mm eLöBOCiis,
MUSIS SACRUM.
AANBESTEDING.
ADVERTENTIES.
Zomerzorg.
EENE ENKELE VOORSTELLING
der Britsche onderdanen, van welke vorderingen
in de arlt. 12 tot 17 van het tractaat van Was
hington wordt melding gemaakt.
Promotiën.
LEiDhN, 1 Juli. Bevorderd tot Docter in de Ge
neeskunde de deer A. De Jong, geboren te Rid
derkerk, met acad. proefs: getiteld. Verplaatsing
van het hart.
Utrecht, 30 Juni. Gisteren werd aan de hoo-
geschool te Utrecht bevorderd tot doctor in de
geneeskunde de heer Ethelrid Dessé, M. D. Lon
don, F. R. C. S. Engelschman, geboren te Nic-
kerie (Suriname), na verdediging van een acade
misch proefschrift over een aangeboren hartgebrek met
cyanose."
Heden werd aan de hoogeschool te Utrecht be
vorderd tot doctor in de godgeleerdheid de heer
F. J. Van den Ham, geboren te Veenendaal, na
openbare verdediging van een academisch proef
schrift: De Psalmen met historische opschriften
Gemeenteraad.
1°. Brief van den Majoor-Kommandant der dienstd.
schutterij..
2°. Antwoord van Burgemeester en Weihouders
II.
Leiden, 24 Juni 1871.
Art. 182 der gemeentewet verplicht Burgemeester
en Wethouders jaarlijks in de maand April aan den
Raad te doen een uitvoerig en beredeneerd verslag
van den toestand der gemeente, ingericht in den
vorm door den Minister van Binnenlandsche Zaken
bepaald.
Sedert het eerste verslag werd ingediend, had nim
mer in den Raad iets plaats dat getuigde van een
verschil van meening omtrent den inhoud der jaar-
lijksche verslagen. Zeker is het dat art. 183 ten aan
zien van die stukken geen toepassing heeft gevonden
en alzoo geen verantwoording, zelfs geen inlichting
werd gevraagd, wat betrof dat gedeelte der omvang
rijke taak, tot het dagelijksch bestuur der gemeente
behoorende.
Het mag derhalve wel voor een bijzonder blijk van
belangstelling doorgaan, dat het verslag van 1871 in
den gemeenteraad ter sprake wordt gebracht, omdat
zulks niet te beurt viel aan de verslagen van 1852
tot 1870, die zijn voorafgegaan. Ter sprake, want de
memorie die door het raadslid den heer J. Schel-
tema, is ingediend, kan alleen haar aanleiding en
grond vinden in art' 183, waarom wij dan ook zeer
bereid gevonden worden om aan den gemeenteraad
ons te verantwoorden en de noodige inlichtingen te
geven, ten aanzien van hetgeen wij gezegd hebben
in het bedoelde verslag, Hoofdstuk VII, Nationale
Militie en Schutterij, bl. 89:
//De oorlogsgebeurtenissen in de maand Juli aan
gevangen hebben ten gevolge gehad de buitenge
wone wapenoefeningen van den eersten ban der
schutterij, terwijl gedurende eene maand door de
dienstdoende schutterij de wacht aan het huis van
militaire detentie is bezet. Bij die gelegenheid
is gebleken dat de toestand der schutterij niets te
wenschen overlaat en dat de wettelijke voorschriften
behoorlijk worden in acht genomen. De hooge regee
ring heeft daarover hare tevredenheid aan den heer
Kommandant doen blijken, terwijl vooral is aaQ den
dag gekomen dat het aantal nalatige schutterplich-
tigen van geringe beteekenis was."
Volgens het door den Minister van Binnenlandsche
Zaken voorgeschreven model is het noodig om de vijf
jaren, d. i. over 1866, 1871, 1876 enz. te geven//alge
ineene opmerkingen omtrent den toestand der schut
terij." In den regel wordt dus niet telken jare iets
over den toestand der schutterij medegedeeld, ofschoon
dit niet verhindert om wat vermelding waardig is,
ook buiten het vijfjarig verslag aan te stippen. Som
mige gemeentebesturen zelfs zwijgen er niet altijd
van, zooals o. a. het verslag van Delft over 1869,
het volgende zegt:
//De toestand van de schutterij is naar onze infor
matie voldoende en wij houden ons overtuigd, dat
y zij in tijden van gevaar niet achterlijk zou blijven
aan stad en land gewichtige diensten te bewijzen."
