N°. 3618. Vrijdag A0. 1871. 524 November. Feuilleton van liet Leidscli Dagblad". DE HAHJIOVERSCHÏ PATRIOT, LEIDSCH DAGBLAD PRIJ8 DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00. Franco per posta 3.85 Afzonderlijke Nommersm 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVKRTKNTIKN. Voor iederen ragel0.15 Grootere lettert naar de plaatsruimte die zij beslaan. STADS-BERICHTEN. BURGEMEESTER in WETHOUDERS tan llEIDEN, Bezien het adres ran Johannes Jacobus Vorst, lïóer, wonende binnen deze gemeente, waarbij deze 1 .Mlining vraagt om een kuipersschoorsteen te doen (jtsen in bet perceel in de Narmatraat N®. 9; I Öelet op het Koninklijk besluit van 31 Januarij 1,124 Staatsblad N®. 19) Doen te weten, dat tot het booren der eigenaars Ja bewoners van de naast bijgelegene en belendende linden, ten opzigte der informatiën ie commodo et commododoor Burgemeester en Wethouders zal liarden gevaceerd op het Raadhuis dezer Gemeente, lup Maandag den 27stea November aanstaande, 's voor- Iriddags te elf uren; zullende de belanghebbenden l-erpligt zijn hunne bezwaren tegen dat verzoek op Idien tijd in te brengen, terwijl bij verzuim daarvan, I zij gehouden zullen worden zich tegen de inwilliging I uiet te hebben verzet. Burgemeester en Wethouders voornoemd, v. n. BRANDELER, Burgemeester, v. PUTTKAHMER, Secretaris. Lieden, 23 November 1871. Lalden, 23 November. liet budget voor het departement vaD justitie is in de zitting van de Tweede Kamer van gis teren afgehandeld, nadat de discussie zich den ganschen dag had bewogen om het amendement van den heer Gratama, voorgesteld op art. 42 van Hoofdstuk VII (Gebouwen). Bij dit artikel was voor den aanbouw van nieuwe gevangenissen ƒ183,000 uitgetrokken. Het amendement had ten doel die som met ƒ25,000 te verminderen, bestemd voor den aankoop van een terrein tot het bouwen van eeDe cellulaire gevangenis met 200 cellen te Zwolle. De ondersteuning die dit amendement al da delijk van onderscheidene zijden ten deel viel, was niet te verwonderen bij het bestaande ver schil van ineening aangaande het stelsel van afzonderlijke opsluiting en ziju werking in het algemeen. Al dadelijk deed dan ook de heer Gratama bij zijne toelichting uitkomen, dat het hem niet zoozeer te doen was om de aangevraagde som van 25,000, dan wel om de bekrachtiging te voorkomen van het beginsel, waardoor opnieuw feitelijk het cellulair strafstelsel in absoluteo zin wordt toegepast. Met dien afgevaardigde deelden toch vele leden in de meeDing dat de wet van 28 Juni 1851, uit- {Cüreid door de wet 29 Juni 1854 en laatstelijk lij do wet van 24 Juli 1871, slechts als eene proef van hetgeen het cellulaire stelsel is of behoort te zijn, was aao te merken. Nu werd voorgesteld een strook grond voor 25,(100 aan te koopen om daarop een cellulaire gevangenis te bouwen, waarvoor 1 millioen noodig was. Dit was feitelijk het circulair stelsel doorvoeren, zonder dat er genoegzame gegevens en resultaten vooi banden waren om over het deugdelijke daar van boven dat van gemeenschappelijke opsluiting of liet gemengd stelsel, waarvan de heer Gra lama voorstander was, te oordeelen. Na dezen spreker ontried de heer Wintgens der Kamer ten sterkste op den weg voort te gaan, dien zij sedert 1854 was ingeslagen om door opbouw van gevangenissen het penitentiair stelsel te praejudicieeren. Reeds te lang had meD hier gedaan wat men in Engeland zoo terecht noemt a leap in the dark. En wat het cellulaire stelsel zelf betrof, spr. moest men niet beschouwen als een absoluut tegenstander. De celstraf moest een blijvend element van ODze strafinrichting uitmaken. Maar ook hier moest men bij uitnemendheid te rade gaan met de ondervinding alvorens het stelsel in al zijne gevolgen aan te nemen en toe te passen, en niet te veel afgaan op de vele fanatieken, penitentiair-filantropen. Spr. wenscht