Woensdag 6 December. BS HAfflOVSRSCHH PATRIOT, N#. 3658. A«. 1871. Feuilleton van liet „Leidsch Dagblad". DSCH DAGBLAD PRIJS DEZKK COURANT. Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00. Franco per post3.85 Afionderlijke Nommersm 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVKRTKNTIKN. Voor iederan regel0.1 Grootere letter, mar -lo plaatsruimte die tij beslaan. Lolden, 5 December. De spoedige afdoening van de begrooting voor Éarine, in de zitting van de Tweede Kamer van [sieren, mag hoofdzakelijk gezocht worden in 4>u motief van den heer de Roo van Alderwe- llt, dat n.l. het verslag der Commissie van rap- Orteurs over het rapport der mobilisatie in 1870 'our zoover de marine betreft, eerstdaags zal [worden uitgebracht en er dan gelegenheid zal [testaan over den toestand der marine in beschou wingen te treden. De algemeene beraadslagingen bepaalden zich Ifeq ook tot enkele punten, waaronder de meesten |met het oog op urgentie werden vooropgesteld. Alleen de heer van Beijma opperde een quaestie, waarb'j een groot beginsel betrokken was. Die afgevaardigde, warm voorstander van de regeling van het defensiestelsel bij de wet, meende dat dan ook vvetlelijke organisatie van het zeewezen daaronder begrepen behoorde te worden. Niet alleen dus personeel maar ook materieel moesten wettelijk geregeld worden. In zaken, welke lot onze financiën in zoo nauw verband staan, mocht niet alles overgelaten blijven aan de persoonlijke tieoswijze van opvolgende Ministers. De Minister van Marine en de heer Nierstrasz deelden niet in dit gevoelen. Terwijl deze laatste lot de conclusie kwam dat hij niet kon gelooven dat een scherpzinnig man als de Miuister van Marine aau dien wensch zou toegeveD, sprak de eerste als zijne meeniug uit, dat hij niet zoo onbepaald een voorstander was van wettelijke re geling op alle mogelijke punten als de heer van Beijma. SVol slond hij voor, regeling van het ma terieel bij de wet, maar Diet van het personeel. Daartoe zou hij niet kunnen medewerken. Ongetwijfeld, zal op deze quaestie bij de discussie die de lieer de Roo op 'i oog had, worden terug gekomen. Deze afgevaardigde bepaalde zich thans bij twee bezwaren van urgeulen aard. Zijn eerste bezwaar betrof dat bij het in dienst stellen van een deel der Marine in den zoiner van 1870, enkele schepen zich niet in dien toe stand bevonden waarin zij behoorden te wezen of gereed voor den dienst waren. Om daartegen voor het vervolg te waken, drong hij aan, dat als regel werd aangenomen om nieuw gebouwde ol gelranslormeerde schepen niet dadelijk inconser valie, maar ze gedurende eeuigen tijd in dienst te stellen. In de tweede plaats vestigde hij de aandacht op de torpedo's en de verspet ringen. Hij was van het groot belang en het nut daarvan bij de ver dediging van ons land doordrongen en trachtte dit door onderscheidene daadzaken te slaven. Door doelmatige aanwending zoudeu wij verschil leude onzer zeehavens, zoo ook de steden Am sterdam, Rotterdam en Harlingen voor den vijand zoo goed als ontoegankelijk maken. Toch verkeert de Regeering blijkens de mobi lisatie-rapporten omtrent bet aannemen van een eu ander nog in liet onzekere, want men is noi steeds aan het onderzoeken. Spr. achtte zoowel de torpedo's als de versperringen van zooveel ge wicht, dat hij den Minister in overweging gaf gelden op den dienst van 1S72 daarvoor aau te vragen. De Minister van Marine, alweer terzijde ge staan door den heer Nierstrasz, vond liet denk beeld van den heer de Roo ooitrent het onmid dellijk in dienst stellen van schepen op zichzelf niet kwaad, maar had daartegen practisclie en Gnancieele bezwaren, die hij volhield, nadat ook de heer Fransen van de Putte van de gegrond heid van het denkbeeld des lieeren de Roo over tuigd, de argumenten van den Minister had be streden. Ook) wat de spoedige regeling van het torpedo wezen betrof, sloot die spreker zich bij den heer de Roo aan, terwijl ten deze de Minister van Marine en de heer Nierstrasz tegenover hen stondeo. De heer