De buitengewone gebeurtenissen echter van 1870
hebben aanleiding gegeven om een enkel woord be-
trekkelijk den toestand der schutterij mede te deelen.
Over de feiten die vermeld zijn1°. de buitenge
wone wapenoefeningen van den eersten ban der schut
terij, en 2°. het bezetten van de wacht aan het huis
van militaire detentie door de dienstdoende schutterij
gedurende éene maand, kan geen verschil zijn, want
dat zulks geschiedt is duldt geen tegenspraak. Of die
feiten een wettelijken grond bezateu, bespreekt het
verslag niet, al was het bekend dat zulks door menig
een betwijfeld werd. Uit die feiten bleek de geschikt-
en de gewilligheid van de Leidsche schutterij om aan
stad en land, daartoe geroepen, goede diensten te
bewijzende goede geest en de onberispelijke gezind
heid werden erkend en de Hooge Regeering heeft ook
hare goedkeuring er aan geschonken, 't Komt nu
alleen aan op de stellige uitdrukkingen1°. dat de wet
telijke voorschriften behoorlijk werden in acht geno
men; 2°. dat het aantal nalatige schutterplichtigen
van geringe beteekenis was.
Tot toelichting daarvan mogen de i olgende optner
kingen strekkenOnder wettelijke voorschriften kun
nen niet anders begrepen worden dan de artikelen
der nog bestaande wet op de schutterijen van 11 April
1827, waarvoor, volgens art. 126 der gemeentewet,
de medewerking van het gemeentebestuur verplichtend
is. Die artikelen vallen onder het algemeen toezicht
der getrouwe nakoming van de wetten des Rijks
maar de waarde daarvan, in verband zelfs met de
gewone omstandigheden, hoeveel te minder met de
onvoorziene en buitengewone gebeurtenissen, te be
oordeelen, ligt buiten de bevoegdheid der gemeente
besturen, evenzeer als de wet op de schutterijen aan
die bevoegdheid grenzen stelt, zoodra de bijzondere
schuttersrollen de dienstplichtige schutters ler inlij-
1De memorie, ingediend door den Majoor-Kommandant der
dienstdoende schutterij en betrekking hebbende tot art. 182 der
gemeentewet, moet terzijde worden gelegd, omdat bet verslvg aan
den Kaad wordt ingediend, waarvoor art. 183 geldt, zoodat Bur
gemeester en Wethouders alléén ter verantwoording kunnen worden
geroepen door den Raad of door een Raadslid dat daartoe de goed
keuring der veigadering verkreeg: »De Raad is bevoegd dat ver
slag in handen eener Commissie te stellen en daarover rapport uit
te brengen, omdat bet opmaken van dat verslag behoort tot het
dagelijksch bestuur der gemeente, waaromtrent Burgemeester en
Wethouders volgens art. 183 aan den Raad verantwoording schul
dig *ijn." (Rechtspraak, Ie deel, bl. 374.)
Om der gevolgen wille is het dus raadzaam geen antecedent te
stellen, maar juist omdat Burgemeester en Wethouders bereid zijn
sich te verantwoorden, iB het verkieselijk de bedoelde memorie te
heichoawen als ingediend door een raadslid.
ving aan den Kominandant hebben kenbaar gemaakt.
Geene controle op de stamboeken, op de kleeding en
wapening, op de wapenoefeningen en andere tot den
inwendigen dienst betrekking hebbende verrichtingen
en verplichtingen van den Kommandant, is aan het
College van dagelijksch bestuur geoorloofd.
Al wat derhalve de memorie van klachten of,be
zwaren van den heer Scheltema behelst ten aanzien
van den toestand der schutterij, zon ons overvloedige
stof geven om in het verslag voor 1871 op te nemen
wat de Kommandant zelf oordeelt over de schutterij
waarover hij het bevel voert en wellicht, zoo het
gepast scheen, aanleiding kunnen geven om de Hooge
Regeering opmerkzaam te maken op eene noodzakelijke
herziening der schutterijwet, maar ligt geheel buiten het
gebied waarop een gemeentebestuur zich beweegt. En
ofschoon wij niet vreezen daaromtrent hier en daar
eene bescheiden opmerking te maken, is het thans
ons om de hoofdzaak te doen en schroom en wij niet
al wat de memorie bepaaldelijk ten onzen laste be
helst voet voor voet na te gaan.