eerst te weteD wat men wil en dan overgaan tot den bouw van gevangenissen. Dit te meer omdat io het volgend jaar in Engeland een congres zal bijeenkomen tot bevordering van het gevangenisstelsel. Bij beide sprekers sloot zich aan de heer O. van Nispen, terwijl bij de heeren de Brauvv, Heemskerk, Az. en van Voorthuysen meer op den voorgrond stond of de Minister voldoende had aangetoond, dat er meer cellen noodig zijn en dat de groote kosten niet op den achtergrond moesteD geschoven wordeD. Als groote voorstanders van het cellulair stelsel deden zich kennen, de heeren v. Zinnicq Berg man en van Eek. De eerste die meer omhaal van woorden eu zaken bezigde, die, met de quaestie niets uit te staan hadden, dan argumenten, was het met den Minister eens, dat het cellulaire stelsel goed werkte en voor ons land paste. Zijue ondervinding gedurende een derde eeuw in de magistratuur en andere betrekkingen had hem geleerd dat dit systeem een goed en recht Nederlandsch sys teem was. Voorts kwam hij op tegen de bedoeling van den lieer Wintgens om deze zaak aan eenc en quête te onderwerpen. De laatste bestreed het amendement Gratama; en prees het voorstel der Regeering ook voorna melijk liieroin aan, omdat liet een uitvloeisel was vau het door de Kauier aangenomen wetsontwerp, waarhij met bijna eenparige stemmen de celstraf met dubbel getal jaren is uitgebreid. Deze be slissing predomineerde. Wat het bezwaar der kostbaarheid betrof, rnuest niet uit het oog verloren worden, dat de kosten van eenzame de helft minder bedroegen, dan die van gemeenschappelijke opsluiting, omdat de cellulaire straf wordt opgelegd voor de hellt van den duur der gemeenschappelijke gevange nisstraf. De Minister van Justitie handhaafde zijn stand punt, reeds in zijne Memorie van Beantwoording ingenomen, dat uit het schriftelijk en monde ling debat over de wet van 24 Juli 1871, genoeg zaam zijne denkbeelden aangaande het stelsel vau afzonderlijke opsluiting bleken, nl. dat hij een groot voorstander is van dit stelsel en van zijne gradueele ontwikkeling in het Nederlandsch strafrecht. Hij oothield zich dan ook van uitvoerige be schouwing over deze quaestie. Hij stelde zich voorts tot taak de aangevraagde som te rechtvaardigen, de behoefte aan uitbreiding van het getal cellen aan te toonep, en de keuze van Zwolle te verdedigen. De Minister drong ten slotte met nadruk op de aanneming van hetRe- geeringsvoorstel aan. Ook al zouden er op dit oogenblik genoeg cellen zijn, dan moest nog in tijds gezorgd worden dat ook voor de toekomst in de behoefte kon worden voorzien ten gevolge van de uitbreiding der toepassing van het cellu laire stelsel en de meerdere uitgesproken straffen. Hij inocht niet vooruitloopen op het werk der commissie tot samenstelling van een nationaal strafwetboek, maar hij wilde toch wel zeggen, dat deze ook veornemens was aan het cellulaire stelsel uitbreiding te geven. De Kamer beaamde niet de overtuiging van den Minister, want zij nam het amendement Gratama met 46 tegen 23 stemmen aan. Ten slotte werd de geheele Begrooting voor het Departemeut vau Justitie met algemeene stemmen aangenomen. In deze zitting heeft de heer Tak verlof ge vraagd eu bekomen om op heden den Minister van Marine te interpelleeren naar aanleiding van sommen op de BegrootiDg van Binnenlandsche Zaken gebracht tot verbetering van den toegang van aan de Maas gelegen steden uaar zee. Zie het telegram onder de Laatste Berichten). Verder deelde de voorzitter in den loop van de beraadslagingen op gisteren mede, dat bij de Kamer is ingekomen een wetsontwerp tot goed keuring van sommige bepalingen eener overeen komst tusschen Nederland en Groot-Brittannië ge sloten, betreffende Sumatra en een wetsvoorstel van de heeren Begrarn, de Brauw, van Sijpesteiju, Heemskerk Az. en