345*2.
1871.
Vrijdag
12 Mei.
ïeuületon van liet „Leidseli
Dagblad".
DE FAM1L1E-JÜWEELEN.
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PBIJ8 DER ADVERTENTIKN.
Voor iederen regel0.45.
Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Lelden, 11 Mei.
De in het vorig en het begin van dit jaar plaats
had hebbende branden, zoomede de discussiën
den Raad onlangs over het brandwezen ge-
ouden, hebben de behoefte aan reorganisatie
ilder aan het licht gebracht en de gebreken,
aan het in zwang zijnde stelsel kleven, zeer
oen uitkomen.
Het is dus met genoegen dat wij kennis hebben
inomen van de door B. en Ws. aan den Raad
oorgedragen concept-verordening op het brand-
ezen, waarin wij eene bepaling ontmoeten, die
oderdaad eene aanmerkelijke verbetering mag
-orden genoemd.
Het is artikel 81, dat wij op het oog hebben
eeue bepaling behelst, die een einde maakt
de misbruiken die tot dusver zijn ingeslopen,
om door spuitgast te worden, zich van den
fatterlijken dienst te ontheffen.
Dit euvel wordt door de verordening met wortel
tak uitgeroeid. De spuitgasten moeten thans
jaren oud zijn, om als zoodanig in de brand
eer opgenomen te worden en dus den schutter-
jken plicht vervuld hebben.
Wij vestigen, nevens het aanwijzen van deze
iderdaad lofwaardige verbetering, de aandacht
het publiek op de verordening, die stuksge-
ijze in ons blad wordt opgenomen.
Wij stellen onze kolommen gaarne open voor
aan wie deze verordening stof tot opmer-
ingen mocht geven.
Wij vernemen dat Professor Buys voor de eer
■d een hem gisteren namens een groot aantal
den van het studentenkorps aangeboden serenade
gelegenheid van zijne benoeming tot lid van
Provinciale Staten van Zuid-Holland, bedankt
eeft.
De Koning-Groothertog heeft het grootofficiers-
rois der orde van de Eikenkroon geschonken
au de heeren Mevissen, geheim-handelsraad, en
Kauffmann Asser, handelaar, beiden te Keulen.
Door Burg. en VVeth. van Zaandam is, ter ver-
ulliDg van de vacature van leeraar in de oude
Jen aan de hoogere burgerschool (tevens Latijn-
ilie school) aldaar het volgende viertal aan den
emeeuteraad voorgedragende bh. A. E. Beuse-
atup, te Noorthey bij Voorschoten; J. S. Speijer,
Amsterdam; W. E. A. Van Dam, te Rotter-
am, en H. P. Meijer te Amsterdam.
In de vergadering van Maandag 11. der Ko-
inklijke Academie van Wetenschappen, afdee-
Letterkunde, waren tegenwoordig de heeren
W. Opzoomer, W. Moll, H. J. Koenen, N. Beets,
A. C. Van Heusde, J. P. Six, C. Leemans,
Verwijs, R. Kruin, J. A. Kruin, H. Van Her-
ierden, Kern, S. A. Naber, P. J. Veth, R. P.
-Dozy, M. J. De Goeje, W. C. Mees, tb. Borret,
Ph. C. Van deu Bergh, M. De Vries en J. C.
Boot.
De secretaris leest een brief van den Minister
van Binnenlandsche Zaken, in dato 2 Mei jl.>
houdende kennisgeving, dat het aan Z. M. behaagd
heelt de herkiezing van den heer C. W. Opzoo
mer tot voorzitter en van den heer W. Moll tot
onder-voorzitter te bekrachtigen.
De heer Veth levert het vervolg zijner bijdrage
over de zakah (djakat), handelend over de inning
en over het gebruik van die belasting, die volgens
het Mohammedaansche recht onder acht catego-
riën van trekkers moet verdeeld worden, maar in.
werkelijkheid naar de behoeften van enkele klas
sen wordt verdeeld en grootendeels ten bate der
geestelijkheid komt. Aan deze meedeeling sluit
zich eene gedachtenwisseling tusschen den heer
De Goeje en den spreker, over de eigenlijke be-
teekenis eu het begrip van zakah.
De heer Leemans spreekt, naar aanleiding van
een bericht in de Noordstar van 2b Maart jI., over
eene ontdekking van zoogenaamde oudheden te
Harich in Gaasterland. De opgegraven steeneu
zijn de grondslagen van den ringmuur van het
kerkhof. De grijze en roode aarden potten zijn
buiten den ringmuur opgegraven, en bevatten
beenderen van doodgeboren, ongedoopte kinderen.
