Donderdag
16 November.
N°. 8611.
A0. 1871.
PRIJS DKZKR COURANT.
Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00.
Franco per post3.85
Afzonderlijke Nomrhers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DES ADVBRTKNTIKN.
Voor i.deren regel
Grootere letten naar 4e plaatsruimte die iy beslaan.
de
Lelden, 15 November.
voortzetting der beraadslaging in hei
neen over tie Staatshegrooting voor het jaar
i, beeft de Tweede Kamer getoond dat zij
gelijk ter harte heeft genomen, hetgeen in
Jmiorie van Beantwoording op Hoofdstuk I
nam, dat het namelijk van de Staten-
raai zou afhangen of de thans ingetreden
«g der Staten-Generaal alweder geen zeer
Let oog vallende vruchten zal opleveren.
algemeene beraadslagingen, die anders bijna
i gansche week vorderen, zijn reeds gisteren
loten.
ok uiag inon voor een deel dit resultaat daar-
toeschrijven dat het der oppositie, die groo-
'deels het debat voerde, aan degelijke grond
en tot bestrijding ontbrak; zeer ad hominem
rkte de Minister van Binnenlandsche Zaken
't einde der zitting en der beraadslagingen
uens hel door ons ontvangen verslag het vol
de op:
nmige andere sprekers en vooral de heer
ier hadden groote verwachtingen van dit Miuis-
ieopgevat, maar waren daarin teleurgesteld. Men
verwaehtingeu nopens het hooger en het
er ouderwijs en over veel meer. Wat kan de
geering daaromtrent zeggen? Men overlaadt
met verwachtingen, maar met welk recht èn
welken grond wordt meer gevorderd dan toe-
egd of in behandeling is. Die strijd over alle
gelijke verwachtingen, zou hij niet 't bewijs
n dat andere grondstoffen van bestrijding ont-
eken?
Nogmaals, op welken grond koestert men al
verwachtingen? en bovendien zijn wij nu
ds genaderd tot de laatste der dagen? Wil men
ministerie den tijd niet gunnen om de taak
n het oogenblik af te doen? Is dit billijk?
De beraadslaging van gisteren bewoog zich
ofdzakehjk op fiuanciëel terreincensus en
werorganisatie bij de wet werden kortelijk be
sroken.
De financiëele discussie deed zien, dat bij de
et op de middelen een kruistocht te wachten
"at tegen de belastingplannen van den Minister
:n Financiën.
De heer Heemskerk Az. kondigde een voorstel
n om onder de middelen een som van drie
illioen op te nemen als bijdrage uit het nader
tegelen batig slot der Indische berekening voor
i
flan zou z. i. de Begrooting zijn ingericht vol
ts het voorschrift van art. 119 der Grondwet,
Igeen thans niet het gevat was, waar de Re
aring eene nieuwe belasting voordroeg om vol-
eude middelen aan te wijzen.
Hoe eenvoudig dit voorstel ook moge klinken,
schuilt niet meer of minder achter dan te
raejudicieeren op het wetsontwerp nopens de
komstenbelasting en nog vóór de behandeling
aarvan een kansje te wagen met de veroordeelde
alig slottheorie der conservatieven en het daar-
iede onafscheidelijk financiëel systeem der con
rvatievèn.
Die toeleg om langs slingerpaden de financiëele
ervorming van het kabinet te doen vallen en
Izoo de behandeling onmogelijk te maken zal
iet gelukken. Een Minister, wien volgens den
eer van Maanen de eerlijkheid en onpartijdig-
eid die hij als lid der Kamer bezat, zijn bijge-
leven; verdient niet zulk eene bejegening. Hij
1 met zijne voorstellen vallen of staan, maar
-t Kamer zal niet dulden dat politieke kunst
epen ingang vinden.
Het is steeds de eigenaardige tactiek der con-
lervatieven geweest om liberale ministeriën af
breuk te doen met moeilijkheden op te werpen
fn partij te trekken van zwakke oogenblikken
n den boezem van het kabinet, om de Ministers
kjen el aar op te hitsen en te verdeelen.
tót geschiedt dan bij gebrek aan overwegende
ponten van afkeuring van het beleid.
Dien weg wil men weer op. Het voorstel Heems
kerk beoogt het opwerpen van moeielijkhedeD
en verwarring, gevolgd door verschuiving van
«ken ten einde des te gemakkelijker een
«risis te kunnen uitlokken; het ophitsen van den
Minister van Oorlog in zake de legerorganisatie
tój de wet, beoogt zaden van verdeeling in het
Ministerie te 6trooien.