Nierstrasz, om af te wijkeu van de regelen der gemeentewet omtrent de plaatselijke belastingen ten behoeve der gemeen te Gorkum. De Minister van Koloniën heeft aangedrongen op bespoediging der behandeling van het eerst genoemd ontwerp daar de afdoening dezer zaak zeer wenschelijk was. Eergisterenavond viel de bejaarde jufvrouw v. G. in het Levendaal. Ze werd echier gered door twee sjouwerliedeo. Doch zij mocht niet lang hare redding overleven, want hedenmorgen is zij aan de gevolgen van eene door den schrik ontstane ongesteldheid overleden. Z. M. de Koning van Zweden eu Noorwegen heeft benoemd tot ridder der Wasa orde, den heer Mr. M. van Baumhauer, referendaris aan het Departement van Binnenlandsche Zaken. Bij de Prov. Staten van Groningen is ingeko men een voorstel van het lid der StateD, den lieer Mulder, dat de vergadering besluite tot het in dienen van een adres aan de Staten-Generaal, waarin zij te kennen geeft, het tot stand komen van een rijks inkomsten-belasting in het algemeen belang wenschelijk te achten, vooral ook als dien- tig voor een betere regeling van het provinciaal belastingstelsel. Naar ons verzekerd wordt, zal er vanwege het Ministerie van Oorlog geen verder gevolg worden gegeven aan de door den luitenant-ad judant Keizer gepleegde handelingen tegen den ontslagen kapitein Janssen, met betrekking tot het terugvragen van een aan het Dagblad van 's-Gra- venhagc ingezonden stuk. AmstCi.) Door de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Schiedam is besloten een adres aan den Minister van Financiën te verzenden betrekkelijk den sluikhandel van gedistilleerd op onze grenzen. Tevens werd, na langdurige discussiëü, aan den secretaris opgedragen een adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal in gereedheid te bren gen ter ondersteuning van het voorstel tot af schaffing der patent- en het invoeren der inkom sten-belasting. Naar wij vernemen, levert de aan de regimen ten toegezonden erwtenworst een goed voedsel en kan in tijd van nood b. v. in oorlogstijd, op marsch voor een korten tijd zeer goed in de be hoeften voorzien. Na eenigszins aanhoudend ge bruik, staat ze spoedig tegen. Ook is het natuur, lijk een eerste vereischte, dat de ingrediënten en vooral de erwten van goede kwaliteit zijn en hierop door zaakkundige personen eene strenge eD nauwkeurige contróle wordt uitgeoefend. (Utr. Dagbl.) De Afdeeling voor Wis- en Natuurkundige Wetenschappen, van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, zal eene gewone vergadering houden op Zaterdag deu 25sten November e. k., des namiddags te 12 uren 15 minuten, in het ge bouw der Academie (Trippenhuis) te Amsterdam. De luitenants-ter-zee der 2de kl. A. J. Krabbe en C. L. de Jong worden, met den 26sten dezer, respectievelijk geplaatst op Zr. Ms. schroefstoom- schip hel Loo eu wachtschip te Hellevoetsluis. Z. M. heeft aan P. Bergs, te Maasland (gemeente Stein), vergunning verleend tot het aannemen en dragen der medaille 2de kl. voor inenschlievend hulpbetoon, hem door Z. M. den Koning der Belgen geschonken. Z. M. heeft de benoeming van Jhr. Mr. P. van Foreest, burgem. van Wieringerwaard, tot secre taris dier gemeente goedgekeurd. Z. M. heeft de benoeming van A. C. Th. Gevers Leuven, burgem. van Loenersloot en Ruwiel, tot secretaris dier gemeenten, goedgekeurd. Z. M. heeft de bij besluit van 18 October j 1., onder andere gedane benoeming van A. D. Hage- doorn tot 2den luitenant bij de schutterij te Gro ningen, op zijn verzoek, ingetrokken. Z. M. heeft den heer P. H. B. Motké, hoofd inspecteur der dir. bel., in- en uitg. rechten en JOHAN DUVE, of MENSCHENLIEFDE EN BIJGELOOF. NAAR HET HOOGDUITSCH VAN EM2XLIE HEI1TH.ICHS. Vervolg. iiDe hongerige wollenwever dus," lachtte Thiele boosaardig. „Ba, voor hein ben ik niet bang." //Hij is een braaf man," merkte