Zij zijn zekerlijk niet ouder dan de zestiende
eeuw.
De heeren Moll, Borret en Van den Bergh
voegen bij deze meedeeling eenige opmerkingen.
De heer Beets vestigt de aandacht op eene zeer
fraaie vertaling in Latijusche verzen van Bürger's
Leonore en van het Lied von der Glocke van Schil
ler, die ongeveer 40 jaren geleden vervaardigd is
door Daniel Philip Heine, en wenscht van de
kenners der nieuwere Latijnsche poëzie inlichting
over dien dichter te verkrijgen.
Niemand der aanwezigen kan aan dit verzoek
vooralsnog voldoen.
Daar niemand verder het woord verlangt, wordt
de vergadering hierna gesloteD.
niet vergeten zijn. De Molinari had den leef
tijd van 50 jaren bereikt.
Gelijktijdig met de Molinari, overleed ook de
prins De Latour d'Auvergue, een van de eerste
diplomaten van het tweede keizerrijk. Hij was
laatst gezant te Londen. Ook hij werd 50 jaren oud.
Op den 15den Mei a. s. moet een detachement
suppletie-troepen van Harderwijk vertrekken, om
te Nieuwediep over te gaan aan boord vaD het
stoomschip Willem III, dat via Suez naar Java
bestemd is. commandant vau het detachement,
sterk 6 onder-officieren en 119 manschappen, is
dé van verlof terugkeérende kapt. der inf. H. Van
Heyuingen; medegeleiders zijn de van verlof naar
Java terugkeerende 2de luit. van het regiment
O.-I. cavalarie O.' E. W. J. K. Von Lindeiifels,
de 2de luils. der inf. E. K. A de Neve eu H.
Ovink, met hijvoeging van den van verlol' terug
keerenden offic. van gezondh. der 3de klasse van
het O.-I. leger M. L. Ritsema.
Uit Parijs wórdt het overlijden gemeld van deu
heer G. De Molinari, een vau de beste Eransehe
staathuishoudkundigen onzer dagen. Sedert een
aantal jaren was hij medewerker van het Journal
des Economises en sedert een viertaL jaren ook
van het Journal des Dcbals. Zij, die het statistisch
congres te 's Hage in 1369 hebben bijgewoond,
zullen den waardigen vertegeuwoordiber der
Fransche wetenschap en zijne brieven over de
residentie in het laatstgenoemd blad zeker nog
Nogmaals is door de Regeering een wetsontwerp
aangeboden, waarvan de strekking is de belem
mering uit den weg te ruimen, die de landbouw
door de heffing der tienden ondervindt. De grond
slag van dat ontwerp is af koopbaarstelling op vor
dering van den plichtige. De Minister heeft zich niet
kunnen vereenigen met het beginsel om ook opvor
dering van den heffer der tiend afkoopbaar te
stellen, gelijk stond uitgedrukt in de voordracht,
die ten vorigen jare bij de Koninklijke, bood
schappen van den 23sten Juni en den 25 September
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal ter
overweging was aangeboden. Het streven toch,
om ook den heffer bevoegd te verklaren, den afkoop
te vorderen ofschoon ontstaan door de loffelijke
zucht, van ieders rechten gelijkelijk te waarbor
gen en zoo billijk mogelijk te weren is onder
hevig aan overwegende bedenkingen, die niet
wel voor oplossing vatbaar zijn. Allereerst mag
men vragen, of door de toepassing van dit stelsel
het doel wel zou worden bereikt, waarom het
boven alles wordt aangeprezende gelijkheid
namelijk van recht voor heffer en plichtige. En
het antwoord moet wel ontkennend luiden.
Immers, door den heffer eene vordering tot afkoop
toe te kennen, wordt de plichtige Dog niet in staat
gesteld, deD af koopprijs te voldoen. Dit zou eerst
dan mogelijk zijn, wanneer de Staat daartoe aan
den plichtige het noodzakelijke kapitaal verstrekte,
iets wat wel niet in aanmerking kan komen.
