N°. 3584
A0. 1871.
Vrijdag
18 Augustus.
mishandeling tan dieren.
^weeii- b ItirA
Feuilleton van het Leidsch
Dagblad".
Ondermeester.
EIDSCB
volgem
els, it(l'
- Tin
DAGBLAD
PRIJH DKZKR courant.
J Voor Leiden per 3 maanden3.00.
Franco per post3.85
Aiwmderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijksmet uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVKRTKNTIEN
Voor iederen regel0.15
Grootere letter» naar de plaatsruimte die zij beslaan.
lVrtl TI
Onder de bescherinelingen, die in hooge mate
e gunsten van mevrouw de Publieke Opinie
ndervinden, behoort het maatschappelijk gebrek,
at aan deze artikelen tot opschrift strekt, de
j|,. ilshandellne van dieren En het is treurig
te zeggen, inaar desniettemin overeenkomstig
en.waarheid, dat ons vaderland in de onttrooning
ln deze gunstelinge bij de meeste landen van
0811 uropa en zelfs bij de andere werelddeelen ten
ebteren is. Terwijl men bijna geen rijk in Europa
an aanwijzen, waar tegen de onwaardige behau-
eling van onze redelooze medeschepselen geene
vettelijke bepalingen zijn gemaakt, terwijl enkele
taten en vooral Engeland de vervulling van dezen
ilicht zoo zeer ter harte hebben genomen, dat
■■r, jj haar zelfs tot hunne overzeesche bezittingen
lebben uitgestrekt, zijn onze regeering en verte-
enuoordiging er nog niet toe kunnen komen,
lunne liefderijke zorg tot het gedierte des velds
H lit te breiden, behalve waar dat gedierte be-
cherutd moet worden om de Nederlandsche gas-
'onomen niet van eenige smakelijke gerechten
p hunne tafels te berooven. Zoover wij weten
s eene politieverordening in de gemeente's-Gra-
tenhage het eenige voorbeeld van beperkingen
ran hooger band, die bij ons te lande aan het
- mishandelen van dieren gesteld zijn. Aan de
jverige pogingen van de in onze residentie ge-
estigde vereeniging tot bescherming vau diereD,
J het mogen gelukken, het gemeentebestuur tot
h et maken van eenige daartoe strekkende bepa-
ngen over te halen.
Alle wetten en verordeningen zouden op dit
unt onnoodig zijn, indien de volksgeest van
ien aard was, dat de redelooze dieren daarin
9 an zelf voldoende bescherming vonden. Doch
jk bier ontmoeten wij helaas de meest treu-
ige verschijnselen. Geen enkele maal verrijst
et groote licht, dat voor allen gelijkelijk schijnt,
it den Germaanschen bodem om aan onze wes-
elyke stranden in den grooten Oceaan te ver-,
tl, 1 wijnen, of het is getuige geweest bij de stuip
rekkingen van tallooze schepselen, die onder de
jnartelingen van hunne verstandelijk ontwikkelde
medeschepselen bezweken zijn. Hardvochtigheid
en gevoelloosheid zijD als de regel, medelijden
en rechtschapenheid als de uitzonderingen te be
schouwen. In enkele steden, met name in 's-Gra-
venhage en Rotterdam, hebben zich vereenigin-
gen gevormd om het ongelukkige lot der dieren
te verzachten; nu en dan leest men in een of;
ander .nieuwsblad de uitboezeming der ver-
ontwaardiging, van een of anderen dierenvriend,
die toevallig ooggetuige is geweest eener erge-
lijke .mishandeling; eene teerhartige schoone
maakt.somtijds van baren betooverenden invloed
op de pm hare gunst bedelende aanbidders ge
bruik, out hen over het martelen van een dier,
wanneer zij daarvan toevallig getuige is, te be
nspen. Zie daar nagenoeg de eenige weinig af
doende (stemmen van waarschuwing, die bij ons
tegen het laffe en onwaardige misbruik opgaan.