de beul be tekenisvol aan. «Dat is juist een geluk voor mij," antwoordde I'hiele. „Wat wil de brave man met de dochter der heks? Geen levende ziel zou meer bij hem een huis komen, zij moesten beiden binnen acht jen verhongeren. De oude wollenwever zat bet ook niet dulden." //Met hem is het spoedig gedaan. Het verhonge ren maakt er op zijne jaren gemakkelijk een einde aan, en dan gaan zij naar eene vreemde plaats, waar niemand hen kent." /Daartoe behoort geld, veel geld 1" bracht Th iele daartegen io. „Goed, dat geeft hun hun vriend, dokter Albert Horn." Tniele zweeg en wierp nijdig eenige stukken hout op het vuur. z/Maar hoe weet gij dat alles toch zoo nauw keurig vraagde nu de moeder, half trotsch, half schuw en angstig. „Ik heb het zelf aangehoord," antwoordde de vader, „natuurlijk zonder dat mij er naar ge vraagd werd. De geheele boel is bij moeder Alcken bijeen." „Nu nog?" vraagde Thiele haastig. De oude knikte. De ander stond schielijk op, trok eene muts over de ooren en verliet het huis, zonder op zijne moeder te letten, die hem toeriep om den be schermenden mantel om te hangen. Eene poos staarde Herman Ehers nog in het vuur, toen streek hij het haar uit de oogen, stond op en beklom de laddertrap, om zich naar de kleine kamer, waarin het kind sliep, te begeven. De moeder keek hem na. Een geruimen tijd wachtte zij nog en luisterde; toen trek zij de zware pantoffels uit en sloop zonder gedruisch en behendig als eene kat de smalle trap op. In de deur was eene tamelijk groote spleet. De oude hurkte neder en tuurde in de kamer. Herman Ebers had nu een flauw flikkerend lampje aangestoken en lichtte daarmede eerst over het slapende kind. „Leid ons niet in verzoeking," mompelde hij en ging toen naar den kalen muur, waar zich in een hoek een kleine, wormstekige tafel bevond. Zij scheen daar een soort van sieraad te moeten uitmaken. Een druk met zijne hand en de tafel sprODg terug, er vertoonde zich een kleine opening. De loerende vrouw van den beul drukte het oog dichter tegen de deurspleet; dit tafeltje scheen voor haar een geheim te zijn geweest. Herman Ebers verlichtte de opening en haalde toen een pakje te voorschijn, dat hij naast zich legde, waarop hij de tafel voorzichtig sloot en zich weder naar de legerstede van het kind begaf. Hier opende hij het pakje. Het bevatte de klei- nooden, waarvaü de moeder haren zoon vroeger gesproken had De beul liet den gouden ketting bij het flauwe schijnsel van het lampje blinken, zoo goed als het ging, en beschouwde toen het vrouwenbeeld, dat zich iu een soort van medaillon bevond, met kostbare steenen omzet, waarvan de man zeker de waarde niet kende. Het was eene bekoorlijke vrouw in de kleeding der voornamen van dien tijd, een echt Duitsch gelaat met blonde lokken en donkerblauwe oogen, een gelaat tot vroolijkheid geschapen, bestraald door eeu glimlach van eeuwigdurend geluk. Zou den deze oogen ooit tranen en leed gekend hebben De beul scheen ondanks zijne ruwheid onwil lekeurig zulk eene gedachte opgevat te hebben. Hij lachte honend en trok medelijdend de schou ders op. Toen beschouwde hij den kleinen ring, blijk baar door eene vrouwenhand gedragen, en be proefde de letter te ontcijferen, die naast het jaartal 1632 van binnen gegraveerd was. Het was een E met eene kroon er boven. De kroon vooral, het kenteeken van vorstelijke af komst, gaf den man veel te doen. Hij streek driftig het haar van zijn voorhoofd en mompelde onverstaanbare woorden. Nog lang zat hij zoo, voor de luisterende daar buiten eene eeuwigheid. Plotseling pakte hij alles weder haastig bijeen en schoof het pakje onder het hoofdje van het kind, toen blies hij de lamp uit en strekte zich naast het bed van het kind neder, als bewaker er van, zooals hij altijd ge daan had.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1