ALEXIS DE TOCQUEViLLE.
N°. 3469
Zaterdag
A°. 1871.
3 Juni.
Feuilleton van het „Leidsch
Dagblad".
Een woord
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
Franco per post,.3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DEB ADVKRTENTIKN
Voor iederen regelƒ0.15.
Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan.
REGEERING EN VOLKSVERTEGENWOORDIGING,
III.
De staatsbegrooting is door de Tweede Kamer
Ier Staten Generaal aangenomen.
Regeering en Volksvertegenwoordiging hebben
Jus hun standpunt afgebakend, iets dat van veel
ielaug is voor de aanstaande verkiezingen.
Aan de natie is thans de beurt om tusschen
Je onderscheidene richtingen te kiezen, waar
naar zij het land voor het vervolg wenscht be-I
iluurd te zien.
Sedert 1848 pleegt het Nederlandsche volk mee-
rendeels zijn belangen toe te vertrouwen aan de;
liberale richting, omdat het innig gehecht is aan
de instellingen, door de vrijzinnigen met onnoe
melijke krachtsinspanning verworven.
Maar van dienj tijd dagteekent ook eene re
actie, die in den loop der tijden versterkt is met
«eterogene elementen.
Deze elementen, op zich zelf machteloos, oefenen
rereend een niet te miskennen kracht uit, zon
der evenwel tegenover de vrijzinnige partij, wan-
Deer deze hare plichten getrouw vervult, opge
wassen te zijn.
In de laatste jaren zijn die antipoden van het
liberalisme, niet 't minst door de behendige
kunstgrepen, die 't politieke veld zoo veelvuldig
oplevert, al en meer tot elkander genaderd, om
ouder het masker van zich te verstaan omtrent
ieders bedoelingen, van toe te treden tot elkan
ders staatkundige beginselen, den gemeenschap-
pelijken en ontzag inboezemenden vijand te ver
slaan.
Is eenmaal dit toppunt hunner wenschen be
reikt, dan is de tijd daar om den buit te verdeelen
ot uit een te spatten en gebruik te maken van een
iu de politiek nog al in zwang zijnd middel, dat
de slimste ook de sterkste is.
Tijds- of andere omstandigbeden werken er toe
mede dat conservatieven, inconsequente-anti-revo-
lutionnairen en ultramontonen, wel te onder
scheiden van liberaal-katholieken, bij deze ver
kiezing de schakel van éen keten vormen.
Hoe kwam deze innige verbroedering sprekend
uit bij het offerfeest der overtuigingen, dat dit
maal het zittingjaar der Tweede Kamer heeft
opgeluisterd
Hoe werd alles bras dessus, bras dessous in plooien
gevouwd, om het liberaal Ministerie Thorbecke
voor de aanstaande verkiezingen in de oogen
Ier natie zwart te maken
Maar het is alles uitgeloopen op bittere teleur
stelling.
Men sla slechts gade de kiesbeweging in dé
verschillende provinciën van ons land en overal
ontwaart men eendracht onder de liberalen. Census,
financiën, onderwijs, defensie, kortom alle quaestien
die door de reactie ter oppositie tegen het minis
terie werden gebezigd, waarbij zich ook vele
liberalen met de meeste goede trouw aansloten,
zijn niet alleen ontdaan van de scherpe en ver
giftige punten, waarmede de reactie deze tooide,
uit den meeningenstrijd te voorschijn getreden,
maar door het onvolprezen beleid der Regeering
op zuiver terrein gebracht.
De Regeering heeft in deze quaestien niet den
weg gevolgd van hen, die gelijk de Minister van
Financien zeide, iets beloven dat na de verkie
zingen als kaf zou verstoven zijn. Dit zijn, merkte
hij terecht op, streken waarvan hij niet hield.
Het ministerie stelde zich op een gansch ander
standpunt.
Waar vele afgevaardigden bij het ministerie
aandrongen op een program van beginselen
omtrent de meergenoemde quaestien, veeleer met
de bedoeling om een program van eigen be'
ginseien te geven voor de kiezers, was het karak
teristiek antwoord van den Minister van Binnen
landsche Zaken aldus:
„Het is licht verklaarbaar en soms geloof ik>
men late mij eens zeggen hetgeen een lid der
vergadering zou kunnen zeggen, te rechtvaardi
gen, dat bij de naderende verkiezingen leden der
Kamer meer spreken, dan 2ij anders zouden ge
daan hebben; maar zijn voor den Minister nade
rende verkiezingen een reden om meer te zeggen
of te beloven dan hij anders zou doen?