En een groot gedeelte van het publiek stelt zich
met het aannemen vau deze werkelooze houding
zelf3 nog niet te vrede. Neen, de mannelijke, moe
dige geest van den Nederlander moet nog op eene
andere wijze toonen, dat hij voor alle dergelijke
weekhartigheid niet vatbaar is! Met bespotting
moeten zij, die in het bestaande kwaad eenige
verandering willen brengen, overladen worden.
Het verpletterende sarcasme van de dappere
dioren-kwellers moet hen ter neder vellen, zij
moeten voor het geheele verstandige publiek be
lachelijk gemaakt worden.
Dit is inderdaad de wijze, waarop tot nu toe
vele pogingen tot verbetering van het lot der
dieren door een groot gedeelte van Neerlandsch
volk beantwoord werden. Doch hoe dieper hel|
kwaad wortel heelt geschoten, des te meer kracht
en volharding moeten aangewend worden om
het uit te roeien. En het is inderdaad nog een
verblijdend teeken, dat, bij den in dit opzicht
slechten Hollandschen volksaard, toch door de
bemoeingen, vooral van meergenoemde 's-Gra;
venhaagsche vereeniging, langzamerhand enkelen
uit hunne onnadenkendheid worden opgewerkt
en zich bij dergelijke corporaties aansluiten. Het
bewijs hiervoor is dat gemelde vereeniging niet
alleen in bloei toeneemt, maar het tot stand
komen van politie-verordeuingen, tegen dieren-!
mishandeling, in de residentie heeft weten te be
werken. Door deze eukele goede teekenen gesteund
wagen wij het om tegen het heirleger van onver-t
schilligheid en bespotting te velde te trekken, om-I
dat wij overtuigd zijn dat de zaak, die wij verdedi
gen, eene goede zaak is. Wij vinden trouwens hen,
die uit moedwil weerlooze dieren mishandelen eb;
zich op die heldendaad beroemen, even verach
telijk als zij ons belachelijk vinden. Het is dan.
ook niet bepaald tot hen, dat vvij in deze arti
kelen het woord voeren. Inderdaad toch zijn de
diereuplagers in drie hoofdsoorten te verdeelen.-
Tot de eerste behooren zij, die niet door hunne
wreede natuur of eene misplaatste manmoedig-
heid tot de wandaad gedreven worden, maar die
eenvoudig niet genoeg nadenken over al de la'f-j
heid en slechtheid van hun bedrijf; de tweede
soort vormen die beklagenswaardige schepselen,
die in het pijnigen van een dier een heerlijk!
genot vinden tot de derde eindelijk behooren de
ontzaebwekkende heereu, die (het is bijna onge
looflijk) zich een air van onversaagdheid, van
dappere onverschilligheid willen geveu, door te
toonen, dat zij een weerloos dier gerust durven
slaan of trappen, of op eene andere wijze hunne
ongenade doen gevoelen. De twee laatste rubrie
ken van heeren dierenplagers nu mogen ods ver
toog gerust ter zijde leggen of er over lachen of
op eene andere wijze aan hunne mannelijke aan
doeningen bot vieren. Er bestaat niet veel kans,
dat meD bij dergelijke menschen een snaar vaD
goed gevoel doet trillen, omdat die snaren er nooit
geweest of sedert lang gesprongen zijn. De eenige
manier om hen te verbeteren zou wellicht zijn,
dat de wet der woestijn, oog om oog, taud om
m
m
HBr-
ft I«TS UIT HEX LEVEN
w. van een
BE,CB:M!Aïr-CHATH,I AH"
naverteld.
Vervolg).
0 Alles sliep in de diepten van het wond, evennis
n eene gesloten kamer.
