N°. 3490 A0. 4871. Woensdag 28 Juni. feuilleton van het „Leidsch Dagblad". DE FAMILIE-JUWEELEN. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00. Franco per post.3.85 Afronderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVKRTENTIKN. Voor iederen regel0.15. Grootere letter, naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 37 Juni. Achter de dissertatie, over ie jachtwet en het jachtrecht, tot verkrijging van den graad van doctor in het Rotneinsch en hedendaagsche recht, van den heer A. J. De Geus, koint onder de stellingen ook deze voor: „De passagiers van het verongelukte stoomschip Willem III hebben aanspraak op teruggave hun eer passagegelden." Gisteren geraakte een knaapje, al spelende in de Heerengracht alhier. Een der voorbijgangers, dit bespeurende, mocht 't gelukken, het ventje, door toewerping zijner jas, behouden op het drooge te brengen. Sedert de vorige opgave zijn alhier door pokken aangetast 7 personen, als hersteld opgegeven 6 overleden 1 zoodat in behandeling blijven 127. Naar men verneemt, plaatst tegenwoordig de Nederlandsche Handelmaatschappij geene jon gelingen als klerken, als zij niet het eind-exainen eener hoogere burgerschool met goed gevolg heb ben afgelegd. De arrondissements-rechtbank te Maastricht heeft de volgende aanbevelingslijst opgemaakt voor de betrekking van kantonrechter te Sittard Mr. H. H. G. A. Coenegracht, griffier bij het kan tongerecht te Sittard; Mr. E. De Limpens, griffier te Heerlen, en Mr. L. J. E. H. Geradts, advo caat te Roermond. De commissie, belast met het afnemen van het geneeskundig Staatsexamen, heeft de bevoegdheid van arts toegekend aandeheeren Dr.M. Denekamp, geb. te Schoonhoven; J. A. Van denEelaart,geb. te Schiedam, en R. Peel, geb. te Euinre. Met belangstelling verneemt men dat aan onzen landgenoot, den historieschilder B. Wittkamp, te Antwerpen metterwoon gevestigd en dezer dagen tijdelijk te Schiedam werkzaam, in Engeland een hoog te waarderen onderscheiding is te beurt gevallen. De commissie van het kristallen paleis Sydenham, benoemd om te heslissen over de toekenning der prijzen, uitgeschreven voor Euro- peesche kunstenaars met uitsluiting der Engelsche, heeft hem namelijk den historieprijs toegekend voor zijn schilderij, voorstellende een episode uit de Spaansche furie in 1576. Er waren voor dit concours acht medailles beschikbaar gesteld, waarvan, behalve die aan den heer Wittkamp, drie zijn toegekend aan Belgische altisten, de heeren Raeymaekers, Joseph Pauwels en Louis Delbeke en éene aan een Franschen schilder, den heer Frère. De drie overige werden niet toegekend, omdat de verdere schilderstukken ge acht werden niet te beantwoorden aan de hooge kunsteischen daartoe gesteld. Aan een brief uit Parijs gedagteekend 23 Juni is het volgende ontleend: „Sedert Woensdag-morgen vijf uren ben ik in het beruchte Parijs. Nauwelijks aangekomen dreef mij eene zeer verklaarbare nieuwsgierigheid naar de voor naamste punten der stad die het meest geleden hebben, en waarlijk de berichten die wij hier-: omtrent in Holland ontvingen waren niet over dreven, want de verwoesting van het eens zoo schoone stadhuis, met al de omliggende particu liere huizen is compleet, en indrukwekkend is het deze ruïnes in het midden van Parijs gele gen te bezichtigen; ook van het paleis van justitie en de prefectuur van politie welke slechts iets verder op het gedeelte der zoogenaamde Cité ver sierden, blijven niets dan puinhoopen over. liet vermaarde paleis der Tuilleriën, als ook een gedeelte van de Louvre op de Rue de Rivoli uitkomende, is totaal uitgebrand, iets verder in dezelfde straat biedt het vroegere ministerie van financiën, een gebouw dat plus minus duizend voet lang was een treurig schouwspel, het vuur moet in alle deze gebouwen verschrikkelijk ge woed hebben, en de petroleum heeft hier op de gecalcineerde muren overal eene donker blauwen tint achtergelaten, er blijft van dit gebouw hoe genaamd niets over. De Rue Royale is ook gedeel telijk uitgebrand, en vele andere punten der stad hebben sterk geleden; gedurende den hevigen strijd der laatste dagen zijn duizende huizen door kanonkogels en geweervuur sterk beschadigd, ge- heele straten dragen er de sporen van. De Boulevards dragen bijna geene teekenen van verwoesting; alleen aan de poort St.