N°. 3619.
A". 1871.
Zaterdag
25 November.
In 't voorbijgaan.
BB HAMOVERSCHE PATRIOT,
Feuilleton van liet „Leidsch
Dagblad".
1ENSCHENLIEFDE EN BIJGELOOF.
LEIDSCH
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco per post..
Afzonderlijke Nommers
3.00.
3.85
0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVKRTKNTIKN
Voor iederen regelƒ0.15.
Grootere lette» naar de plaatsruimte die zy beslaan.
,ïlaar vader!" zeide Jan, „dat huis van onzen
Ij.'nan zal nooit klaar komen. Jaar in jaar
I zijn de werklui over den vloer. En werd 't
Bnog maar mooier opl Mooi is het nooit ge
feest, maar vindt u ook niet, dat 't nou met den
lig onsierlijker wordt."
[„Ja me jongen," antwoordde de vader. „En gij
lalt nog zien dat buurman zijn huis gansch en
lil tegen den grond zal moeten laten gooien. De
bouwmeester heeft 't van meet af verknoeid.
IVerbeteringen helpen nu niet meer. De bouw-
lorde deugt niet. Wil buurman een goed huis
krijgen en wijs handelen, dan stake hij die kost
bare proefnemingen en late een nieuw huis
Idoor een beter architect bouwen."
„N.u vader, dat zal die dan ook wel doen. Hij
ral toch wei inzien dat iedere verbetering die
rij nu meent aan te brengen, het huis nog
slechter en onbruikbaarder maakt."
„Niet te haastig vent. Ge zult op de school ze
ker wel eens gehoord hebben dat spreekwoord
van 't dempen der put als 't kaif verdronken is."
„Ja vader."
„Welnu jongen, buurman wil van een nieuw
huis nog niets weten. Komt men hem daarmee
aan, dan warren bern duizenden bezwaren door
het hoofd. Hij zal 't niet doen vóór dat zijn
huis zóo verknoeid is, dat wat er nog goed aan
Y, aste loor zal gaan."
„Zal buurman dan een nieuw huis laten zetten
of een ander koopeu?"
„Ja jongen."
„Dat is toch onbegrijpelijk, Pa."
„Neen jongehef, dan is het kalf verdronken en
wordt de put gedempt."
Als die jongen een man ware geweest, en op
de hoogte van ons plaatselijk belastingstelsel,
zou hij dau uiet daaromtrent in denzelfden geest
gesproken hebben?
Ook hier is men toch danig aan 't tobben.
Na de afschaffing der stedelijke accijnsen werd
een ander huis gebouwd. Ongelukkig koos men
de slechte plannen.
Geen jaar s sedert voorbijgesneld dat dit huis
geen belangrijke veranderingen onderging.
Maar in stede daarbij te winnen, vermin
derde het in waarde en dagelijks wordt 't wan
stal tiger.
En wat zal 't gevolg zijn?
Men zal precies zoolang knoeien totdat dit huis
van zelf ineenstort. En op de puinhoopen zal
men, ja een nieuw gebouw optrekken, maar waar
voor de plannen reeds gereed waren toen de
ongelukkige keuze werd gedaan van die, waar
van men zooveel leed en verdriet heeft onder
vonden en nog dagelijks ondervindt.
Zoo iets speelde ons door den geest bij het lezen
van 't jongste voorstel der Commissie van Finan
ciën tot herziening van artikel 5 van het Raads
besluit van 29 December 1870, regelende de hef
fing eener plaatselijke directe belasting te Leiden.
Krik, alweèr wat anders I zeiden wij al dadelijk
bij ons zeiven.
Dat arme artikel 51 Wat is daarmeê reeds
gesold
Eerst heeft het heel wat moeite gekost om de
daarin bedoelde splitsing van perceelen, ten be
hoeve van hen die kamers verhuren, te ver
krijgen.
Nauwelijks werkt het, of er wordt verandering
voorgesteld.
Vroeger werd die splitsing zoo absoluut moge
lijk voorgestaan, omdat men het als de grofste
onbillijkheid beschouwde, wanneer de vertering
en het inkomen van kamerverhuurders werd
afgemeten, in plaats van naar de kamers die zij
zeiven bewonen, naar het gebeele huis, dat met
een geheel auder doel dan voorziening van eigen
behoefte gehuurd werd; thans schijnt die grove
onbillijkheid wat minder grof van qualiteit te
zijn geworden.