He mensch moge zich alles diets maken de
U latuur blijft even onverschillig voor zijne blijd-
icliap, als voor zijnq smart. Zoo gaat het leven
s/oorbij! en hetgeen waarvan wij droomen, heb-
S ->en milliarden menschen voor ons reeds ge-
Irpqmd, milliarden na ons zullen er van droo-
nj}6h-Het eenige ware is, moed te houden, goe-
e^ moed! Handelen moeten wij en ons niet uit
veld laten slaan door de onrechtvaardigheid,
en wij mannen zijnl Met deze en soortgelijke
'verdenkingen zette ik mijne reis voort.
Bij het aanbreken van den dag was ik het
woud doorgewandeld, en te midden van deden-
nenboomen, die boven op den berg zijn geplant,
rondziende, overzag ik over de hooge heuvelenrij
de uitgestrekte vlakten van Lotharingen met de
groote wegen en talrijke dorpen, de bevroren
vijvers, als spiegels glinsterend in de zon. In de
verte hoorde ik een klok luiden, meester Guil-
laume had opnieuw zijne taak opgenomen en
luidde de schoolbel. Ik zag hem, met het touw
in de haud, door mij zoo dikwijls getrokken.
Het was zeven uren. De frissche berglucht en
de helderheid van den hemel gaven mij nieuwe
krachten, ik klom sneller. Weldra zag ik, aan
den hoek van een pad, twee of drie geweer
lengten rechts, de oude hutten van het gehucht
Roches, alle wit van de sneeuw, en de daken,
de schuren, de varkenshokken als het ware hoog
tusschen de bergpas verscholen. Van de nok der
daken kon men uit de kieine vensters het gan-
sche landschap overzien. Wilddieven en smokke
laars zagen van daar uit de maréchaussées en
de veldwachters eene mijl ver aankomen. Het
pad liep tusschen twee vrij hooge muren lot aan
de eerste hut; daarboven lagen groote roggevel
den, thans onder de sneeuw bedolven, hier en
daar zag men uit enkele schoorsteeneu de rook
opstijgen, en reeds werd ik van alle kaDten van
uit de vensters, de zolderraampjes, langs de hei-
tand, op hen werd toegepast, dat zij voor iedere
vogel, die zij van zijne kinderen beroofden in hup
eigen kroost getroffen werden, dat zij voor iedef
mishandeld dier een pijnlijk ziekbed hadden te
verduren.
Deze straffen nu wenschen zelfs wij niet voor hen,
en, in afwachting dat het staatsgezag ook bij onj
tusscheo beide koine, moeten wij dus in de hande-
lingeo van deze heeren vooreerst maar berusten.
Wij deelen hun hier alleen als onze subjectievq
opinie nog mede dat, indien de woorden „lafheid,
ouedelmoedigheid, laagheid, belachelijkheid'' en
dergelijke in onze woordenboeken nog niet werdeu
gevonden, zij er tot omschrijving van hunne ach
tenswaardige persoonlijkheid moesten ingebracht
worden.
loeiden, 17 Augustus.
Wij nemen uit het verslag van de Kweekschool
voor Zeevaart heden het volgende over met be
trekking tot haren finaucieelen toestand en het
onderwijs. Tegenover een verlies van 11 leden,
welke hetzij voor het lidmaatschap bedankten,
of door overlijden ophielden lid te zijn, staateeni
aanwinst van 24 ledenhierdoor is het aantal
contribueerende leden tot 160 gestegen,'tervtijll
hunne gezamenlijke jaarlijksche bijdrage van ƒ540!