-Martin zijn met het theatre van dien naam een tiental huizen uitgebrand, doch het Chateau-d'ëau, de kazerne Du prince Eugèue en dit gedeelte van den Boulevard du Temple hebben sterk geleden. Niettegenstaande heeft Parijs zijne oude phy- sionomie reeds sedert eenige dagen weer hervat, de drukte en woeligheid is er even groot als vroeger, en waren het niet de ruïnes der afge brande paleizen en huizen, niemand zou kunnen vermoeden dat slechts drie weken geleden de stad het schouwspel dezer moord- en brand too- neelen geweest is. Ondanks den staat van beleg, is men hier even vrij als vroeger, ten minste wordt men hoege naamd niet lastig gevallenalleen de patrouilles, die gedurig de stad doorkruisen, alsook de troepen die op enkele groote pleinen en in publieke tui nen bivakkeeren, herinneren aan de militaire dictatuur. Van de menigte barricades blijft geen spoor meer over, en overal is men volop in de weer, om de geledene schade der particuliere gebouwen te herstellen, zoodat binnen zeer korten tijd Parijs alleen nog maar de sporen der verwoes ting aan zijne geruïneerde paleizen zal dragen. In geval het goed weer is, bezoek ik Zondag de environs die door het eerste bombardement, maar nog veel erger door het tweede geleden hebben. Kortom, Parijs maakt, dunkt me, op iedereen die het vroeger gekend heeft en er nu, na zich het ergste voorgesteld te hebben, terugkomt, den gunstigsten indruk, en God geve dat de zedelijke tosstand der Parijzenaars even goed te herstellen is, als het overige. Dagelijks hebben er nog tal rijke arrestatiën plaats, dezen morgen zag ik langs dsn Boulevard een convooi van een dertig Com munisten, mannen en vrouwen, velen netjes ge kleed, onder sterk militair escorte voorbijkomen, maar niemand ziet er meer naar om, voor Parijs is dit allemaal weer oud nieuws, en ik veron derstel dat ze de zoo treurige ondervinding der laatste dagen maar al te spoedig zal verge ten zijn." In het Ulrechtsch Dagblad leest men: De buitengewone koude in het verloopen voor jaar en het begin van den zomer heeft voorzeker de aandacht van velen getrokken. Onwillekeurig vraagt men zich af, of dergelijke buitengewone, negatieve afwijkingen van den thermometerstand van den normalen meer hebben plaats gehad. Dat dit werkelijk het geval is, blijkt uit de vol gende regelen, die wij aan eene oude Amster- damsche kroniek ontleenen„Anno 1435. Dit jaer was merkvvaerdigomtrent half February was de wind veel Oost, ofte Noordoost; en des nagts was 't klaer tot ses ofte seven uuren toe; en de des daegs was 't donkergraauw weer, 's avonds zeer koud tot ses ofte seven uuren toe; ende 't regende niet, nog 't en doude niet in de maenden Maert, April nog in de Mey. Ende op Sinte Pancresdag den 12den Mey (oude stijl) hadt 't hard ys gemaakt, so dat er een kraey op staen kon, en daer wies lover, nog gras, nog koren, nog pruymen, endede hoornen en bloeyden niet, nog kerssen, nog appelen, nog peeren, nog geen wijngaard en was ontlaten. Ende daer en waren mensschen die geen be trouwen op Godt hadden en keerden haerlieder lant anderwerf om, en sij en hadden geen vrugten. Ende andere seyden met Job: Godt gatï, Godt nam, en daer sy een hoedt tarwe af plegen te hebben, daer hadden sy vier hoedt af in die somer. Ende op St. Jansdag den 24sten Juny saten de oude wijven met groote lollepolten in de kerek ende 't volk en konde haer niet ver warmen, die by de straeten en gingen. Ende 't begon te warmen daegs na St. Peter en Pauwelis den 30sten Juny; des daegs scheen de son helder ende klaer ende des nagts regende 't soetelyk, zoodat alle vrugten op 't veld wiessen ende rnen kogt daerna y, tarw om 8 groot, Vi rogge om 6 groot Vt gerst om 4 groot y, haver om 10 