Nu wordt voorgesteld, dat de huurwaarde van
't gedeelte dat de kamerverhuurder van zijn per
ceel in eigen gebruik heeft, verhoogd met 20 ten
honderd, grondslag van belasting zal uitmaken.
En hoe lang is 't geleden dat artikel 8 gewij
zigd werd, m. a. w. gelijk een lid van den Raad
zich uitdrukte zoo maar ruim 900 personen met
éen pennestreek vrijgelaten werden van eenige
betaling?
Op |zich zelf bebben we hoegenaamd geen
bezwaar tegen het voorstel der Commissie van
Financiën.
Hoe evenrediger de druk der belasting wordt,
hoe liever we dit zien.
Ongetwijfeld profiteeren toch zij die kamers
verhuren zeer veel van die splitsing, in verhou
ding tot andere belastingschuldigen
Maar bedoeld voorstel was geen doel, wel aan
leiding tot dit artikel.
Wat wij hebben willen doen uitkomen is dui
delijk.
Met het gebouw hadden wij ons belastingstelsel
op het oog. Men verbouwt, pleistert bij, verwt,
breekt vloeren op, maar 't wordt nooit beter, wel
slechter.
En zoo gaat 't ook met onze kostelijke ver
teringsbelasting: „It would be easier indeed to
wash the Ethiopian white, than to make the tax
fair and equitable."
Waarlijk dat voortdurend heen- en wederslin-
geren is zeer grievend voor hen die een ander
stelsel voorstaan, dat, hoewei niet van enkele
gebreken verschoond, oneindig billijker zou
werken.
Van napleiten houden we echter niet en wat de
Commissie van Financiën in baar rapport met
't oog op de aanhangige Rijks-income-tax zegt
kan, naar wij gelooven, voor het oogenblik wel
gelden. Maar we hebben gemeend deze gelegen
heid niet ongebruikt voorbij te moeten laten
gaan zonder onze verteringsbelasting eene wel
gemeende ovatie te hebben gebrachtI
„Wat kwaad?" zou ons hooggeschat raadslid,
Prof. Goudsmit, zeggeD.
Lelden, 21 November.
Nadat de Begrooting van Binnenlandsche Zaken
was ingediend, kwam een nota van wijziging van
de Regeering in, waarbij o. a. voorgesteld werd
achter artikel 83 te laten volgen: artikel S3 bis,
verbetering en onderhoud van het Hellegat, be
nevens daarmede in verband staande uitgaven,
f 550,000.
In zijne Memorie van Beantwoording zeide de
Minister hieromtrent:
„Dadelijk nadat het bestaan van voortdurende,
aan de scheepvaart hinderlijke ondiepten iD het
Hellegat, of liever in het vaarwater dat het Haring
vliet en het Volkerak verbindt, ter kennisse van
den ondergeteekende was gebracht, heeft hij door
de hoofdingenieurs in Znid-Holland, Zeeland en
Noord-Brabant een onderzoek doen instellen naar
den aard van bet verschijnsel en de middeleD
ter voorziening. Het onderzoek leerde dat uitbag
gering, waarop door sommigen werd aangedron
gen, niet zou baten; en dat, ter wegneming van
het kwaad, andere, meer afdoende maatregelen
noodig zijn. De groote breedte der rivier en de
loop der stroomen te dier plaatse, zijn oorzaak
dat de diepte van het vaarwater in het zooge
naamde Hellegat zeer afwisselend is; dat zich
telkens nieuwe geulen vormen, en bestaande
onbruikbaar worden. Er is hier enkel aan de
werking van bekende natuurlijke oorzaken te
denken; de werken tot oevervoorziening, in 1867
en 1868 te Willemstad uitgevoerd, konden op den
toestand geen invloed uitoefenen. Trouwens, voor
ziening van den oever, dat is, behoud van het
bestaande, sluit alle denkbeeld van nadeelige
werking op den stroom uit.