De heer Scheltema beoordeelt den toestand van de
schutterij //naar zijne ervaring en vooral die in het
afgeloopen jaar opgedaan".
De ervaring van den heer Scheltema opgedaan als
officier van de Leidsche schutterij van 1849 tot 1868
en als Kommandant van Maart 1869 af, kan niet
strekken tot maatstaf voor een gemeentebestuur,
't Was dus goed feiten te vermelden en die bestaan
I. In het onvoldoend aantal en in de onbruikbaar
heid der manschappen van den eersten ban,
Waaneer de tien bijzondere schuttersrollen geen
grooter aantal ongehuwden en gehuwden zonder
kinderen voor den eersten ban opleveren, moest de
Kommandant in dien toestand berusten, en als hij
zich strikt houdt aan het voorschrift van art. 28 der
wet, zullen de keurcompagniën, daarbij vermeld, uit
sluitend bestaan uit ongehuwden en gehuwden zonder
kinderen en de sterkte van den eersten ban ten allen
tijde en ieder oogenblik kunnen blijken uit de sterkte
van de keurcompagniën.
Maar in tijd van vrede zal dat aantal manschap
pen beperkt zijn tot hen die niet tot de reserve zijn
opgeschreven //noch tot het dragen van wapenen,
noch tot eenigen anderen schutterlijken dienst verplicht
of in de sterkte der schutterijen begrepen zijn.'
In dien tijd van vrede verkeerden wij in 1870,
zonder dat gevolg is gegeven aan art. 77 der wet,
zoodat de vraag zou kinnen gedaan worden of de
oproeping van de reserve, zooals die bleek door het
plaatsen van oproepingen in dagbladen, het aanplak
ken aan boomen, muren, bruggen, gevels, enz/., ge
heel buitin bemoeiing en tusschenkomat van het ge
meentebestuur, niet aan bedenking onderhevig was.
De onbruikbaarheid van de resirve kon eu moest
eerst blijken op het tijdstip dat zij wettig werd op
geroepen, en dat geldt nu niet enkel de dienstdoende
schutterij van Leiden, over wier toestand alleen in
het venlag kou en mocht geoordeeld worden, maar
al de schutterijen des Rijks. Al wat met de reserve
der schutterij in 1870 plaats had, moge een nuttige
strekking hebben en een vaderlandslievend doel, het
gemeente bestuur heeft daarin geen wettelijken grond
kunnen viuden, noch in een officieel verslag mogen
gewagen van maatregelen en handelingen van zulk
een twijfelachtigen aard. Wie beschuldigingen zou
willen inbrengen tegen de vroegere of latere Kom
mandanten over een toestand, die beoordeeld moet
worden naar de wettelijke voorschriften, het gemeen
tebestuur oordeelt anders en nam den maatstaf dien
het vond in den lof bij verschillende wapenschouwingen,
herziening der schiet-, wapen- en krijgsoefeningen door
garnizoens-kommandanten enz., gegeven en in het feit,
"dat "de (schutterij immers een maand lang het garni
zoen verving in de bezetting der wacht aan het huis
van militaire detentie.
Of dat laatste wettig was?
Een wonderlijke vraag, nadat de Kommandant niet
geaarzeld heeft aan de oproeping van de Hooge Re-
geeriög gehoor te geven, zijne manschappen tot die
diensten te verplichten, de declaratiën wegens ver
diende soldij op te maken, in te dienen, te wettigen 1
Eene ontijdige aanmerking, die eerst dan waarde zou
hebben, wanneer zij bijtijds was gedaan, maar nu
geen grond heeft, omdat de diensten volvaardig zijn
betoond.
Met den Majoor-Kommandant betreuren wij het dat
door het hooger bestuur aan ons dringend verzoek
(blijkens hierbij overgelegde correspondentie) geon
gevolg is kunnen gegeven worden.
De vraag naar de wettigheid van eenigen maatre
gel kwam wei to pas, toen de heer Scheltema de op
roeping deed waartoe het Koninklijk besluit van 12
Juli 1870 betrekking had, te meer omdat door hem
wordt aangetast wat wij verklaarden:
II. De wettelijke voorschriften worden behoorlijk
iu acht genomen; waarop de beer Scheltema de vraag
laat volgen: is dat gebleken?
