behouden, aangenomen met 35 tegen
S3 stemmen. De inhoud is aldus gebleven
„Van de vordering tot afkoop wordt in eersten
en hoogsten aanleg kennis genomen door de ar-
rondissements-rechtbank, onder wier gebied de
met schuldplichtigheid belaste grond of het voor
naamste deel daarvan, naar het kadastraal in
komen berekend, is gelegen.
„De vordering wordt als summiere zaak be
handeld.
„Op straffe van nietigheid bevat de dagvaarding
de som, die als afkoopprijs wordt aangeboden."
Het thans in den oorspronkelijken vorm be
houden artikel werd aangenomen met 46 tegen
12 stemmen.
Nadat de overige artikelen, waaronder soin
uiige waarop te vergeefs amendementen werden
voorgesteld, goedgekeurd waren, is het wetsont
werp aangenomen met 62 tegen 1 stem, die van den
heer Rutgers.
Over het wetsontwerp tot inkoop en amortisa-
ie van rentegevende nationale schuld, voerde in
leze zitting alleendeafgev. uit Assen, deheerSmidt,
iet woord.
Hij hief luide klachten aan dat de Regeering
[i verband met dit wetsontwerp te weinig licht
■ver onzen financieelen toestand had verstrekt.
We toestand is op het oogenblik nevelachtig en
tegenstrijdig, waardoor 't voor de Kamer onmo-
i'elijk is te beslissen. Zoo heeft de Regeering, wat
let bedrag der amortisatie betreft, mededeelin-
■en gedaan die inzonderheid gegrond zijn op
'ssberekeningen, die nimmer 't zeker bestaan
kn batige saldo's kunnen aantoonen. Om daar-
tver te kunnen oordeelen zoude men tevens de
kiplichtingen moeten kennen die op de kas
rusten, eene kennis die len eenenmale gemist
wordt.
Hij was overigens met deze wetsvoordracht
weinig ingenomen't kwam heui voor dat daar
door een stap verder van den goeden weg werd
afgeweken onze financieeie toestand was tegen
woordig niet natuurlijk, noch eenvoudig of dui
delijk, maar er vertoont zich iets nevelachtigs, iets
gedrongens in.
Spr. wees op verschillende voorbeelden ter
staving zijner meening. O. a herinnerde hij aan
het antwoord nog zeer onlangs door den Minister
van Financiën aan den heer Tak gegeven, dat
die Spr. namelijk ouderscheid moest maken tus-
schen kas en balans, want voor de stoomvaart op
Amerika had de kas wel geld, maar de balans
wees geen baten aan. De amortisatie is dus be
legging van kasgeld. Maar nu staat in de Memorie
van Beantwoording op het voorl. verslag der
Kamer over dit wetsontwerp dat, „nu duidelijk
gebleken is dat het wetsontwerp niet strekt om
uit kasgeld werkelijk aanwezige baten te amor-
tiseeren."
Het doel van het w. O. moge lofwaardig zijn,
maar hij twijfelt dat het bereikt zal worden.
Zeker is 'tdat al ons kasgeld geen werkelijke
bate tegenwoordigt. Hoe en in welke mate dit
geschiedt, is hij met den besten wil niet in staat
te beantwoorden.
Na over 'teen en ander te hebben uitgeweid
en in berekeningen te zijn getreden, meende hij,
dat de Regeering hier eene financieeie politie
volgde, waartegen hij moest opkomen.
De heer v. Houten die 't woord vroeg, verzocht
evenwel uitstel tot heden, hetgeen de Kamer
toestond.
In den loop der zitting heeft de Minister van
Justitie toegestemd in het verzoek van den heer
Godefroi om met het oog op het wetsontwerp tot
wijziging der artt. 415 en 416 C. P. aan de
Kamer over te leggen eene opgave van 't getal
zaken en processen, waarin beklaagden 'omtrent
coalitiën betrokken waren en omtrent den aard
der gedingen, met de materieele feiten, die als
coalitie gequalificeerd, aanleiding hebben gegeven
tot bet instellen van vervolging.