Bij de indiening der begrooting voor 1872 kon
geen post worden uitgetrokken voor werken tot
verbetering, omdat het onderzoek, hetwelk uit
voerige peilingen en opnemingen vorderde, nog
niet was afgeloopen. Het rapport der hoofdinge
nieurs, hoe ook bespoedigd, is eerst nu ontvangen.
Naar hun oordeel moet, om aan den ooregelma-
tigen en onbestendigen toestand van het vaarwater
een einde te maken, in de richting van het Hel
legat eene geul worden gevormd, waardoor al
het water stroome en alzoo eene voldoende diepte
onderhouden worden. Ter bereiking van dit doel
wordt voorgesteld een stroomleidenden dam te
leggen, sluitende aan Overflakkee, en zich, ter
lengte van 3200 meter, over de zoogenaamde
vlakte van Ooltgensplaat, uitstrekkende. De kosten
van dit werk, dat in éen saizoen moet worden
uitgevoerd, zijn geraamd op f 550,000.
De ondergeteekende, doordrongen van de nood
zakelijkheid van het werk, aarzelt niet, voor te
stellen de begrooting voor 1872 met die som te
verhoogen; een nieuw artikel 83bis is daartoe
ingelascht."
Het was ten aanzien van deze zaak dat de heer
Tak in de zitting van de Tweede Kamer van
gisteren in de eerste plaats den Minister van Ma
rine wenschte te interpelleeren. Behalve toch het
hierboven bedoeld rapport van de hoofdingenieurs,
had de interpellant vernomen dat ook van de
hydrografie of het loodswezen opnemingen van
het vaarwater het Hellegat zijn gedaan en dat
er middelen tot verbetering zijn aangewezen.
Naar aanleiding hiervan verzocht hij overlegging
van de uitkomsten van dit onderzoek, hetzij door
overlegging van het rapport, of op andere wijze.
Zijn tweede vraag tot den Minister gold even
eens het verkrijgeü van meer licht over een be
langrijk openbaar werk, met name den nieuwen
waterweg aan den Hoek van Holland. Hoewel hij
met groote belangstelling den vergelijkenden staat
had nagegaan, bij de Memorie van Beantwoor
ding gevoegd, der in 1871 gedane waarnemingen
over den aan- en afvoer van de doorgraving
door den Hoek van Holland, kwam die hem niet
volledig voor. Bekend is 't dat ook van wege het
Departement van Marine opnemingen hebben
plaats gehad, nog in den laatsten tijd door amb
tenaren van het loodswezen. Daarom vroeg hij
of de Minister van Marine de desbetreffende stuk
ken zou willen overleggen.
De Minister van Marine kon op de eerste vraag
de verlangde toezegging niet geveD, omdat hij
geen rapport nopens het Hellegat had ontvangen.
En wat de tweede vraag betrof; was hij bereid
een rapport van het loodswezen over te leggen,
ook voor zoover het constateert den toestand van
den nieuwen waterweg aan den Hoek van Hol
land builen de strandlijn.
Met de verklaring wat de eerste vraag betrof
nam de heer Tak geen genoegen en bleef op het
verstrekken van hydrografische inlichtingen aan
dringen.
De Minister antwoordde dat de zaak bij het
Departement van Binnenlandsche ZakeD thuis
JOHAN DUVE,
OF
NAAR HLT HOOGDU1TSCH VAN
TEHMIIiIE HEIÏTIHOHS.
Vervolg.
Deze zweeg nog steeds, hield de teedere hand
in de zijpe, en richtte zyu vurigen blik vast en
onafgewepd naar het gelaat van het meisje,
Scheen zij heden in zijn oog anders? Beschouwde
hij haar als arts, of met den blik des mans?
Zuchtend legde hij haar hand zacht op de
dekens neder en wendde zich toen tot de oude.
„Sophie is zeer ziek, moeder .Alcken," sprak
de dokter eindelijk. „Ik zal haar het npodige pit
mijne eigene apqthepk halen. Hoe is dat zoo spoe
dig opgekomen?"
Thiele ,van den >eul heeft haar weken lang
met zijne aanzoeken vervolgd en het arme kind
ter dood toe beangst."
„Dat heeft de knaap gewaagd f" riep de dokter
toornig. „Ei, moeder Alcken, dan mag zij hier
niet lang meer blijven, ik zal voor een andere
verblijfplaats zorgen."