Nierstrasz betwistte de waarde door den heer de Roo aaD de torpedo's gehecht: de torpedo's ziju een krachtig hulpmiddel, maar op zich zelve onvoldoende. Dat ons torpedo's bij de mobilisatie in 1873 ontbraken, erkeDt hij, maar zoo lang geen goed stelsel daaromtrent is uitge vonden, zou het z. i. niet raadzaam zijn torpedo's te doen aanmakeD, op gevaar af, dat, als na eenigen tijd een goed stelsel is uitgevonden, het geld voor aanmaak zou zijn weggeworpen. De Minister van Marine deed evenzeer uitko men dat bij hem nog niet de krachtige overtui ging omtrent het doeltreffende der torpedo's be stond gelijk bij den heer de Roo: overal is men nog bezig met het onderzoek naar het beste stelsel van torpedo's en de uitkomsten van de aanwending van dit defensiemiddel door andere natiën waren geheel negatief. Voorts werd nog in detail getreden over de vraag bij welk depar tement het torpedowezen t'huis behoorde. Terwijl de heeren Nierstrasz, de Roo en anderen 't eens waren, dat dit onder het Departement van Marine moest begrepen worden, bleek dat bij de Regee ring omtrent dit punt nog geen gevestigde over tuiging bestond. Wel was de heer Brocx van oordeel dat het onderwerp meer eigenaatdig bij Marine behoorde, maar otn dit departement alleen er mede te belasten zou te kostbaar zijn. Dit waren de lioofd-onderwerpen die bij de al gemeene discussie aangeroerd werden. Rij de behandeling der artikelen viel weinig merkwaardigs voor. Met 30 legen 22 stemmen werd verworpen een amendement van den lieer Nierstrasz op artikel 31, strekkende om de daarbij uitgetrokken som voor de tractementen van offi ciers-machinisten, waaronder eene tractements- verhooging van 1010 begrepen was, weg te laten. Verder werd hij Art. 33 (korps mariniers) door de heeren v. d. Putte en de Roo de wensclielijk- heid uitgesproken om dat korps te bestemmen voor den kolonialen dienst, vooral in West Indië. De Minister van Marine toonde zich daarmede ongenegen en werd hierbij audermaal ondersteund door den heer Nierstrasz. Ten slotte is het geheele Hoofdstuk aangeno men met 50 tegen 4 stemmen, zijnde de heeren Sandberg, Zijlker, de Roo en Westerhoff. Door Burgemeester en Wethouders te Rotter dam zijn, in overleg met den districts-schoolop- ziener, op de voordracht voor het beooemen van eene hoofdonderwijzeres aan eene der open bare meisjesscholen voor meer uitgebreid lager onderwijs der lsle klasse geplaatst: 1'. Mejufv. J. Rikkers, liulponderwijzeres te Rotterdam; 2°. Mejufv. M. W. H. Hoitsema, hulponderwijzeres ie Leiden; 3". Mejufvrouw M. C. Roos van den Berg, hulponderwijzeres te Rotterdam. Tot kominandeur der Eikenkroon is benoemd de luitenant-kolonel A. Casterman, kommandant van het corps der genie in België, en tot ridders dierzelfde orde de opzichter der genie 1ste klasse Duinéml benevens de heer G. Cabu, zich noe mende Cabel, te Brussel. De bekende hoogleeraar Adolf Beer te Wee- neu heeft, gedurende een der bezoeken, welke hij gewoon is bijna jaarlijks aan Nederland te brengen, in het huisarchief van Z. M. den Koning onder audere papieren van graaf William Ben- linck ook diens aanteekeningen gevonden, welke geschreven zijn gedurende zijn verblijf aan het Oostenrijksche hof in 1749 eu 1750. Den heer Beer zijn die aanteekeningen belang rijk genoeg voorgekomen om ze uit te geven; hij zelf, aau een omvangrijk geschiedkundig werk bezig waarin de geschiedenis der achttiende eeuw zal behandeld worden, vindt in het hand schrift van Bentinck allerlei bijzonderheden aan gaande de te dier tijd voornaamste personen in Oostenrijk; de Keizer en de Keizerin onderhiel den ziclt met Bentinck over de gebeurtenissen die voorvielen en vernaaien naar zijne meeniug dienaangaande. Vooral liet oordeel over Maria Theresia, wier karakter steeds wint eu meer be lang inboezemt naarmate men er dieper in door dringt, heeft Beer tot de uitgaaf doen besluiten. Bentinck bracht ongeveer een jaar te Weetieu door. Zijn eigen belang, de belangen hem door den erfstadhouder der Nederlanden en door zijne