De Minister van Financiën heeft in zijn ant
woord aan den heer Heemskerk doen zien, dat
bij zich tegen dit voorstel krachtig zat verzetten
^n beginéel was de heer Blussé het eens, dat on
der aanduiding van middelen in art. 119 Grondwet
moet worden verslaan voldoende middelen. Hij had
de vertegenwoordiging in de gelegenheid gesteld
voldoende middelen aan te wijzen en tot dat
einde een wetsontwerp aangeboden. Vereenigt
de Kamer zich daarmede niet, dan kan er eerst
sprake zijn van het voordragen van andere mid
delen. M. a. w. wil de vertegenwoordiging niet
het nieuwe stelsel, dat grondige hervorming van
ons belastingstelsel beoogt, dan moeten wij ook
tot het stelsel dat we meer en meer verlaten
hebben terugkeeren.
Ook van Jt opnieuw ter sprake brengen van
de regeling der legerorganisatie bij de wet, had
de heer Heemskerk Az. weinig satisfactie. Hij
beschouwde dergelijke regeling als ongrondwettig
en trachtte den Minister vau Oorlog, die zich
vroeger in dien zin had uitgelaten, daarin te
versterken.
De heer Thorbecke, Minister van Binnenland
sche Zaken, deed evenals gisteren oprecht uit
komen dat omtrent dit puut de noodige over
eenstemming nog niet bestond; doch dat de
Minister nog volstrekt geen bepaald besluit, dat
trouwens voor de behandeling der begrooting
van Oorlog is toegezegd, heeft genomen. Er heeft
beraad plaats en bij den grooten omkeer, die
in zoo menig denkbeeld omtrent de defensie
vooral in de laatste jaren bij zoo velen was ont
staan, zou de Minister van Oorlog, bij nader
overleg, eveneens tot de erkenning^ der noodza
kelijkheid van wettelijke regeling kunnen komen.
In dut opzicht en in dat verband achtte de
heer Thorbecke het dringen tegen den Minister
van Oorlog ontijdig.
Na een en ander kan men veilig aannemen,
dat ook alle oordeelvellingen over gebrek aan
homogeniteit zeer voorbarig zijn.
Omtrent den census heeft de Minister van
Binnenlandsche Zaken, den hee Heemskerk Az.
geantwoord, dat hij erkenning dat op menig punt
in verband tot de plaatselijke gesteldheid her
ziening raadzaam voorkomt, een wetsontwerp
lot herziening van den census onmogelijk is, op
een oogenblik dat 't systeem van belastingen aan
herziening onderworpen wordt.
Na de sluiting der algemeene beraadslaging,
waarbij voor het eerst sedert vele jaren de onder-
wijsquaestie onaangeroerd bleef, werd Hoofdstuk
I (Huis des Konings) met algemeene stemmen
aangenomen.
Daar het ons gebleken is, dat vele lezers van
dit blad met belangstelling hebben kennis geno
men van een schrijven van den heer J. A. van Dijk
alhier, dat we uit Hel Vaderland hebben overge
nomen, achten we 't niet ondienstig een schrij
ven van den heer J. do Witte van Citters, in
antwoord daarop en geplaatst in De Wekkerop
te nemen:
De beioldiging der hulponderwijzers Ie 's-Graven-
hage. Te betreuren is het, dat er zoovele redeneu
bestaao, waarom zij, die met het schooltoezicht
belast zijn, slechts zeer zelden als bijzondere per
sonen en op hunne eigene verantwoordelijkheid
zich in de polemiek over dit onderwerp of der
gelijke kunnen mengen. Zij weten toch meestal
meer al van de zaak dan de meesten die schrij
ven; doch, en dit is het grootste beletsel, zij
schrijven te dikwerf niet mede, omdat zij dan
over personen mededeelingen zouden moeten doen,
die zij öf niet mogen geven, daar zij dan open
baren zouden hetgeen zij door hun ambt weten;
6f niet willen geven om den betrokken persoon
niet nog ougelukkiger te maken dan hij reeds is.
Dit laatste geldt vooral bij het geschreeuw om
het ontslag van een onderwijzer.
De vraag nu over het bedrag van de bezoldiging
der hulponderwijzers te's-Gravenhage kan zonder
bepaald personen te noemen worden behandeld,
en ik acht dit niet overbodig van mijne zijde,
vooral nadat een stuk geschreven is, als dat van
den heer J. A. van Dijk, in n'. 41 vair dit blad.
Burgemeester en Wethouders mog'en tegen de
vermeerdering dier jaarwedden zijn, voornamelijk
in het belang der hulponderwijzers zeiven oin
hen namelijk aan te sporen haar eene hoofdon-
d rwijzersplaats te dingen. Die reden weegt ook
bij mij; doch zij schijnt nog niet de voornaamste.
Ik ben er tegen in het belang van het onderwijs,
d. i. van de schoolgaande kinderen. De school is
immers niet voor den onderwijzer, maar de onder
wijzer voor de school.