Ja, antwoorde wij, want toen, ten gevolge van de
twijfelachtige wettelijke oproeping, de Kommandant
der schutterij eene bloote naamlijst zond van 120
zoogenaamde nalatigen, bleek het dat slechts tien
daarvan werkelijk als zoodanige ambtshalve moesten
worden ingeschreven, en toen een tweede lijst daarop
volgde bleek het mede, dat geen der opgegevene
echutterplichtig was. De missives en staten van den
Kommandant worden, met de daarop gevolgde ant
woorden, hierbij overgelegd, tot een bewijs hoe de
heer Scheltema zich vergist, op zijn geheugen afgaat
en de zaak verkeerdelijk voorstelt.
Hij noemt het aantal ambtshalve ingeschrevenen
buitengewoon groot, het aantal nalatigen zeer aanzien
lijkmaar onthoud zich cijfers te noemen.
Wij verklaren dat van de 120 namen, die de lijst
van den heer Scheltema bevat, slechts 12 nalatigen
waren, en daarom, //dat het aantal nalatige schutter
plichtigen van geringe beteekenis was." Dat de sterkte
van den eersten ban van 195 tot 271 steeg, is der
halve toe te schrijven aan den zeer bedenkelijken
maatregel om die tot de reserve behooren in tijd
van vrede te doen kleeden, wapenen en oefenen,
waarvoor nu een wetsontwerp bij de Tweede Kamer
der Staten-Generaal is ingediend. Het pleit voor
hunne vaderlandsliefde dat zij bereidvaardig aan de
oproeping van den Kommandant hebben voldaan.
Maar de heer Scheltema meent dat gebleken is van
het onmogelijke om art. 42 behoorlijk in acht te
nemen en aan art. 37 uitvoering te geven.
Wij meenen dat de kommandanten der schutterijen
en niet de gemeentebesturen met het houden van
de wapenoefeningen en het toezicht op de geweren
zijn belast, en begrijpen niet hoe daaruit eene grief
kan gemaakt worden aan Burgemeester en Wethou
ders, die ten allen tijde gereed waren om hunne tus
schenkomst bij de Hooge Regcering te verleenen als
voor den inwendigen dienst der schutterijen zulks werd
gevraagd.
Met evenveel verbazing bemerken wij de beschul
diging, alsof de artikelen 7, 9 en 27 der wet niet
zouden zijn opgevolgd.
Die artikelen hebben allen betrekking tot de ambts
halve inschrijving van nalatige schutterplichtigen, en
daaromtrent is het noodig op te merken, dat de ar
tikels 7 en 9 betrekking hebben tot de jaarlijksche
inschrijving en aangifte voor alle ingezetenen die in
de gemeente hun gewoon verblijf houden, maar waar
van dan ook het aantal nalatigen zeer onbeduidend
is, zooals is gebleken. Art. 27 betreft de dadelijke
inlijving van schutterplichtigen die, van elders geko
men, verplicht zijn den overigen diensttijd binnen
de gemeente te komen volbrengen. De aangifte wordt
hunnerzijds menigmaal verzuimd, omdat zij öf behoo
ren tot de rustende schutterij, die hen tot geen
dienst verplicht, óf tot eene dienstdoende schutterij
van eene gemeente, waarvan het bestuur verzuimt
van de plaats gehad hebbende woonplaatsverandering
kennis te geven. In elk geval worden de nalatigen
opgespoord of ambtshalve bij hunne aangifte inge
schreven, zoodat, gelijk bleek //het aantal nalatigen
van geringe beteekenis was."
De heer Scheltema schijnt onbekend te zijn met
de wettelijke voorschriften op dat punt. Volgens mi-
nisterieele circulaire van 2 September 1868, N°. 196,
geldt art. 27 der wet alleen voor hen die deel uit
maken van een schutterskorps. Voor hen die ia de
schutterlijke jaren verkeeren, maar nog geen schut
ter zijn, geldt het voorschrift dat zij zich in hunne
nieuwe woonplaats aangeven in de tweede helft der
maand Mei. De ambtshalve inschrijving bovendien
heeft zoowel plaats van de nalatigen, die zich zelf
aangeven, als die door het gemeentebestuur worden
opgespoord; van zulk eene opsporing zwijgt de wet,
ofschoon zij toch nu en dan plaats heeft.
En nu ten slotte moeten wij blijven handhaven
den juistheid en gepastheid van de aangetaste zinsne
den, omdat wij meenen te hebben aangetoond, dat
het standpunt, waarop wij ons geplaatst hebben, ge
heel lag binnen den kring van de bevoegdheid en de
verplichting, die de wettelijke voorschriften aanwijzen
en waaraan wij getrouw gebleven zijn.