duijten alsmede Vi guldeling appelen om 1 braspenning, ys schyvers om 3 groot, y, gvs- jans om 8 duyten, Vi peeren om 2 stuyvers en alle oogst 80 daerna." Van harte hopen wij, dat de zoiner van 1871 niet alleen door de koude maar ook door een ruimen oogst, op die van 1433 zal gelijken. De volgende circulaire is onder den onder wijzersstand zooveel mogelijk verspreid „Te Utrecht is in eene bijeenkomst van de be sturen der aldaar bestaande weerbaarheidsver- eenigingen besloten tot het vormen van een comité, dat de belangstelling in 's lands ver dediging, door moreele middelen, moet trachten op te wekken. Dat comité zou zijne roeping geheel miskend hebben, wanneer het niet in de eerste plaats gedacht had aan den belangrijken steun, dien het van hh. Onderwijzers zou kunnen verwach ten. Onmiskenbaar toch is in de krijgsgeschiede nis der laatste tijden de invloed van degelijk onderwijs gebleken. Het onderw;" '.n de Vaderlandsche geschiede nis geeft eene H,gezochte aanleiding, en dank baar erkennen wij het, het wordt reeds dik wijls gebruikt, om de jeugd te wijzen op den heldenmoed onzer voorvaderen, waaraan wij onze vrijheid, onafhankelijkheid en zelfstandig heid te danken hebben; waaruit voor ons de plicht voortvloeit alles aan te wenden, alles veil te hebben, om die dierbare voorrechten onge schonden te bewaren. De moeielijke omstandigheden, waarin onze vaderen zoo herhaaldelijk verkeerden, maar die zij met Gods hulp, door kalme, volhardende heldhaftigheid 6teeds te loven zijn gekomen, zijn het bewijs, dat wij aan de gevaren, waardoor onze zelfstandigheid in deze dagen onmiskenbaar bedreigd wordt, wel weder ontkomen kunnen, mits wij onder het vertrouwen op Hooger hulp, ons zeiven trachten te helpen, ons vaardig maken om desnoods goed en bloed veil te hebben om voor Vaderland en Koning pal te staan, zooals onze voorvaderen onder 't meest dreigend gevaar steeds gedaan hebben. Maar 't mag niet ontveinsd worden, vaderlands liefde, geestdrift voor eene goede zaak, zijn in de dagen die wij beleven, niet meer voldoende. In onze dagen van beschaving is de oorlogs kunst tot zoodanige hoogte opgevoerd, dat het niet voldoende is, om in tijd van nood, met man- nelijken moed het geweer op te vatten, men moet het vooraf leeren gebruiken. Iedere man, die op dien naam in waarheid aanspraak wil maken, moet het zijne doen om 's lands zelfstan digheid te bewaren, om dat te kunnen doen, moet hij zich vooraf bekwamen in het gebruik der wapenen. Het is met al den ernst dien het belang der zaak verdient, dat wij uwe aandacht vestigen op deze beschouwingen, mijne heeren I en wij noodigen u dringend uit, met alle middelen die u daartoe ten dienste staan, als o. a. door op neming in de bladen en tijdschriften, meer bij zonder aan het onderwijs gewijd, er de aan dacht, van de onderwijzers op te vestigen. Wij doen dat in volle vertrouwen, dat uwe vaderlandsliefde u alle krachten zal doen inspan nen om in de door ons bedoelde en gewenschle richting werkzaam te zijn, en wij zouden meenen, u onrecht te doen, als wij, met klem van redenen, een beroep op uwe onmisbare medewerking wilden doen. Het comité, J. W. Schubart, pres., R. Mijsberg, D. L. De Leur, J. P. Doressen, M. Brinkgreve, D. Ragay, secretaris." (Novelle naar het Hoogduitaeh). [Vervolg.) Het jonge meisje kustte zacht en eerbiedig de smalle, verwelkte hand harer moeder, „wat het ook zij, dat gij mij mededeelt," zeide zij, „ik zal hem blijven liefhebben. Hoe zou ik kunnen richten, waar gij vergeeft, en zou ik niet het aandenken van den man eeren, die gij uwe liefde waardig hebt geacht tot over het graf?" „Welnu," zeide mevrouw Baum diep adem halende, laat mij dan beginnen. „Mijn vader be hoorde tot de familie Von Markstein en zijne voorouders woonden in Oostenrijk. Hij had reeds den rijpen leeftijd bereikt, zonder ooit neiging tot het huwelijk getoond te hebben, hoezeer zijne oude moeder, wier eenig kind hij was, hem daartoe aanspoorde, en zijne erfgenamen, de kinderen van zijns vaders