Heeft het Ministerie zich dan gansch en al in
duisternis gehuld
Volstrekt niet. Wij zijn zelfs zeer voldaan met
het licht dat 't verspreid heeft.
Noch omtrent den census, het onderwijs, de finan
ciën en defensie, werd de natie in het onzekere
gelaten.
Juist omdat het Ministerie zonder, behalve wat
het lager onderwijs betreft, in details te treden,
rondborstig het beleid heeft aangegeven, dat ge
volgd zal worden, is er eene schijnbare verwar
ring ontstaan in het kamp der verbondenen, en
is de onderwijs-quaestie, zoo geprononceerd mo
gelijk, als strijdleus, althans in de vanen der
anti-revolutionairen en clericalen, vooropgezet,
terwijl de conservatieven bonne mine a mauvais jeu
makende, zich op sleeptouw laten nemen, waar
zij nog in genade opgenomen worden.
Schijnbaar zeggen wij, want het kan niemand
ontgaan zijn dat de censusquaestie, al wordt
daarmede niet geschermd gelijk men aanvankelijk
kon verwachten, toch op het programma der
verbondenen eeue plaats is blijven innemen.
Zijn wij dan tegen eene hervorming van het
kiesrecht? Wie dit van ons denkt, kent ons niet.
Wij zijn voor verlaging van den census in de
steden, tot opheffing der ongelijkheid met het
platteland, maar kannen vooreerst althans eene
algemeene uitbreiding van het kiesrecht niet aan
bevelen en voor het geval eener grondwetsher
ziening, zouden wij krachtig optreden om het
kiesrecht te verleenen aan de capaciteiten.
Maar vóór alles wenschen wij dat deze quaes-
tie rijpelijk onderzocht en niet gebezigd worde
als stormram van de politieke partijen; vóór alles
wenschen wij dat de verbetering van ons kies
stelsel door liberale handen geschiedde en niet
door de verbonden partijen, want voor ons heeft
groote beteekenis het woord van Thorbecke, in
antwoord op de heeren v. Wassenaer van Cat-
wijck en v. Lijnden van Sandenburg uitgesproken
„Maar wanneer ik door den heer Van Lijnden
hoor zeggeneene doeltreffende herziening van
den census kan niet worden verkregen zonder
herziening der grondwet; wanneer ik den heer Van
Wassenaer hoor zeggen: „„het volk moet kiezen,
opdat alle belangen worden vertegenwoordigd
wanneer ik hem en den heer Van Houten hoor
zeggende macht van het geld geldaristocra
tie is volgens de Grondwet beginsel van het
kiesrecht, dan is, dunkt mij, maar éene bevre
diging mogelijk: het algemeen stemrecht."
Ziedaar kiezers, waartoe u de verbondenen
zouden brengen. De souvereiniteit van de onge
schikte menigte, die hoegenaamd geen besef van
hare verplichtingen heeft, die alle vereischten
mist om zelfstandig op te treden en ten slotte het
werktuig wordt van de geestelijkheid. En men
begrijpt wat dit wil zeggen.
De aangehaalde woorden van den Premier win
nen nog meer in gewicht, als men ontwaart dat I
ook hij niet afkeerig is van een stap op den weg
der meerdere toekenning van het kiesrecht. Hij'
zegt immers in zijn tweede redevoering
„De heer De Brauw zeide: ik vraag slechts j
„„een enkel woord,"", antwoord over census,!
hooger onderwijs en belastingen.
„Dat enkele woord U gesproken.
„Zoo het niet gesproken ware twijfelt iemand
inderdaad, of wij verlangen in de aanstaande
zitting die gewichtige onderwerpen, voor zooveel
ons betreft aan de orde te doen komen?
„Wanneer ik zeg: in deze zitting zullen wijde
Kamer niet bezig houden met census, hooger
onderwijs, belastinghervorming, sluiten wij dan
de behandeling van die onderwerpen voor de
volgende zitting buiten?
„Bij een weinig welwillendheid hoe beschei
den hare maat jegens Ministers pleegt te zijn zou
men gevoelen dat het mij in het bijzonder ge
lukkig inoet maken,
„zoo bevonden wOrdt dat het kiesrecht in 1850
verleend en toen veel te wijd geacht, de natie
zóo ver heeft vooruitgebracht dat het kader, toen
geteekend, nn reeds uitzetting verdraagt, ja vor
dert; gelukkig zoo ik aan de instellingeo van
liet hooger onderwijs grondslagen van nieuw
leven en nieuwe ontwikkeling mocht kunnen
schenken.
