Dinsdag 12 December. N°. 3633. Ac. 1871. STADS-BERICHTEN. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". JOHAN DUVE, RE HANJSÖVERSCHE PATRIOT, LEIDSCH DAGBLAD. PRIJ8 DKZKR COURANT. Voor Leiden per 3 maanden...7/3.00. Franco per post3.85 Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijka, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVBRTENTIEN. Voor iederen regel.0.15. Grootere letters naar de plaatsruimte die zy beslaan. Ter gemeente-secretarie zijn tegen beta- Ing van VIJF cents verkrijgbaar gedrukte lemplaren van de concept-verordeningen p de hondenbelasting. Lelden, II December. Van de Ministers die bij de behandeling der :aatsbegrooting, tot dusver hunne begrootingen de Tweede Kamer verdedigd hebben, is voor- ker de Minister van Koloniën, de heer van Bosse, hardnekkigst van conservatieve zijde aange vallen. Reeds in de zitting van Vrijdag heeft de keer Wintgens al zijDe welsprekendheid en de heer Nierstrasz al zijne breedsprakigheid aange wend om dien Minister, wegens zijn liberaal re geringsbeleid voor onze Overzeesche bezittingen, het nauw te brengen en aan de veroordeeling der natie prijs te geven. En in de zitting van Zaterdag hebben beide afgevaardigden nogmaals hunne knodsen tegen hun stouten en sterken vijand, den heer van Bosse gehanteerd, en be proefde de heer Nierstrasz met al het zelfvertrou wen van een inet de wapenen vertrouwd militair, den ministerieelen zetel van den heer van Bosse te pletter te slaan. Door al dat geraas en getier heeft de Minister van Koloniën zich niet laten afschrikken. In eene rede die zich door degelijkheid en ge matigdheid zeer gunstig onderscheidde van die zijner politieke tegenstanders, heeft de heer van Bosse zijn koloniaal beleid verdedigd, eene taak die hem trouwens gemakkelijk was gemaakt door den heer Fransen van de Putte, die met de hem eigene helderheid en grondige kennis van de Indische aangelegenheden, de rede van den heer Wintgens tegen het liberale koloniaal systeem, ontzenuwde. Met treffende juistheid stelde de heer Frausen van de Putte zich op eeD historisch standpuut, om uit de parlementaire annalen aan te toonen dat de zoogenaamde conservatieve partij zelve had bijgedragen tot den ondergang van het stelsel van v. d. Bosch, altijd in den zin zooals de conservatieven het iu practijk hadden gebracht: eene toepassing die echter geheel in strijd was met de oorspronkelijke bedoeling van dien staatsman. Doch genoeg over de nieuwe poging van con servatieve zijde beproefd, om de wijze van beheer onzer Overzeesche bezittingen, opnieuw als een twistappel in de Kamer te werpen, alsof er, 6edert deze aangelegenheid werkelijk eene question bruiante op politiek terrein was, niets ware voorgevallen, waardoor zij als 't ware, immers in verhouding met haren vroegeren om vang, is opgelost. Alleen zij hier nog bijgevoegd: 1°. dat de heer C. van Nispen, in afwijking van eene vroegere verklaring om geene begrootiugen af te stemmen om politieke redenen, tegen de begrooting van koloniën zou stemmen, omdat hij geen genoeg zaam vertrouwen in het koloniaal beleid van den heer van Bosse stelde, die, gesteund door de radicalen, z. i. niet de man was om de ko loniale aangelegenheden in een geest van gema tigdheid en voorzichtigheid op te lossen (I), maar juist de planneu van den heer v. d. Putte c. s in de hand werkte; en 2°. dat de heer Nierstrasz zich aan 't eind der zitting door zijne hartstochten zoo liet beheerschen, dat hij, bij ge brek aan argumenten om den heer v.d. Putteen den Minister van Koloniën tegen te spreken, zich met personaliteiten behielp, door dezen laatste herhaaldelijk onkunde en verwarring van denk beelden te verwijten en hem in taal, die in den mond van een volksvertegenwoordiger allerminst welvoegelijk is, den raad gaf de nu vacante plaats voor Oorlog in te nemen, daar hij licht meer van krijgszaken