Het standpunt, waarop de heer S. zich plaatste,
is moeielijker te bepalen, omdat zijne aanmerkingen
en mededeelmgen hoofdzakelijk betroffen wat de wet
hem gebiedt, veroorlooft, verbiedt of verhindert, waar
onder veel van bloot objectieven aard en eerder ge
schikt ter bespreking in eene bijeenkomst van cora-
mandeerende officieren der dienstdoende schutterijen
dan van den Raad.
Of de weg door den heer Scheltema bewandeld,
geschikt is om den eerbied voor het burgerlijk en
schutterlijk gezag te bevorderen, betwijfelen wij zeer.
Ten einde van onze zijde niet mede te werken dat
dit gezag door deze zaak meer lijdt, stellen wij den
gemeenteraad voor de stukken aan te nemen voor
kennisgeving.
Burgemeester en Wethouders.
LAATSTE F3EK1CHTEN.
Heden had een der veelvuldige beminnaars van
het visschen aan zijne echt Leidsche liefhebberij
een koud bad te danken. Eene zekere Van der
Waal, aan den rand van den Singel zittende om
eenige waterbewoners te verschalken, verschalkte
plotseling zichzelven door voorover in het ruime
sop te vallen, doch kwam na eenig worstelen en
spartelen gelukkig weer behouden aan wal.
(Per Telegraaf.) 's-Gravenhage, 1 Juli. Tot eersten
candidaat ter vervulling van de vacature in den
Hoogeu Raad, is gekozen Mr. F. B. Coninck
Liefsting, rechter in de arr. rechtbank te Leiden,
inet 30 van de 59 stemmen. De heer Franfois
kreeg 19 stemmen, de heer Wichers 9 en de heer
Noyon 1. Tot tweeden caddidaat Mr. W. H.Ma-
cbielse, Proc.-Gener, bij het Prov. Gerechtsh. in
Overijsel; tot derden candidaat Jhr. Mr. D. Van
Akerlaken, pres. van de rechtbank te Hoorn; tot
vierden candidaat Mr. P. S. Noyon, raadsheer in
het Hof van Noord-Holland; tot vijfden candidaat
Barou Hugenpoth lot den Beereclauw, raadsheer
in het Hof van Noord-Holland
Het voorstel van den heer Van Houten tot
wijziging van de wet op het personeel gaf heden
in de Tweede Kamer aanleiding tot eene korte
algeineene discussie. Nadat art. I met 30 tegen
19 stemmen verworpen was heeft de voorsteller
het ontwerp ingetrokken.
Maandag komt in behandeling de overeenkomst
met de Nederlaodsche Bank en daarna de trac-
taten over de kust van Guinea.
Deze week zijn te 's-Gravenhage 9 gevallen
\au pokken aangegeven, waarvan 8 te Scheve-
ningen. Zijnde 25 minder dan de vorige week.
VGravknhagk, 1 Jnni. Hedenmiddag te halfdrie
zijn in de residentie aangekomen Z. K. H. Prins
Alexander, die sedert 15 Juni jl. op het lustslot
het Loo heeft vertoefdbenevens Z. D. H. de Prins
Von Wied. Zij werden aan het stationsgebouw
van de Rijnspoor verwelkomd door H. M. de
Koningin en Z. K. H. Prins Frederikwaarna
de Prins Von Wied zicb onmiddellijk naar het
huis de Paauw heeft begeven en H. M. de Koningin
met Haren jongsten zoon naar het huis Ten Bosch.
Prins Frederik, vergezeld vau Zijnen adjudant den
majoor Roosmale Nepveu ging te voet naar H. D.
Paleis in het Korte Voorhout.
Met genoegen kunnen wij melden, dat het
Z. M. den Koning behaagd heeft onzen verdien
stelijken stadgenoot den heer decoratieschilder
Von Hove, de vervaardiging op te dragen van
een geheel nieuwe prachtige decoratie voor een
schouwburgzaal op het lusthof het Loo. De ont
werpen daartoe zijn bereids in bewerking.
In het hoofdkiesdistrict Zoetermeer is heden
tot lid van de Provinciale Staten van Zuid-
Holland gekozen Jhr. Dr. J. L. C. Van den
Berch van Heemstede en wel in de plaats van
den heer O. Barou van Wassenaer van Catwijck,
die zijn ontslag genomen heeft.