Derhalve ontvangt de heffer niet de waarde van
zijn tiendrecht, maar eene hypotheek tot zekerheid
van latere voldoening, en heeft de vordering tot
afkoop in den regel een verschillend gevolg, naar
mate zij door den plichtige of door den heffer
wordt iügesteldin het eerste geval volgt de be
taling en houdt elke band tusschen partijen op,
in het tweede geval wordt gewoonlijk de prijs
niet terstond voldaan eu wordt de heffer een
hypothecair schuldeischer van den plichtige. Trou
wens het kan geeue verwondering wekken, dat
bovengenoemd stelsel het gewenschle. doel niet
verwezenlijkt, indien men slechts in het oog houdt,
dat gelijkheid van stand en recht de onmisbare
voorwaarde is om in billijkheid onderscheiden
personen met dezelfde maat te kunnen meten,
en aan allen gelijke bevoegdheden toe te kennen.
Deze voorwaarde nu ontbreekt geheel bij de
verhouding tusschen tieudheffers en tiendplich-
tigenhun rechtstoestand berust veeleer op on
derlinge ongelijkheid. Alzoo brengt de billijkheid
geenszins uiede, dat de wet aan den heffer vol
komen hetzelfde recht moet verleeuen, waarop
de plichtige aanspraak heeft. Tegen de zooge
naamde wederkeengheid kan voorts met grond
worden aangevoerd, dat zij den wetgever verder
doet gaan, dan wenschelijk is. De tienden acht
men voor den plichtige een zwaren last en nu
zal men door middel van den heffer dwang op
hem uitoefeuen, om zich vaD dien last te bevrij
den f Uit eigen beweging mag men vertrouwen,
zal hij de gelegenheid aangrijpen die de wet
hem aanbiedt, om zijn land tiendvrij te maken.
Doch wenscht hij vooralsnog zich den last te
blijven getroosten, hetzij omdat zijn land niet met
tiendbare vruchten bezaaid is, hetzij om andere
redeDen, zoo behoort hij niet zijn ondanks door
de wet tot afkoop te worden genoopt. Verraadt
het ook geen wantrouwen in de kracht van eigen
beginsel, wanneer de wetgever het eigenbelang
van den plichtige geen genoegzamen prikkel acht
tot opheffing der tienden, en deze wil bespoedi
gen door den heffer gerechtigdte verklaren, den
plichtige tot afkoop le dwingen?
Eene andere gewichtige bedenking is hierin
gelegen, dat zoodra de tienden afkoopbaar worden
gesteld op vordering van de heffers, deze in eene
hypothecaire schuldverbiutenisden noodigen waar
borg moeteu verkrijgen, dat de afkoopsom hun
door de plichtigen zal wordeu uitbetaald. De
voormalige tiendheffer wordt dus hypothecaire
crediteur. Eu iudieu het al gelukt, doeltrellende
middelen te beramen voor eeue billijke regeling
zijner verhouding tot andere vroegere ingeschre
ven hypotheekhouders, ofschoon die verhouding
altijd eemgszius kunstmatig blijft, zoo mag men
zich niet ontveinzen, dot door deze hypotheek
de rechtstoestand van den plichtige aanmerkelijk
ongunstiger wordt. Hij toch die slechts gehouden
was tot deu afstand van een evenredig deei der
door hem verbouwde vruchten, eene praestatie,
die dus eigenlijk voor hem slechte in eene ver
minderde opbrengst bestond, wordt thans, zonder
zijné toestemming persoonlijk en zakelijk verbon
den voor eene schuld welke geheel onafhankelijk
is van de opbrengst van zijn land, terwijl hij bij
wanbetaling de jaarlijksche rente of allossing, in
gevaar verkeert, zijn grond te verliezen, waarop
de afkoopsom der tiend kan wordeu verhaald.
Deze redenen hebben deu Minister er toé geleid
aan den heffer geene vordering tot afkoop tóe te
kennen, evenmin als dit in het Burg. Wetboek
ten aanzien der nieuwe tienden geschied is. Hij
heeft gemeeüd vast te moeten houden aan het
beginsel van af koopbaarstelling op vordering van Hen
plichtige, dat in het jaar 1863 de goedkeuring
heeft mogen verwerven der groote meerderheid
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Be
hoort nu nevens dit beginsel nog een reciit van
waardeering in de wet te worden opgenomen'}1
De Minister antwoordt ontkennend, en geeft daar
voor breedvoerig de redenen op, ook met verwij
zing op het vroeger met groote meerderheid ver
worpen amendement, welke beslissing der Kamer
volgens den Minister op dergelijke gronden be
rustte, als daar zijn
1°. dal het aan bedenking onderhevig is of het
wel met den aard van het tiendrecht strookt aan
den heffer een recht van waardering te gunneo,
met het gevolg dat de afkoopsom van de tiend
(Novelle naar het Hoogduitsoh).