dan van koloniën wist. Hoewel wij het zeer betreuren, dat de discussie in het parlement op personeel gebied wordt over gebracht, kunnen wij toch niet ontveinzen, dat de heer v. Bosse in zijn recht was toen hij den heer Nierstrasz eene welverdiende bestraffing toe diende, door te antwoorden dat hij het brevet van onkunde Diet aanvaardde, als niet van bevoegde hand afkomstig. Twee bijzondere punten, die Zaterdag besproken werden, betroffen de wijziging van het Kod. best. van Juni jl. omtrent de examens voor O. I. amb tenaar te Delft en bet geschil dat tusschen het opperbestuur en het koloniaal bestuur iu West- Indië is gerezeD, door de weigering van de ko loniale Staten in Suriname om eene verordening tot invoering van de belasting op het gedistilleerd te onderzoeken. Het was de heer Fransen van de Putte die het eerste punt aanroerde. Spr. vereenigde zich met hetgeen de heer van Kerkwijk bij de Indische begrootiug daartegen had aangevoerd. Bet moet den Minister van Koloniën niet te doen zijn om geleerde, maar om geschikte ambtenaren te krijgen voor den dienst, en hij vreesde, dat dit door ge meld besluit het geval niet zou zijn. Wat vroeg spr. o. a., wat doet iemand die op Sumatra of op andere buitenbezittingen is, met keunis van de Javaansche taal, wat een bureau ambtenaar? Ondanks de verdediging van den Min., noemde hij het een zeer illiberalen maatregel, in het besluit op te nemen, dat mes examen moet doen in vreemde Oostersche talen, wanneer die aaD de Rijksinstelling worden onderwezen. Als de ambtenaren maar tamelijk het JavaaDSch spre ken en schrijven kunnen, was 't immers voldoende; wat prof. Roorda voor de Javaansche taal vergde, behoefde niet van de ambteuaren te worden ge vorderd en 't was genoeg, dat men eens in de twintig jaren een man krijgt als Cohen Stuart, die boeken en bijbels vertaalt. Spr. gaf den Minister in overweging op het monopolie ten deze terug te komen. Met dergelijke bepalingen kwam men tot den ouden stand van zaken terug. Het tweede punt werd meer bepaald door den heer Grataina besprokeD, die de handelwijze van de Koloniale Staten van Suriname in bescherming nam, op grond van art. 112 van het R. R. voor West-Indië. De Minister van Koloniën kwam in zijne meer gemelde rede tegen deze uitlegging op, en grondde zich hierop, dat het tegenwoordig con flict viel in de termen van art. 59 der grond wet, hetwelk het opperbestuur over de koloniëD eu bezittingen aan den Koning opdraagt, zoodat de houding van de koloniale Staten het karakter van verzet draagt. Zijne bekende denkbeelden omtrent Suriname lichtte hij nader toe. Er moest in die kolonie meer zucht om zich zelf te helpen, meer streven tot ontwikkeling in de plaats treden voor het systeem van te leunen en te steunen op het moederland. De algemeene beraadslagingen over de Begroo- tiDgen werden nog Zaterdag, maar eerst tegen 5 uren gesloten, zoodat heden de artikelen aan de orde lijn. Na scheikundig onderzoek is de leveriDg van 35,000 kilogr. witte zeep teu dienste der Marine, waarvan de aanbesteding op 23 November 11. heeft plaats gehad, aan de firma Sanders en C°. alhier toegewezen. In de eerste helft der maand November ziju alhier bezorgd de navolgende brieven, die wegens onbekendheid der adressanten niet bezorgd zijn kunnen worden. F. Dejou, H. A. L. Smeenk, D. G. Dirksen, J. Oesterman, J. de Leeuw, SiemOD, S. Hertz wed. H. de Hartog, A. M. H. Fege, L. J. J. Gilles, H. J. Wolters, A. N. de Jong, allen te Amsterdam; M. J. Keere, te Assen; Klaas Luik, te Boskoop; F. Hoek, te Breda; J. Engelmanu, te Deventer; P. Peaux, te EltenA. Braakema, J. Beusist, T. H. Fisscher, allen te Enschedé; Brandes, J. Ver- brugge, beiden te's-Gravenhage; Leute», te's-Gra- vesaDde; van der Wurk, te 's-Hertogenbosch; J. H. de KoniDg, te Kanstens; de Groot, te Leiden; N. Ruyters, te Rotterdam; Vellekamp, te