In eene op heden alhier gehouden bijeenkomst
op het Raadhuis heeft zich eene sub commissie
gevormd tot voorbereiding der feestelijke viering
van den lsten April 1872 te Brielle, en zijn tot
leden dier commissie benoemd de navolgende
heeren, als: Dr. VV. C. van den Brandeler, Voor
zitter, Prof. R. P. A. Dozy, Prof. R. Frnin, Prof.
J. E. Goudsmit, D. Hartevelt, Dr. A. Rutgers
van der Loeff, Prof. L. W. E. Rauwenhoff, Dr. W.
N. du Rieu, N. J. Sanders, Prof. M. de Vries,
J. I. van Wensen en B. W. Wttewaall.
Wij hebben voor ons liggen het verslag van
het bestuur van het Departement Leiden, der
Maatsohappij tot Nut van 'I Algemeen, loopende over
1 Juli 1870—30 Juni 1871 en uitgebracht in de
gewone vergadering van 23 November 1871, door
den secretaris, den heer J. K. Steen hoff.
Al komt 't onder menig oog, 't ligt evenwel
op ons gebied om daaruit 't een en ander aan
te stippen. Moge deze aienschlievende en nuttige
instelling daarbij nog zoo gering baat vinden,
dan is ons doel bereikt.
Het ledental is betrekkelijk vooruitgegaan, in
zoover eene vroegere vermindering bijkans te
boven gekomen is. Op 1 Juli jl. was het gedaald,
tot 307. Thans bedraagt het 330.
Wij hebben te goeden dunk van Leidens inge
zetenen dan dat het bestuur zich in het volgend
jaar teleurgesteld zal zien in zijne verwachting
dat op eene vermindering van het ledental niet
zal behoeven gewezen te worden.
Moge het integendeel op vermeerdering kunnen
wijzen
Van de financieeie feiten komt ter vermelding
in aanmerking, dat ingevolge het advies van den
Penningmeester werd goedgevonden opnieuw
f 500 uit het batig saldo der kas te bestemmen
tot uitloting van 5 aandeelen in de geldleening
ten behoeve van het gebouw, aan welk besluit
den lsten Augustus 1870 gevolg werd gegeven.
Is de toestand der verschillende instellingen
van het Departement in het algemeen bevredi
gend, toch wenschen wij nadruk te leggen op
des secretaris woorden aan het slot van het ver
slag, dat groote inspanning en aller krachtige
stem worden vereischt tot de instandhouding en
den bloei dezer inrichtingen.
De Spaarbank leverde deze resultaten op: De
schuld der bank, verdeeld over 2495 boekjes, be
droeg op I Januari 1871 131,673.51*. De bezit
tingen maken een som van f 131,673.51' en het
reservefonds een som van /'24970.59 uit.
Bij vergelijking met het vorige jaar blijkt dat,
hoewel het getal boekjes met een 85 tal ver
meerderde, de terugbetaalde som nog al belangrijk
gsstegen en de schuld der Bauk alzoo verminderd
is; een natuurlijk gevolg van den oorlog, in den
zoiner des vorigen jaars ontstaan, op welk tijdstip
veel geld teruggenomen werd. Het reservefonds
mocht zich daarentegen in een gunstigen toestand
verheugen.
Leesbibliotheek. Ook dit jaar nam het aantal
lezers weder voortdurend toe; wel een bewijs van
den loenemende bloei dezer inrichting.
Is 't nu niet jammer dat daarbij moet gevoegd
worden, dat in het afgeloopen jaar de algemeene
belangstelling zich niet door bijzonderestoffelijke
ondersteuning in boekgeschenken of geldelijke
bijdragen heeft gekenmerkt?
Wij brengen dit onder de oogen onzer lezers
en rekenen hierbij op het: Aanzien doet gedenken.
De rekeniDg over het jaar 1870—71 sluit met
een batig saldo van f 67.30®.