in 1869 tót f' 578 is aangegroeid, waarvan rniml
200 is besteed voor de verpleging van knapen
uit Leiden en omstreken. Zonder op-de'mededee-
lingen van onzen Penningmeester te willen voor-
uitloopen, vermelden wy met dankbaarheid, dat
de Nederlandsche-Handelmaatschappij ons weder
om heeft verrast- met een gift van 100, en dat,
een onbekende hier ter stede ons den Sden Oc
tober eene som van 50" deed toekomen. Doch
niet enkel hier te lande, ook in onze Overzee-i
sche Bezittingen tellen wij warme voorstanders,
zooals ons is gebleken uit een geschenk vau
100 van deu heer Veeckens te Samarang,
welke deze belangrijke geldelijke bijdrage deed
vergezeld gaan van de niet minder te waar
deuren mededeeling, dat hij gaarne in die verre;
streken voor de belangen der Kweekschool wilde
werkzaam zijn, en zioh overtuigd hield bij velen-
eeu' geopend oor te zullen vinden. Waarlijk, onze;
inrichting heeft niet over gebrek aan belangstel
ling te klagen, en ware het niet te veel van uw
gedold gevergd, wij zouden gaarne, om dit nader
te staven, met U die lange lijst van geldelijke
bijdragen willen nagaan, welke aan de kas der;
Commissie gedurende haar vijftienjarig bestaan,
als bet ware zijn toegevloeid. Wij stellen ons
echter voor, in een volgende bijeenkomst op deze
zaak terug te komen, en vermelden voor het;
oogenblik alteen, dat door U op bovenbedoelde
lijst zullen aangetroffen worden een drietal legaten,
welke aan de Kweekschool in dit jaar ten deel
vielen, u. m. een legaat van wijlen deu heer,
Dupper Wz. te Dordrecht, en bestaande iD ƒ1000
214 pCt. Ned. Werk. Schuld; een legaat van 200
van wijlen deD heer J. Cool te Voorburg, en een
legaat van wijlen den heer Dyonisius van de
Wijnperse te 's-Gravenhage, ten bedrage van f 100.'
Nu wij toch eenmaal met onze geldzaken be
zig zijn, is het misschien het rechte oogenblik om
met een enkel woord te gewagen van iets, dat
oogenscbijnlijk daarmede niets te maken heeften
toch zeer nauw daarmede samenhangt. Het be
treft de invoering van de Dieuwe postwet. Velen
uwer is het wellicht niet bekend dat onze Com
missie, krachtens een Koninklijk besluit van den
14deD Januari 1S59, bij de briefwisseling met
hare Sub-commissiën vrijdom van briefport ge
noot. Dat voorrecht is door de bepalingen der
nieuwe postwet komen te vervallen. Een schrij
ven over deze zaak aan Zijne Excellentie den
Minister van Financiën, waarin wij de vryheid
namen als onze bescheiden meening te kennen
te geven, dat de nieuwe postwet de bestendiging
van het ons eenmaal geschonken voorrecht tqe-
liet, heeft niet mogen baten, en er blijft ons der
halve niets anders over, dan de post „administratie
kosten" te verhopgeu en op betere dageu te hopen.
Aangaande het onderwijs valt ons een belang
rijke mededeeling ie doen. Door het welwillend
aanbood van den heer Westenberg, Majoor der
Infanterie, om de kweekelingen aan de schiet
oefeningen der Infanterie te doen deelnemen,
zijn wij in de gelegenheid hen te (jpeu deelen
in het voorrecht van, onder de bekwgme lei,dipg
van genoemden hoofdofficier, de zoo noodige be
drevenheid in het schieten naar de schijf te
erlangen. De voorbereidende oefeningen in het
mikken zijn toevertrouw aan een beproefd scherp
schutter, den Marinier 1ste klasse Wolff, die ook
hierbij toont dat geen moeite hem te veel is.
Hoewel door de leden onzer Commissie, met
uitzondering van onzen geachten Voorzitter, die,
zooals gij weet, van de oprichting der Kweekschool
af aan, zich met de leiding van het godsdienstig
onderwijs aan de Hervormde kweekeliDgen heeft
belast, geen werkzaam aandeel aan het onderricht
der kweekelingen wordt genomen, zoo gebeurt
het toch wel eens, dat zij aanleiding vinden om
van dezen regel af te wijken. Veroorloof ons bier
van een geval mede te deelen, dat zich onlangs
heeft voorgedaan. Voor eenigen tijd ontving ons
medelid Hartevelt een schrijven van den kapitein
ter zee Arntzenius, welk schrijven vergezeld ging
van eenige brieven van een oud kweekeling
dezer inrichting, met name H. Bootsma, waarin
door hem een beschrijving werd gegeven van
zijne lotgevallen bij de jongste krijgsverrichtingen
aan de kust van Guinea. De heer Arntzenius
meende terecht, dat onze Commissie in deze
brieven van zijn beschermeling, welke thans den
rang van Schiemansmaat bekleedt, veel belang
zoude stellen, en gaf haarde vergunning daarvan
dat gebruik te maken, dat haar zoude goeddunken.