Scheve- ningen; Davelaar, te Utrecht; C. Slootweg, te Westveen. Voor de betrekking van Minister van Oorlog worden genoemdgeneraal majoor Delprat, kolo nel Weitzel en de majoor hij den generalen staf v. d. Star. Z. M. de KoniDg heeft op do voordracht van den Minister van Staat en van Binnenlandsche Zaken, bij besluit van 13 November jl. goedge vonden en verstaan aan P. C. Lutter, rijksveld wachter te Amsterdam, als blijk van goedkeuring en tevredenheid wegens de redding eener vrouw uit het water, aldaar iu den avond van 23 Sep tember jl., toe te kennen de bronzen medaille ingesteld bij Zr. Ms. besluit van 22 September 1855, n°. 64, alsmede eeu loffelijk getuigschrift. Mr. J. P. Amersfoordt heeft zich tot de Tweede Kamer gewend met een adres, waarin hij met het oog op de aanhangige vestingwet de Kamer verzoekt: 1". te overwegen, of de voor gestelde nieuwe vestingwerken bij Sloten aan de oostzijde der Haarlemmermeer niet beter aan de westzijde zouden worden geplaatst; 2". maat regelen te willen beramen, dat in geen geval, tengevolge van deze nieuwe wet op de vestingen, hij, adressant, zou worden verstoken van zijn verkregen recht op schadeloosstelling ingeval hij eventuëelen oorlog zijne getimmerten en bosschen ten behoeve eener te Sloteu thans daar testellen vesting zouden moeten worden weggeruimd. De Raad der gemeente Brielle heeft bij adres aan den Minister van Oorlog zijne vreugde te kennen gegeven over het behoud van Brielle als vesting. Tegenover den aandrang van elders om van de eer van vesting te zijn ontslagen te wor den, stelt de Raad de voordeelen van een vesting ais garnizoensplaats en de verzekering der onaf hankelijkheid, waartoe zij vertrouwt, dat aan de verdedigingswerken de noodige kracht en weer standsvermogen zal worden geschonken. De Raad wenscht, dat ook in vredestijd zoo mogelijk zoo veel troepen in de vesting aanwezig zullen zijn als in oorlogstijd tot verdediging noodig zijn, op dat de betrekkingen tusschen burgers en garnizoen zoo innig mogelijk worden en het garnizoen vol komen de plaats kenne, die het zal hebben te verdedigen. De Raad is bereid bij te dragen om voor den houw van doelmatige kazernes of terreinen aan het rijk af te staan. Voor den militair beeft Brielle de voordeeleü, dat de terreinen, zoo hoog als laag, voor oefeningen en schieten zeer geschikt zijn, dat het leven te Brielle goedkoop is, dat de plaats gezond en de bevolking zeer gunstig jegens den soldaat geziDd is. De Tijd deelt het volgend adres mede, door de aartsbisschoppen en bisschoppen van Nederland aan Z. M. den Koning gericht: Sirel De ondergeteekendeD, kerkvoogden der katho lieken in Nederland, weDden zich tot U. M. onder den smartelijken indruk, dien het dezer dagen in een van de Kamers der Staten-Generaal gevallen votum op hen en op hunne geloofsgenooten heeft gemaakt. Nog in geeneu deele bekomen van hunne bevreemding, dat diezelfde Kamer onlangs een adres, den souverein van den Kerkelijken Staat betreffende, aan U. M. gericht, tot onder werp harer beraadslagingen heeft kunnen nemeD, moeten zij nu op nieuw zich gegriefd zien door het weigeren eener jaarwedde van een gezantschap, dat door U. M. voortdurend oirbaar is geacht en waarvan de bezoldiging door U. Ms. bewiud8leden uit HDs. uaam was voorgedragen. Hoe pijnlijk de afstemmiug der Romeinsche missie de katholieken treft, zullen wij wel niet behoeven te betoogenluide genoeg toch heeft zich de verontwaardiging van zeer velen in den lande doen hooren. De toestand van 's lands geldmiddelen scheen in dezen geen onoverko melijk bezwaar tegen het behoud der missie te Rome. Er is dan ook ronduit beledeD, dat het gering bedrag der jaarwedde niet het hoofdpunt op MENSCHENLIEFDE EN BIJGELOOF. NAAR HET HOOGDUITSCH VAN BMILIB HBXN"aiCHS. Vervolg. HOOFDSTUK VII. Dat was een nood, een jammer zonder weder gade in dien ontzettenden nacht! Door