Naai- en Herhalingsschool. Hier wordt van minder
gunstige uitkomsten gewag gemaakt. Om te be
ginnen is de financieeie toestand donker, gevolg
van de twö'ede schaduwzijde dat het aantal leer
lingen gering is, waardoor in de derde plaats het
toevertrouwde naaiwerk niet zoo spoedig kon
afgemaakt worden als men verlangde.
Bezit de school wel levensvatbaarheid?
Winkelkaartjes. Daarin is meer omgezet dan in
het vorige jaar: het batig saldo bedroeg 67.26.
Geen reden das tot klagen.
Volkszangscholen. De lessen werden voortdurend
geregeld gegeven en over het algemeen getrouw
bijgewoond. Daarbij werd intusschen het verlies
betreurd van den-heer J. W. van Geenen, die op
eene verdienstelijke wijze de zanglessen met
pianospel begeleidde. Zijne plaats mocht echter
spoedig vervuld worden door de benoeming van
den heer C. B. Duyster Jr.
Op 1°. Mei werden de scholen bezocht door 268
leerlingen.
Burgerzangschool. Lessen geregeld gegeven en
getrouw bezocht: een kroon op het loffelijk en
ijverig streven van den heer Wetrens, die voor
tien jaren met commissarissen de moeielijke
taak aanvaard heeft om deze school op te rich
ten enz.
Bij den aanvang van den cursus op 1 Januari
1871 telde de burgerzangschool 207 leerlingen.
De Mannenkoren. Commissarissen achtten den tijd
tot opheffing der schorsing nog niet gekomen.
De Bewaarschool werd dit jaar weder goed bezocht.
Het onderwijzerspersoneel munt uit door goede
zorg en activiteit.
Van de 150 leerlingen werd slechts een in
geringe inate door de windpokken aangetast.
De rekening levert een batig saldo op van
f 82.78.
Spaarkas. Het aantal inbrengers bedroeg 188 en
het cijfer der ingelegde gelden van 1 April tot
31 October j.l. 2438.85, zijnde respectievelijk 26
inbrengers meer en f 229.65 hooger dan in het
vorige jaar; als premiën werden bij de teruggave
hierop uitbetaald f 85.91. Het getal begunstigers
verminderde met 8, en het batig saldo over het
afgeloopen jaar bedroeg f 391.92'.
Volksvoorlezingen. Alles in het reine: talrijke en
geregelde opkomsten van het publiek. Goede
keus van sprekers en onderwerpen.
Voordeelig saldo der rekening f 38.32%.
Slotwoord van hel Verslag. De aandacht en de
behartiging ten volle waardig.
Wij hesluiten daarmede ook dit excerpt:
„Vergunt ons, M. H., aan het einde onzer taak
genaderd, een' korten blik achter- en voorwaarts
te slaan. Gij hebt vernomen wat ons Departement
in het laatste jaar gewerkt en verricht heeft:
in de stilte en zonder uiterlijk vertoon poogde
het, vooral door zijne instellingen, het geluk onzer
medeburgers te bevorderenen al kunnen wij u
de vruchten, die zijne werkzaamheden opleverden,
niet als met den vinger aanwijzen, zullen zij
ongetwijfeld niet ten eenenmale ontbroken hebben.
Wel verre echter dat wij geheel voldaan en van
meening zouden zijn dat er reeds genoeg ver
richt is, beseffen wij levendig dat ook hier stil
stand licht tot achteruitgang leiden zon. Groote
inspanning toch en aller krachtige steun worden
vereischt tot de instandhouding en den bloei
onzer inrichtingen. Ook vertoonen zich in onze
hedendaagsche maatschappij nog andere behoef
ten en kwalen, die op voorziening en leDigiog
niet minder aanspraak hebben en dus mede
al onze aandacht vereischeu. Bij zijn streven
naar dat doel, rekent het Bestuur ook voor het
vervolg op uwe veelvermogende hulp, opdat door
onze vereenigde pogingen het Departement, bij
het klimmen zijner jaren, zijne jeugdige kracht
niet verlieze, maar hoe langer hoe meer aan zijD
naam en doel beantwoorden moge."