Engclsche vrienden aanvertrouwd, voerden hem daarheen. Het bevestigen van den vrede was item meer bijzonder opgedragen, alsmede liet uituooligen van Ludwig Ernst, hertog van Wol- lènbuttel, om zich aau den Nederlaudsclien staats dienst te wijden. In beide opzichten slaagde li ij naar wensch, ofschoon de hertog zich lang liet uitnoodigen. Deze grondde zijne bezwaren op den staatkundigen toestand zooals hij dien in Neder land gezien had, op zijne kennis van het weifel achtig karakter des erfstadhouders, en hij maakte het beding dat hij als geueraal der infanterie aau het Oostenrijksche leger zou verhonden blijten (om, zooals de Keizerin het uitdrukte „se inénu- ger uue porta de derrière"). In een der aanleeke- ningeu woidt de som van ƒ50,000, door de Kei zerin als overhalingsmiddel veorgeslageD, ver meld. De aanteekeningen van W. Bentinck geven den schrijver eene gewenschte gelegeuhoid om de be kende werken van Arnetli en liarach over Maria Theresia en Oostenrijk te toetsen en hier en duur terecht te wijzeD. Hij doet dit in eene uitgebreide inleiding Ueber die öslerreichische Politik in den Jaliren 17491755, 163 bli) ivelke voorafgaat aan liet eigenlijke werk: Auficichnungen des Grafen William Bentinck über ilaria Theresia. Wien, O. Ge- rold's Solin, 1871, in 8". Spectator De heer M. Regoor, te 's-Gravenhage, die gis teren zijn vijfentwintig „meesterschap der wape nen" herdacht, dat hij in den kring zijner vrienden en leerlingen op luisterrijke wijze vierde, heeft van H. M. de Kooingin eeo prachtige gouden doekspeld ten geschenke ontvangen. Aan de Kölaiscbe Zeitung wordt bericht dat de voorwerpen, op Nova-Zemblagevonden en af kom- stig van het verblijf van Barends op dat eiland, uit wapens, gereedschappen, meubelen, een fluit, klompen en eenige boeken bestaan. De meeste voorwerpen hebben veel geleden onder de boeken is een Hollandsch exemplaar van Mendoza's beschrijving van China merkwaar dig goed bewaard gebleven. De universiteit van Christiania had moeite gedaan om eeuige der gevonden artikelen voor hare verzamelingen meester te wordeD, maar de gebeele vondst is in éeD koop aau een Engelschman afgestaan, voor meer geld dan de universiteit bijeen kon brengen, eu de kooper wil van zijn schat niet het geringste missen. De Prov. Groninger Cl. deelt mede dat bij den heer Ebels te N. Beerta de besmettelijke long ziekte is uitgebroken bij een uit Friesland her komstig kalf, en dat reeds door den districts veearts de vereischle maatregelen zijn genomen om de verspreiding der ziekte te voorkomen. Zij meent hierop de aandacht der veehouders te moeten vestigen, ten einde hen bij den verkoop vaD Friesch vee voorzichtig te doen ziju. De generaal-majoor M. D. graaf van Limburg Stirurn, buitengewoon adjudant des Konings, maakt overeenkomstig de aankondiging in de Staatscourant van den 19den Augustusjl., bekend, dat bij Item is ontvangen tot het oprichten van een monument ter eere der gesneuvelden in de Citadel van Antwerpen in December 1832: eene bijdrage van 45 van eenige ingezetenen van Neuzen en Hoek, door tusschenkomst van den burgemeester dier gemeente, den lieer J. A. van Boven. Door den graaf Scliimmelpenninck van Nyen- hnis, Grootmeester van het Huis d s Konings zijn, sedert de laatste door hem gedane opgave, weder ontvangen ten behoeve der oprichting vuu een gedenkteeken op liet graf der gesueuvelde verdedigers van de Citadel van Antwerpen, de navolgende bijdragen: van professor Strackè, te Amsterdam, ƒ15; van den heer provincialen in specteur der belastingen W. J. L. Grobbee, te Maastricht, ƒ10; door tusschenkomst van den heer L. van Doesburgh, burgemeester van Valburg 10, door Z. E. A. van belangstellenden ontvangen; JOH AN DUVE, OP MSCHENLIEFDE EN BIJGELOOF. NAAK IItT itOOODUlTSCtl VAN iEHMTIIiIiE HEIUBICHS. Vervolg. En wederom ging do koopman kalmer voort: tde prins verzocht mij, de kinderen mede te nemen en hen hij goede ineQSChen in llannover onder dak te brengen, llij bood mij geld aan, ik hud het niet noodig, maar nam