„Is het noodig te zeggen, dat niemand op die
taak meer naijverig kan zijn dan ik?"
Noemt gij dit niets, kiezers? En zult ge nu
door gehoor te verleenen aan de misleiding
waaraan zich de anti-liberalen dagelijks vergrij
pen, het Ministerie Thorbecke vijandige afge
vaardigden tegenzenden?
Wij kunnen het niet gelooven, nadat de anti
liberalen tijdens het ontbindings-ministerie door
de natie werden veroordeeld.
Wij kunnen het niet gelooven, omdat het er
niet bij ons in wil, dat de natie, vooral onder
de tegenwoordige omstandigheden, eene partij
aan het bewind zou wenschen te zien komen, welke
een bron van onrust in ons land zou zijn.
En dat ons een dergelijk ministerie, bij een
nederlaag der liberalen te wachten staat, moge
hieruit blijken dat al de voormalige ministers
uit het ministerie Heemskerk-v. Zuylen-Schim-
mel-penninck, die nog geen leden der Kaïner
zijn, door de reactionaire partij tot candidaten
zijn gesteld.
Wij kunnen het niet gelooven, omdat de naam
van Thorbecke in ons land te groote beteekenis
heeft, te meer nu deze invloedrijke staatsman,
ten derden male met 's Koning vertrouwen is
vereerd en hij een kabinet heeft gevormd dat bij
zijn vijanden achting en eerbied inboezemde.
Wij kunnen het niet gelooven, omdat Thorbecke
tegenover het verbond, dat herziening van art.
194 grondwet eischt, de school wet van 1857, waar
aan onze Datie zoo innig gehecht is, wil vernie
tigen, de meest ondubbelzinnige houding heeft
aangenomen door in zijn doorwrochte redevoering
bij Hoofdstuk V, waarop gelegenheid zal bestaaD,
om terug te komen, deze uitdrukkingen te vlechten:
„Nog twee opmerkingen. Wij mogen het on
derwijs, dat voor allen gelijkelijk bestemd is,
niet verzaken of wij laten ons volk een eeuw
en meer achteruitgaan; en dat kan niemand
willen.
„Zoo het noodig mocht wezen om een onjuist
vermoeden tegen te gaan, vergunt mij dan te
herinneren, dat ik niet de man ben van trans
actie.
„Om tegemoet te komen aan billijke bezwaren,
zonder dat de algemeene zaak lijde, zal ik, meer
misschien dan eenig ander, bereidwillig zijn j
niet om over haar te transigeerennoch kan ik
de voorstelling aannemen, alsof hetgeen men ter
tegemoetkoming iu bijzondere, hoe achtenwaar-
dige behoeften vraagt, in het algemeen belang
begeerd worde."
Wat dunkt u kiezers van uwen afgevaardigde,
den heer v. Wassenaer Catwijck, die daartegen
over stelt:
Wij vragen het bijzonder onderwijs als regel, en dat
het staatsonderwijs door den trechter der gemeen
tebesturen gegeven, aanvulling worde."
Kunt ge den heer v. Wassenaer v. Catwijck
anderen bijval schenken, dan dat wij dit jaar
althans want in vorige jaren liep hij lang
niet zoo aan den leiband van den heer Groen
aan hem een consequent tegenstander hebben?
Welnu, juist daarom is de verkiezing van zoo
groot een beteekenis.
W ij weten wat we aan onzen aftredenden afge
vaardigde hebben, en vve zullen ook weten wat
we krijgen in hem, die morgen tegenover den
heer Van Wassenaer eandidaat zal worden gesteld.
De strijd zal dus zoo zuiver mogelijk zijn.
En al moge het jammer zijn, dat de heer
Steengracht bedankt heeft, we kunnen toch met
een ander liberaal eandidaat even goed te velde
trekken tegen de vijanden van het openbaar
onderwijs, tegen de vijanden van den vooruitgang,
waarin Thorbecke het land wenscht voor te
gaan.