Nu weet de heer v. D., die zoolang te 's-Gra
venhage hulponderwijzer aan eene open bare sohool
is geweest, toch op zijn minst even goed ais ik,
dat het lot de overgroote zeldzaamheden behoort,
dat aldaar een geschikt hulponderwijzer blijft
falen in zijne pogingen om hetzij elders of ook
te 's Gravenhage zelf hoofdonderwijzer te worden.
Wie houdt men dan over? Hen, die het aan
kunde of geschiktheid ontbreekt, en ook die wel
bekwaam en geschikt zijn, maar die om aller
hande redenen 's-Gravenhage niet willen verlaten.
Beide die klassen van hulponderwijzers blijven
dan tot hun dood en zelfs de bekwamen ver
roesten meestal na eenigen tijd. Die toestand is
reeds nu niet bevredigendnog verergeren zou
hij, werden de jaarwedden verhoogd.
Ik kan niat inzien, dat voor hen, die zoo blij
ven, vermeerdering van bezoldiging zelfs billijk
zou mogen heeteo, te meer daar zij door hun
aanblijven de jongere beletten vooruit te komen,
die dan ook, als zij maar iets zijn, meestal een
gued onderkomen vinden in andere scholen,
waardoor de voorraad goede jonge onderwijzen
op de openbare 6cholen alweder vermindert, die,
als de oude eindelijk weg zijn, in rang zouden
kunnen worden verhoogd.
Hoe bet nu in andere plaatsen gesteld is doet,
meen ik, hier niets ter zake. DAar kunnen rede-
uen zijn om hulponderwijzers mter te bezoldigen.
Zeker is het, dat ik op de vra^g van den heer
v. D.: „Wie durft beweren, dat een hulponderwij
zer, die niet aan het hoofd eenér school komt te
staan, dit aan zichzelveu te'wijten heeft gerust
durft antwoorden Ik, voor zoover het nam. 's-Gra
venhage belieft; Ik behoor 'ook daarom tot hen,
die het gelukkig rekenen, dat de regeling der
onderwijzers-bezoldigingen gemeente- en niet rijks
zaak is, omdat daarbij zoqveel van plaatselijke
omstandigheden afhangt. i
Nog minder acht ik Ier zake het beroep op de
vermeerdering van bezoldiging van andere ge
meenteambtenaren. Evenmin als men redeneeren
mag van den prijs van" thee op dien van koffie,
van het werkloon van den arbeider op het veld
totdat van dien in de fabriek, van de verdiensten
van den geheésheer tot die van de rechtsgeleerde,
evenmin gaat dat ook hier. Bovendien veronder
stelt men altijd bij zulke gelegenheden, zooals
de heer v. D. ook doét, dat de verhooging, waarop
men zich beroept, billijk is. Dit zou nu in deze
zaak nog zeer de vraag zijnin allen gevalle
diende het eerst te ziju uitgemaakt.
Eindelijk zal de heer v. D., vertrouw ik, bij
nader inzien, het met mij eens zijn, dat hij zelf
zijn geheel betoog omver werpt, door het genees
middel, dat hij terecht als het eenige mogelijke
aanbeveelt tegen de verkeerde gevolgen van zijn
stelsel: „ongeschikte persoden zende men weg."
In zijne tegenwoordige betrekking vooral zal hij
stellig wel hebben ondervonden, dat dit gemak
kelijk te zeggen, maar zoo niet onmogelijk, althans
zeer moeielijk te doen is. Welke gemeenteraad
zal een hulponderwijzer ontslaan, tegen wien
slechts de kleinigheid in te brengen is, dat hij
wel uiterlijk zijn plicht doet, maar dat hij slap
is in zijn onderwijs en de leerlingen niet doet
vorderen Intusschen is de kleinigheid maar al
te dikwerf oorzaak, dat eeD geheele school door
de onbekwaamheid van een enkel persoon niet
is hetgeen zij wezen moest.
Nu weet ik wel, dat alles gevonden zou zijn,
als de bezoldiging van elk hulponderwijzer naar
zijn bijzondere verdienste bepaald kon worden;
doch dit kan een bijzonder hoofdonderwijzer wel
doen, het bestuur eener staatsschool kan het niet.
Toevallig kwam mij juist een vertoog voor de
hand, te Goes in 1760 gedrukt, „over de armoede
en bedelarij" waarin o. a. hooge belastingen als
oorzaak van armoede worden opgegeven en ge
legd, dat te hooge bezoldigingen van ambtenaren
oorzaak van te hooge belastingen zijn kunnen,
jln dan zegt de schrijver: „Een ieder zoekt zijn
dataris zoo groot te maken als hij kan, en hij
deeint gemeenlijk tot model de plaats daar het
(neest betaald wordt; dit is vrij natuurlijk, maar
(en overheid, welke dergelijke verzoeken met le
eel gemakkelijkheid inwilligt, behoorde te be
grijpen, dat daardoor eeoe belasting over de
geheele stad gelegd- wordt."