slechts deze beide liefdepanden van een gelukkigen tijd ter berinnering voor de beide weezen mede: dezen ketting met haar beeltenis, dezen ring met zijn naamletter, die zij heimelijk bewaard eu bij het sterven aan liet oudste dochtertje gegeven had. Zoo keerde ik naar huis terug, rijk beladen inet alle denkbare schatten, de schatten der herinne ring aan mijne jeugd. Daarbij nam ik veel goud en zilver mede. Op den terugweg kwamen wij door een dicht bosch. De nacht overviel ons; ik was niet bevreesd, ofschoon het toeD een vreese- lijke tijd was, maar er was juist krijgsvolk in die streek, en met twee of drie zulke knapen hoopte ik met mijne bedienden wel klaar te zullen kouieo. Wij gingen bij den helderen ma neschijn, die als schemerlicht door de hoornen drong, rustig voort. Daar klonk plotseling eeD fluitje, en op hetzelfde oogenblik lagen twee mijner bedienden, door kogels getroffen, ter aarde. Wat er verder geschiedde weet ik nauwelijks, ik dacht slechts aan de beide kinderen waarvan het oudste, Sophie genaamd, negen jaar en het jongste, Anna, drie jaar telde. Twee ruwe krijgsknechten wierpen ons op den grond, men knevelde en beroofde mij eo wierp mij in een dicht kreupelboschje; ik hoorde de kinderen schreeuwen, en eindelijk was alles stil. De nacht ging voorbij, het werd morgen. ToeD kroop een mijner bedienden naar mij toe; hij was zwaar gewond, men had hem, even als de anderen, voor dood gehouden. Hij bevrijdde mij, en ik verbood toen zoo goed mogelijk zijne wonden. Het was mijd trouwe Maarten. Wij beiden waren er slechts met liet leven afgekomen, van de kinderen echter was sedert den vreesehjken nacht geen spoor te ontdekken. En stel u nu mijne verbazing voor, mijn vriend, toen ik heden avond plotseling deze teekenen van herinnering aanschouwde. Moet ik aan een goddelijk wonder gelooven? Bijna ben ik daartoe geneigd en het vertrouwen, dat God mij nu ook het spoor der verloren kinderen wijzen zal, bezielt mijn bedroefd hart met nieuwe hoop," „Ja, dierbaarste vriend, dat kunt gij ook getroost!" riep Hom aangedaan. „Ik geloof ou zelf uwe hoop en vertrouwen te kunnen bezielen, want, naar al hetgeen gij mij hier medegedeeld hebt, is het licht mogelijk, ja zelfs waarschijnlijk, dat de vermeende dochter vaD die ongelukkige Adel» heid Alcken dezelfde Sophie ie, van wie gij mij verteld hebt. De gelijkenis, de naam, alles komt nauwkeurig overeen, en wat ik als eene soort van biecht steeds getrouw voor mij zeiven ge houden heb, moet ik nu uls een bewijs aanvoe ren. De oogelukkige Adelheid bekende mij in haar stervensuur, toen de vlammen reeds aan de eene zijde opstegen, dat Sophie niet haar wettig kind was, maar door haren beminde, een krijgsknecht, met wien zij een tijd lang door de wereld gezworven hud, aau haar overgegeven was. Het kind was negen jaar oud en zoo b^ koorlijk, dat de ruwe krijgsknecht het niet over ziju hart had kunnen verkrijgen, het te dooden. Het zal zekerlijk „Waar, waar is zij?" riep Duve opspringende en met eene hartstochtelijke beweging den arm des dokters grijpende. „Zij woont het dichtst bij den beul," ant woordde Horn langzaam, „uitgesloten uit de menschelijke samenleving, al9 de dochter van eene heksl" „Breng mij tot haar, op dit uur nog," sprak Duve uiet eene gesmoorde stem. „Aan liet hart mijner vrouw zal zij alle onteering, alle kommer vergeten." „Nu niet, niet op dit uur, mijnheer Johan," her nam Horn aangedaan, maar op stelligeo toon. „Zij ligt zwaar ziek. Morgen zoo vroeg mogelijk zal ik haar bezoeken en dan bericht geven. Zij zal zich toch nog wel iets berinneren." Hij reikte de hand tot afscheid en verliet den koopman, die in eene onbeschrijfelijke stem ming, tusschen vrees, hoop en vreugde verdeeld, achterbleef. De goede, menschlievende Duve hud in zijne bescheidenheid verzwegen, dat hij tot aandenken aan de beide hem ontrukte weezen in het jaar 1613 een weeshuis stichtte. Het beviDdt zich op den hoek van de „ReitwaLl-straat," waar aan de n

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1