van
nDe laatste positiën van de muiters zijn ver-
lOverd; orde, arbeid en veiligheid zullen thans
ilerugkeeren." Zoo luidt het bericht in 't Journal
Qjfcicl, waarmede Mac-Mabou de welgezinden in
Parijs tracht gerust te stellen; en waarlijk deze
woorden zullen niet alleen in Frankrijk buiten
Parijs, maar door heel de beschaafde wereld heen
net eene diepe ademhaling van verlichting worden
feruomen. Zal men er zich hoopvol in verblijden,
'rachtende een gordijn te schuiven voor de hart-
•erscheurende tooneelen, die Parijs in de laatste
weken te aanschouwen gaf? Of zal men, ziende
"P de gepleegde gruwelen, wantrouwend de schou-
ophalen, en aan Frankrijks toekomst wan
hopen? Zal men durven verwachten, dat uit het
bloed en de tranen, waarmee de Fransche grond
doorweekt is, eene vreedzame vrucht der gerech
tigheid zal ontkiemen? Of moet men, terugziende
op de laatst verloopen eeuw zoo vol van geweld
dadige omkeeringen en bittere teleurstelling, aau-
pemen, dat rust en orde onbestaanbaar zijn in
het arme Frankrijk, en dat het, door buiten- en
binnenlandschen krijg uitgeput en geteisterd, nu
niet meer uit zijne vernedering op te heffen is?
Laat ons blijven hopen! Verfoeielijk zijn de
gepleegde gruwelen en misdaden, maar meelij-
deDswaardig zijn de misdadigers; diep beklagens
waardig dat arme volk, 't welk bijna voortdurend
ten speelbal was voor hunne regenten; welks
leiders en voorgangers hunne hartstochten vleiden
door opgeblazen, zinledige woorden, in plaats van
het te leeren gezond na te denken, en zijne rech
ten te gevoelen, maar tevens zijne plichten te
erkennen en te betrachten.
Laat ons hopen voor Frankrijk! Zijn er mannen
als Victor Hugo er zijn ook mannen als Jules
Simon, die begrijpen van waar de verbetering
komen moet; mochten die welgezinden met den
edelen Thiers aan 't hoofd kracht vinden voor
de onoverzienbare, moeielijke taak die hen wacht.
Laat ons hopen voor Frankrijk! Moge eindelijk
dóar eene regeering gevestigd worden, die niet
met ijzeren hand de Democratie zoekt te onder
drukken, maar die den on wederstaan baren loop
van dien stroom weet te leiden en te wijzigen.
Afwachtende de dingen, die daar komen zullen,
denken vele onzer lezers zeker met belangstellende
menschlievendheid aan het volk, waaraan heel
Europa door beschaving en vooruitgang onmis
kenbaar veel verplicht is; we vleien ons daarom,
dat het velen niet ongevallig zal zijn te lezen of
te herlezen, wat de edele. Alexis de Tocqueville
omstreeks veertig jaren geleden schreef, als ih-
leiding voor zijn werk over de Democratie in
Amerika; een werk waarop nog van toepassing
blijven de woorden van den heer De Beaumont
in zijn voorbericht van 3 864: „Tout ce qui s'est
passé en France en 1848 et en 1852, lout ce qui
de notre temps même est en voie de s'y accom-
plir, toutes ces phases continues de la révo-
lution démocratique, qui suit son cours, rendent
de plus en plus précieux ud livre, dont l'étude
de cette révolution forme l'objet."
Laten wij dus den schrijver van het schoone
werk zelf spreken:
„Onder at het nieuwe, dat mijne aandacht ge
boeid heeft gedurende mijn verblijf in de Veree-
nigde Staten, heeft mij mets zoozeer getroffen als de
gelijkheid der standen. Ik ondekte zonder moeite
den wonderdadigen invloed, di en dit voor
naamste feit uitoefentop den gangder maatschappij;
het geeft eene zekere richting aan den publieken
geest, eene zekere wending aan de wetten, aan
hen die regeeren nieuwe grondbeginsels, en bij
zondere hebbelijkheden aan lien, die geregeerd
worden.
Al spoedig erkende ik, dat dit zelfde feit zijn
invloed veel verder uitbreidt dan over de staat
kundige zeden en de vvetten, en dat het niet
ininder macht uitoefent op de burgerlijke samen
leving dan op den regeeringsvorm: liet schept
denkbeelden, doet gevoelens geboren wurden, geeft
gebruiken aan de band en wijzigt alles, wat het
niet bepaald voortbrengt.
Naar male ik de Amerikaansche maatschappij
bestudeerde, zag ik dus meer en meer in de ge
lijkheid der standen het voorbrengend beginsel,
waaruit ieder afzonderlijk feit scheen te ontstaan,
en ik vond liet gedurig vóór mij als een' mid
denpunt, waarop mijne waarnemingen uit
liepen.
Toen keerde ik in gedachte terug naar ons
halfrond en het kwam mij vóór, daar een en ander
te onderscheiden van gelijke beteekenis als het
tooneel, dat de nieuwe wereld mij aanbood. Ik
zag er de gelijkheid der standen den grenspaal
naderen, welken zij in de Vereenigde Staten al-
reed bereikt heeft, en hetzelfde democratische