Uit die redeneering blijkt eigenlijk weinig an
ders dan dat de goeden onder de kwaden moeten
lijden en nog meer dan in 't advies van B. en
Ws. van 's-Gravenhage dat de weigering tot ver
hooging der bewuste bezoldigingen niet op billijke
en goede, maar op utiliteilsgronden wordt tegen
gehouden.
Er wordt niet betwist dat de tractementen der
hulponderwijzers niel evenredig zijn aan hunne
verdiensten en de zware taak die zij te vervullen
hebben, ook niet dat de bezoldigingen evenredig
zijn aan de duurte der levensbehoeften en bet
kostbare leven id een stad als 's-Gravenhage.
Maar men vreest voor plakkers; voor menscben
die eeDmaal hulponderwijzers op eene redelijke
bezoldiging, alle enorgie om verder vooruit le
komen zullen laten varen.
Is dit in overeenstemming met 's meDScheri ka
rakter?
Wie anders dan zinneloozen stoppen de bron
van hun geluk on welvaart?
We hadden van een man als de heer De Witte
van Citters klemmender redeneering en argumen-
tm verwacht; we verbeiden dan ook het ant
woord van den heer Van Dijk, dat hij naar wij
vast vertrouwen, Diet zal schuldig blijven.
Heden is verschenen het Voorldopig Verslag
over het wetsontwerp ter voorziening tegen be
smettelijke ziekten.
Zeer vele leden verklaarden deze voordracht
mét groot genoegen te hebben ontvangen, vooral
ook in zoover daaruit bleek, dat de regeering
thans zelve de noodzakelijkheid van algemeene
maatregelen in 't belang der volksgezondheid
erkent en de zorg daarvoor dus niet uitsluitend
aan de gemeentebesturen wil hebben over
gelaten.
Intusschen ontkende men dat deze wét niet
zou grijpen in de autonomie der gemeenten. In
het oog der meeste leden was dit echter geen
overwegend bezwaar.
Wie het doel wil moet niet voor de middelen
terugdeinzen.
De zorg voor de openbare gezondheid is meer
dan een gemeente-belang: zij is een algemeen, een
volksbelang.
Het wetsontwerp is naar het gevoelen van
zeer vele leden onvolledig, als daarin met geen
enkel woord van quarantaine gesproken wordt, in
zoover het toezicht op liet drinkwater daarbij
nifet geregeld was en in deze wet geen bepalin
gen mochten ontbreken omtrent het toezicht op
dd woningen, vooral ook der arbeidende klasse,
op gebouwen van fabrieken, werkplaatsen, hoek-
huizen enz.
Met het oog op die leemten gaf men, in eene
aftleeling de regeering in overweging, om, met
terugneming van het tegenwoordig ontwerp, de
samenstelling eener algemeene gezondheidspoli-
tie te beproeven.
Ook voor zoover men zich met de algemeene
strekking van het ontwerp veleenigde, waren er
vele leden naar wier oordeel daarbij te ver werd
gegaan.
Naar sommiger oordeel wordt bij deze wet te
groote macht aan den geneeskundigen ambtenaar"
gegeven.
De groote kosten, die de uitvoering van een
aantal voorschriften der wet zal na zich slepen,
waren al verder in veler oog een gewichtig
bezwaar.
Eindelijk werd vrij algemeen de opmerking
gemaakt, dat de wet niet gelukkig is geredi
geerd.
De Dieuw-benoemde Commissaris des Konings
in de provincie Zuid-Holland, Mr. C. Fock, zal
onorgen zijn ambtseed in handen des Kooings
afleggen. Dit zal op het Loo geschieden, waarde
heer Fock de eer zal hebben bij den KoniDg te
dineeren.
Omtrent het vertrek van H. M. onze Koningin
uit Rome op Dinsdag_jlen 7deD November schrijft
men aan het Vaderland van daar, dat de burger
lijke autoriteiten en andere notabiliteiten, o. a.
onze Minister-president, H. M. uitgeleide deden
bij HD. aankomst van l'Albergo di lloma aan het
stationsgebouw bij het vertrek van den ochtend-
speltrein. Schoon het regenachtig weder waB,
^raren er vele nieuwsgierigen op de beeD, die
H. M. beleefdelijk en «erbiedig allerwege groet
ten. Dat de kleine Hollandsche kolonie mede niet
éerzuimde nog eens voor 't laatst, en misschien
wel voor 't allerlaatst, H. M. te zien en een har
tjetijken groet te brengen, behoeft wel niet gezegd;
's Avonds zeer laat meldde een telegram van Flo
rence, dat H. M. met HD. gevolg aldaar was ge
arriveerd, 8 uren 15 minuten, en intrek genomett