het ge schreeuw der bewoners eu het doffe gelui der stormklokken heen hoorde men nu het gedon der der kanonnen, die anders slechts voor fees telijkheden en vreugde bestemd de vroolijke jeugd opwekten; nu moesten zij de bewoners uit de rust en den slaap storen om te hulp te snellen. Het water had eene buitengewone hoogte be- teikt, den dijk in de zoogenaamde „Ohe" door gebroken, en eeD nieuwen loop naar de „Ihme" genomen, waardoor deze breeder dan de „Leine" werd, de „Neustadt" overstroomde en de werking der molens geheet verhinderde. De bewoners der „Neustadt" waren allen op de vlucht, hun have en goed aan de verslindende golven prijsgevende; bruisend ontlastte zich de vloed door de Calenberger poort, waar het water tot twaalf voet hoogte steeg. Keeren wij tot dat oogenblik terug, toen Erich Barnstorff met het kiDd het huis verliet en vluch tend naar het midden der itad snelde. Achter hen vloog de afschuwelijke gestalte van de Medusa, door toorn en woeste zucht naar wraak gedreven. De regen scheen wat op te houdeo, terwijl de storm nog heviger huilde, de zwarte wolken voor zich uit joeg eu ze plotseliog als een dunne sluier vau een scheurde. Vaal en bleek zag de maan door den gescheur- den sluier eu verlichtte met haar schemerlicht het tooüeel van verwoesting en jammer. Daar vluchtten de beide doodelijk beangstigden en achter ben joeg de afschuwelijke Megaere, het mes zwaaiende en schreeuwende van woede. „Wij zijn verloren," steunde het kind, „ik kan geen stap verdei Erich voelde zijn krachten toenemen met het gevaar, hij Dam het kind op zijn arm en vluchtte toen verder als bij instinct naar het vaderlijke huis. Toen kwam hij een stroom van menscheu te gen, hij werd voortgedrongen, kon de kleine straat niet bereiken en weDdde zich naar de marktstraat, terwijl hij aan dokter Horn dacht. Instinctmatig keek hij nog eens om. Waar was zijne vervolgster gebleven? De maan verlichtte du tamelijk helder de straten met hare beangste bewoners. Plotseling kwam de afschuwelijke vrouw dicht voor hem, het mes met eeo luid triomfgehuil zwaaiende. Zij had hem met sluw overleg den weg naar de veiligste schuilplaats afgesloten. Erich schrikte hevig, keerde om en vloog meer dan hij liep het raadhuis voorbij, Daar de Dam straat. Hier stonden eene menigte menschen en hier ook was het geschreeuw en geraas het grootst. In deze straat waren de voornaamste overheids personen en de leden van den hoogen raad iD een oogeDblik bijeen, om hulp bij den steeds hooger stijgenden watersnood te verleeneo en zich met eigen oogen van de grootte van bet gevaar te overtuigen. Boven alle anderen muntte hier mijnheer Johan Duve uit, die met zijne bedienden zelf de handen aan 't werk sloeg ter redding van menschen- levens, tot berging van have en goed. Want de vernielende en alles verslindende stormvloed drong nu reeds in de Leinestraat, waarin de Damstraat uitloopt. Wie bekommerde zich in deze verwarring om den vluchtenden Erich Barnstorff, wie om zijne vervolgster Verblind door doodsangst zag de arme jonge man nauwelijks de mannen, die op zijde weken, hij zag niet eens den stijgenden stormvloed plotseling werd er een gil gehoord en de golven sloegen over hem en het kiud heen. Maar de Nemesis, die de vrouw des beuls voortjoeg, bracht ook haar naar den vloed, hare slachtoffers achterna. Zij kwam nog eens boven, met strakke oogen en een door den toom mis vormd gelaat, toen zonk zij en kwam niet meer boven water. „Redt, redt 1" riep Johan Duve, „Daar komt de jonge man weer boven 1 Hier met de schuit I" Hij sprong er in, om zijn eigen leven voordat van eenen onbekende te wagen. Weder zag men het bleeke aangezicht van den jongen wollenwever zich boven het water ver heffen, met den eenen arm met veel moeite de golven klievend, met den anderen het kind boven houdend.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1