„Daar heb ik ook al aan gedacht, mijnheer,"
merkte de oude eeuigszius aarzelend aan. „Maar
wie neemt het kind der heks in zijn huis op De
arme is vervloekt siuds den dag, toen mijne
Adelheid verbrand werd, even als ik."
De stem der oude vrouw was bij de laatsite
woordeu bijna onhoorbaar geworden, en gfopte
tranen rolden over hare wangen.
De dokter streek aangedaan over zijne oogpn
en zag toen weder met eene bijzondere uitdruk
king in het gelaat naar de zieke, die met gloei
ende wangen en hijgenden adem in eene onrustige
sluimering lag.
„Ik zou misschien nog een uitweg weten," ver
volgde de oude langzaam, „maar dan zou ik uwe
hulp moeten inroepen, mijnheer de dokter!"
Erich Barnstorff zou zeer gaarne Sophie tot
vrouw willen nemen. Dan zou het arme kind
toch weer in hare eer hersteld worden, en de
menschen zouden ook wel eindelijk vergeten, <|at
hare moeder vervloekt was. De oude wollen-
wever wil het echter miet toestpan, _qn ik wget
toch anders geen uitweg, als Thiele terugkomt en
antwoord verlangt."
Dokter Hom liep in de kleine kamer langzaam
op en neder. Hij kampte tegen een besluit, waar
toe hij te vergeefs trachtte te kunneD komen.
En altijd weder vestigde zich zijn oog op de
zieke, en de zichtbare uitdrukking van den twee
strijd was op zijn gelaat te lezen.
Plotseling deed zij de oogen open. Maar slechts
de waanzin der koorts, geen verstand was in
dezen blik te bespeuren.
„Weg! weg! Red mij van het monster," steunde
zij, en wilde met eenen sprong het bed uit.
De dokter sprong toe en hield haar met zijüe
sterke armen tegen. Zij werd bedaard en leunde
het hoofdje aan zijne borst. Open en rustig rustte
nu haar oog op hem. Het werd den ernstigen
man zoo wee om het hart en onwillekeurig
wendde hij zijnen blik af. Hij kon het niet uit
houden en zou haar voor eeuwig zoo aan zyn
hart hebben willen dragen.
„Erich!" fluisterde de zieke en Horn beefde
hevig. Met dezen naam scheen hem plotseling een
steek door het hart te gaan.
„Erich I" vervolgde zij haastig, „bescherm mij
tegen hem 1 Wees mijn broeder en vriend! A(jh,
uwe vrouw kan ik niet worden, mijne ziel be
hoort hem. Ziet gij, hij weet niet, hoe ik hem
liefheb. Als hij mij aanschouwt met zijne glin
sterende oogen, als ik zijne stem hoor, zoo zacht
en zoo vriendelijk, dan zou ik wel willen sterven.
En ik ben zoo arm, zoo ongelukkig en veracht,
en hij is zoo geleerd, zoo voornaam, zoo schoon
en zoo lief. Erich, ga heen, gij zijt mijn broeder,
uwe vrouw kan ik nooit zijn!"
_Albert Hom begon zoo hevig te beven, dat hy
haar schielijk moest nederleggen. Zijn hart en
zijp hoofd brandden. Hij had zijne rust verloren
en daarmede de zekerheid van den arts.
Op dit oogenblik trad Erich Barnstorff de hut
binnen en naderde verlegen den dokter.
"Ah, zijt gij het, Erich," zeide deze verstrooid.
„Gij zijt zeker te vergeefs bij mij aan huis geweestl"
„Ik was daar, mynheer de dokter," antwoordde
Erich eerbiedig, „en toen ik u niet te huis trof,
zocht ik u bij moeder Alcken."
Voor het kleine onbehangen venster vertoonde
zich het donkere gelaat van den beul.
„Ga dan met mij mede," zeide de dokter
schielijk. „Ik zal u het noodige voor uwen vader
meegeven."
Erich draaide eenigszins verlegen zijne muts
tusscbeu de vingers en zag toen treurig de
zieke aan.
„Hoe gaat het met de arme Sophie? vraagde
hij zacht.