Dr. W. J. Nuyens te Westwoud heeft zich an
dermaal tot het Handelsblad gericht ter zake van
het Brielsche herinneringsfeest, en wel in den vol
genden brief:
„De wijze, waarop ik gemengd word in de
Brielsche quaestie, noodzaakt mij, zoo gij het mij
veroorlooft, ïu uw blad met eenige woorden be
scheid te geven.
In uw artikel in het nummer van Zondag 11.,
wordt o. a. gezegd, dat ik onzer historie een kaak
slag geef. Zoo ik mij de uitdrukking wel herinner
(ik heb het nummer niet voor mij) is zij in dier
voege geweest.
Ik vermeen, dat men onzer Nederlandsche his
torie evenmin een kaakslag geeft door eene vrije
beschouwing der gebeurtenissen van 1872, als
van die van 1619, van 1672, van 1787. Ik ver
meen, dat de historiebeschouwing vrij is. Nog
meer: ik vermeen, dat men een volk evenmin
behoeft te vleien in zijne historie, als een Ko
ning in zijn geslacht. Het zijn inderdaad niet
altijd de beste vriendeD, zij, die niets anders doen
dan u sterken in ingewortelde begrippen.
Ook zij het mij vergund de aanmerking te
maken, dat juist zij, die een zeer oppervlakkige
of (volstrekt geen kennis van onze geschiedenis
der XVIde eeuw hebben, het felst tegen mijne
historiebeschouwing opkomen. Bovendien blijkt
het mij duidelijk, dat zij het laatste hoofdstuk
van mijne Geschiedenis der Nederlandsche beroerten
niet hebben gelezen; niet in verband met bet
geheel hebben gebracht of niet hebben begrepen,
dat zij evenmin andere kleinere historiestudiën,
waarin ik mijne zienswijze verder blootleg, heb
ben gelezen. Trouwens 't valt gemakkelijker op
gezag van den een of ander dagbladschrijver of
tijdschriftartikel over eenen schrijver het doem-
vonnis uit te spreken, dan een werk van 200
vel druks te lezen en met de aangehaalde bronnen
te vergelijken.
Bruter n'est pas répondre zou ik kunnen zeggen,
plaatst voor het woord Bruter het woordanathé-
maliser.
Een enkel woord over de zaak in quaestie:
Ik ben volstrekt geen voorstander van het Spaan-
sche despotisme. In het volledig slagen van de
politiek van Filips II zou ik een groote ramp
voor mijn vaderland en voor Europa gezien hebben.
Ik ben geen voorstander van geweldig en gewa
pend verzet tegen de gevestigde machten, daarom
kan ik in de gebeurtenis van 1 April 1572 niets
anders zien dan een revolutionair feit.
Ik zou, had ik geleefd in de jaren van 1568
1588 b. v., mij geschaard hebben, niet aan de
zijde van Alva, niet aan de zijde van Lumey,
inaar aan de zijde der mannen van de pacificatie
van Geut.
Ik zou een voorstander geweest zijn van verzet
tegen het despotisme, dat 's lands privileges
grondwet) aanrandde, evenzeer als ik een
tegenstander zou geweest zijn van gewelddadig
verzet. Ik vermeen dat ook zonder de revolutie
van 1572, het fiere Nederlandsche volk, met zijn
burgerzin en vrijheidsliefde, middelen genoeg zou
gevonden hebben, om het Spaansche regeering-
stelsel langs wetlelijken weg tegenstand te bieden
en op den duur te overwiunen.
Nu vraag ik ten tweede:
Moeten wij, zonen en naneven der katholieke
Nederlanders van de XVIde eeuw, gebeurtenissen
jubelend verheerlijken, ten gevolge van welke
onze voorvaderen werden verjaagd (4000 verlieten
alleen in 1572 de provincie Holland), uit de
regeering gestoolen; van hunne politieke rechten
beroofd; ten gevolge van welke onze geestelijk
heid werd gebannen, velen zelfs vermoordonze
kerken ons ontnomen; onze geestelijke goederen
verbeurd verklaard; wij zelveu meer dau twee
eeuwen lang van alle politieke rechten werden