Amsterdam, 1 Juni. Naar men verneemt is
door den aannemer der pijlers van de brug over
het Noordzeekanaal, Broekman, eene regeling
met het rijk voorgeslagen ten einde hem van de
voltooiing te ontheffen. Reeds moeten zich anderen
daartoe bereid verklaard hebben, zoodat daaruit
in geen geval vertraging te duchten is en het
zich laat aanzien dat die groote werken met
kracht hervat en uitmuntend uitgevoerd zullen
worden.
VERBETERING. Onder den Opeu brief aan
den heer Teerlink, die in ons vorig nummer
voorkomt, staat A. Hartevelt. Dit moet zijn D.
Hartevelt.
MUZIEKUITVOERINGEN. MUSIS SACRUM.
Op Zondag 2 Juli, des Damiddags te halftwee
door het muziekkorps van het 4de regiment infan
terie, onder directie van den kapelmeester A.
Grentzius. Programma: Eerste Afdeeling. 1.
Studenten-Wedstrijd Marsch Grentziü9 2. Ouver
ture :vNabuchodonotor" Verdi. 3. Potpourri Quadrille
Faulwetter. 4. Fantaisie brillante Hoffmann.
Tweede afdeeling. 5. Ouverture: Missolonghi
gearrangeerd door Versteeg. 6. Freumden und
LeidenWalzer Grentzius. 7. Lied: „Abschied vom
Wold" (op verzoek) Mendelssohn. 8. Fautaisie
9le Trouvère" Bender. 9. Polka Wagneb.
THERMOMETER VAN FAHRENHEIT.
murg.
morg.
aam.
□urn.
uam.
ayond
avon.l
6 u.
8 n
12 u.
4 li.
5 u.
8 D.
10 u.
Vrijdag.
64'
62»
60"
Zaterd.
68-
60"
65'
68
Wind: Vrijdag-middag 5 u. Z. W.
Zaterdag morgen 5 u. N. W.
Bevallen van eene Dochter, G. A. WERST
VAN 'T HOOFT.
Leiden, 30 Juui 1871.
Eenige kennisgeving.
MAANDAG 8 JULI 1871,
van de wereld-beroemde
het medewerking van het concert-gezelschap
onder directie van den heer
JEAN PFLAGING.
De Clodoches zijn nooit te Leiden, maar 70maal
met het grootste succes te Amsterdam en te Rot
terdam opgetreden.
Entrée: Heeren 75, Dames 50 en Kinderen
25 Cents.
Aanvang des avonds ten zeven ure pree ie s
DINSDAG A JULI 1871, 'isv. te 8 uren in
het gebouw der VereenigingDultcngewone
Algcmcene Vergadering van aandeelhou
ders en leden.
Namens het Bestuur:
H. N. VEEFKIND,
Leiden, 1 Juli 1871. Secretaris.
HAARLEM, ROTTERDAM, TIEL, LEEUWARDEN.
llaarlcmschc Pnardcnlotcn 26 Julij, prijs per
lot ƒ1-—
Door de Haarlemsche Bankvereeniging, de Hee
ren TEDING VAN BERKHOUT en DE CLERQ,
daartoe in slaat gesteld, lever ik bij bestelling
van 10 elf.
üottcrdamschc Wcerbaarhcldslolcn, Trek
king 31 Jul ij, hoofdprijs 73,000thans nog
2.50.
TieUche Paardenlotcn, Trekking 1 Augustus,
prijs per stuk fl.
Leeuwarder Loten 2.50. Voorts alle Loten of
Effecten door anderen geannonceerd.
Utrecht, Choorstraal en Moreelsche Laan.
D. A. DL MOSC1I.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
ZWAMMERDAM zijn voornemens op Woens
dag 12 Julij 1871, des middags tep 12 uur, ten
Raadhuize der Gemeente, aan den minstinschrij
vende, aan te besteden i
Het doen van eenige vernieuwingen aan
de Openbare 8chool, alsmede de levering
van nieuwe Schoolbanken.
De iDSchrijvingsbiljetten moeten, daags vóór de
besteding, worden bezorgd ter Gemeente-Secre
tarie, alwaar de voorwaarden en bestekken van
heden af ter lezing liggen, terwijl medeinforma-
tiën kunnen worden^ verkregen bij den Heer
J. C VAN WIJK, Architect te Gouda.
Zwammerdam, 30 Junij 1871.
Burgemeester en Wethouders voorna.
DE RIDDER, Burgemeester.
J. HOOGENDOORN Dz., Welk