Dit nu was de aanleiding, die den heer Hartevelt
deed besluiten, om van den gewonen regel af te
wijken en zich eenige oogenblikken met de jon
gens te onderhouden. En óf hij aandachtige toehoor
ders vond; vooreerst een verhaal van een oogge
tuige, om het zoo eens uit te drukken, van hun
eigen vleesch en bloed, en dan daarbij dat ver
haal zoodanig vborgédragen, dat zij meenden een
ling der heuvelen door nieuwsgierige gezichten
gade geslagen, mannen, vrouwen, kinderen in:
lompen, gingen, kwamen, en zagen mij klaute
ren, niet ongelijk aan die troepen uilen, die zich i
vasthechten aan de puinhoopen van een bouw
vallig gebouw en onderling raadplegen bij de na
dering van den jager, voor en aleer zij wegvlie
gen. Wat mij, bebalve het onvrachtbear aanzien i
van het land, het meest verwonderde, was het
armoedig uitzien der inwoners, al deze lieden:
waren in lompen gekleed, in oude kielen met|
gaten, zonder muts of pet op; ik bibberde voor.
hen en zeide tot mij zeiven; „Mijn arme Jeani
Baptiste, gij zijt hier in een land van wilden."
Hoe meer ik nader kwam, hoe afzichtelijker de
armoede werd, hoe bouwvalliger mij de roode:
steenen huizen toeschenen met hunne gescheurde
muren. Eindelijk was ik aan de eenige straat
van het gehucht gekomen, eene straat als een
hoefijzer, hol, kronkelend, vol modder, sneeuw
en mest, schuin over den weg rechts een schuur,
links de muur van een stal en zoo voorts; alles
dooreen; een stuk land, kleine tuintjes, lange;
rijen met palissaden afgewisseld door heggen van
hagedoorn tusschen de ellendige butteD. Met dit-
gehucht vergeleken, was Chène-Fendu eene fraaie:
stad. Stel n mijne ontsteltenis voor, toen ik be
dacht dat ik hier misschien lange jaren zoude;
doorbreDgeD, reeds bij voorbaat was ik uit het
veld geslagen. Aan den ingang der straat zijnde,
kwam een kleine jongen, met gele, erg verwarde
haren, met een grove linneo broek die met een
bretel over de schouders hing, met vuurroods
voeten op den hard bevroren groDd, voor mij stil
staan, en mij aandachtig opnemen. Ik vroeg bem,
waar de heer Nicolaas Ferré woonde, maar in
plaats van mij te antwoorden, woelde hij met de
vingers in de haren, en op hetzelfde oogenblik
kwam uit bet naaste buis eene vrouw, in een
ouden, vnilen rok, dié mij toeriep: „Wat wil je
hebben
Ik herhaal mijne vraag, Zij komt naderbij.
Nooit zag ik zoo'n schepsel; met deze nijpende
koude, stond zij daar in hemdsmouwen, met de
bloote voeten in vervaarlijke klompen, met een
gelaat zoo geel als leer, zonder muts, met vuur-
roode baren, hls een paardenstaart laag in den
nek rond haar hoofd gewonden. Op zijn best kou
ik baar mijne vraag herhalen, toen de jongen
ijlings wegliep zoo hard hij kon, over de mest
vaalten heenspringende; in een oogwenk was hij
uit het gezicht.
Onderwijl verscheen een kort gezet man, met
een langen pikzwarten baard, broek en vest
waren vol lappen vaD allerlei kleur, en bij riep
op zijn beurt mij toe