broeder zagen zich in hunne verbeelding reeds in het bezit zijner goederen. Hij zal ongeveer zesenveertig jaar geweest zijn, toen zijne moeder eene gezelschaps jufvrouw kreeg, wier schoonheid en lieftalligheid hem plot seling zoo verliefd op haar deden worden, dat hij haar ten huwelijk vroeg. Te vergeefs verzetleden zich zijne bloedverwanten, dreigde en bad de moeder; hoe later de natuur hare rechten doet gelden, des te hardnekkiger is zij in de vervul ling daarvan, en niettegenstaande alle hinder palen huwde mijn vader zijne geliefde die zijne liefde met haar geheele hart beantwoordde. Hoe wel hij met zijne geheele familie in onmin was, liet echter het geluk dat hij aan hare zijde ge noot, hem dit nauwelijks opmerken en toen ik na verloop van een jaar geboren werd, hoopte mijne ouders dat deze gebeurtenis ten minste zijne moe der tot verzoening zoude stemmen. Maar voordat hiertoe de noodige stappen gedaan konden wor den, verloor mijn vader door een ongelukkigen val van het paard het leven en liet mijne moe der en mij zonder bescherming achter. Met mijn vader verloren wij de bemiddlaar tot eene ver zoening, en wat mijne moeder ook beproefde om zich hare schoonmoeder te naderen, het is haar nimmer gelukt het verstokte hart der oude vrouw tot zachtheid te stemmen. Wij konden in zeer ruime omstandigheden leven; hoewel mijne moeder, daar zij geen zoon had, dadelijk de goederen moest afstaan, zoo was er toch een zeer aanzienlijk allodiaal of onver- vreembaar erfgoed voorhanden, dat ons ten deel viel. Mijne moeder vestigde zich in eene groote stad, richtte haar huis gemakkelijk en netjes in en leefde in afzondering der wereld, al leen om mij op te passen en op te voeden. De dood zoude mij helaas spoedig ook deze teedere, trouwe zorg ontrukken zij stierf, toen ik even zes jaar was aan een hevige zenuw koorts. Het scheiden van mij zal haar zwaar genoeg gevallen zijn, toen zij mij zoo eenzaam en als weeze moest achterlaten in eene wereld waar geen enkel hart voor mij klopte. Zij stelde te weinig vertrouwen in de bloedverwanten mijns vaders die zich steeds zoo vijandig tegen ons hadden betoond, otn het te wagen, mij aan hunne zorg aan te bevelen. De voogd, die mijn vader in zijne laatste oogenblikken benoemd had, was zijn arts, een rechtschapen, eerlijk man, maar een wonderlijken ouden vrijer, en natuurlijk niet geschikt om een klein meisje bij zich te nemen eu op te voeden. Mijne moeder was zoo beangst en bezwaard, dat zij mij geheel aan vreemden moest overlaten ach een moederhart zorgt, zoo lang het klopt dat zij eene vriendin harer jeugd, die zij sedert véle jaren niet gezien had, op wier onveranderde liefde zij echter rekende bezwoer, om aan haar sterfbed te komen, en mij als haar uitersten wil te aanvaarden. De goede vrouw liet niet lang op zich wachten zij beloofde mijne moeder plechtig, mij als haar kind aan te nemen, en lief te hebben, drukte haar de moede oogen toe, en nam mij mede. Deze eerste smart in mijn leven, boog mij zoozeer ter neer, als dit slechts mogelijk is bij een kin derhart, dat met de moeder tevens haar te huis verliest. Ik was nooit met andere kinderen in aanraking gekomen, nimmer van de zijde mijner moeder geweken, al mijn vreugde, mijne kinder lijke spelen waren bij haar. De omstandigheid die mij de nieuwe woning en omgeving spoedig lief deed krijgen, en mijn hart vol vertrouwen mijne pleegmoeder toewendde, was, dat ik in haar zoon die zes jaar ouder was dan ik, een vrien delijken, zachtzinnigen speelmakker vond, wiens liefde en welwillendheid, die hij mij steeds be wees, mij ook hoe langer hoe inniger aan zijne moeder verbond. Mevrouw Baum was de weduwe van een ont vanger, een lieve, goede, hoewel niet zeer be gaafde vrouw, die volstrekt niet geschikt was, om den geest van een altijd voonvaartsstrevenden, intelligenten knaap te leiden en te beschaven, maar de natuur had hier zelf paal en perk aan gesteld. Karei Baum was een zwak, teer kind

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1