(Vervolg.)
(Van waar kendet gij die Dame?" vroeg de
'kevalier, na eene treurige pauze, /,en hoe leefde
'ff alles óuilrenl haar interesseert mij."
«üu, hoe zou ze geleefd hebben?kom
rijk heeft ze geleéld, en les gegeven in eeb
«school, zij is eenige jaren in Duitschland
''veest en toen zij hare dochter daar verloor,
2'j naar Parijs teruggekeerd, en huiirdé een
imer bij ons, Anders weet ik niets van
>ar, vvaut zij heeft nooit veel gesproken. Des
'wds kwam zij somtijds bij ons en wij deden wat
"j kouden voor haar. Ik heb eigenlijk meer ge-
"u, als ik kan verantwoorden, wantik heb'zes
"Kleienmaar zij heeft altijd gezegd toén zij ziek
„Alozes, die rijke heer in DuitschlaDd zal
il u betalen, wat gij doet aan mij, laat mij
ïiar eerst dood zijn."
ku toen tij is kómen te sterven, toen hééft
ze mij toevertrouwd die papieren; „Mozes,"zeide
zij, met deze papiereu en het doodattest, dat de
inaire u geveu zal, zult gij verdienen 5UU franken
j in Duitschland, en wat mijnheer de Chevalier
u bovendien wii geven, neemt dat; gij hebt het
zuur aan mij verdiend."
De Chevalier knikte treurig met het hoofd;
„heeft zij u niets opgedragen voor mij?"
„Niets, geen enkel woord, als hetgeue zij over
de 500 franken zeide."
De Chevalier had altijd nog gehoopt op een
liefderijk, vergevensgezind woord, dat de doode
hem nagelaten hadtoen ook deze hoop vervlogen
was, verviel hij in een diep zwijgen."
Mozes verbrak dit het eerst; „Mijnheer de Che
valier," zeide hij, „ik weuschte wel te weten, of
die papieren waard zijn 600 l'rcs of meer, ik ben
gepresseerd."
„Ja, zoo," zeide de Chevalier, uit zijn gepeins ont
wakende. „Gij hebt gelijk." Hij ging naar zijne
schrijftafel en nam er eenige geldrollen uit„neem
dit," zeide hij, henevens mijnen dank voor elke
liefdedienst die-gij der overledene betoond hebt."
„Ik dank u onderdanigs!, mijnheer de Cheva
lier, gij hebt de liefdediensten behalve met woor
den ook met vijffrankstukken betaald," zeide
Mozes op kruipenden toon.
De 1 Chfevalier antwoordde niet, hij wenkte
Martin toe en deze hem begrijpende, zeide op
bepaalden toon „mijnheer de Chevalier wil alleen
zijn, hij is ziek, ik zal u dus helpen. Hij vouwde
de papieren schielijk weer te samen, reikte ze
den Franschnian toe, en weinige minuten later,
was het in huis weer even stil als vroeger. Ook
in hel hart vau deu Chevalier werd het nu
stil, geheel verlaten, eenzaam en ledig, daar de
hoop nu gestorven was die er eens als eene een
zame bloem nog had gebloeid. Er kwam geen
klacht over zijne lippeu, hij was krachteloos en
weerloos ais een kind dat moede is, en toen
Martin des nachts verscheidene malen opstond,
om naar hem te gaan zien, en de oude man een
inuig gebed tot God opzond, dat hij dat arme
hart toch ruste mocht geven, toen moest hij zelf
bekennen, dat de eeuwige slaap wel het beste
voor hem ware.
Had de Chevalier in zijne eenzaamheid en af
zondering, buren ge.had, zoo zouden zij den vol
genden dag hunne hooiden bijeengestoken hebben
over de buitengewone levendigheid die er in het
huis heerschte.
Ten eerste werd de deur vroeger en veel meer
geopend dan anders het geval was; tevens hield er
reeds des morgens om negen uur een rijtuig voor de
deur stil, waaruit een kleiu, vriendelijk heertje me1
een gewichtig gelaat ed een spaansch riet in de
hand stapte, en eindelijk reed de keukeumeid in
grooten haast met het rijtuig weg om een uur
later met een groote mediciju-flesch terug te
keeren. De Chevalier was ernstig ongesteld ge
worden, de doctor zeide dat het een aanval van
beroerte was en bereidde Martin er op voor, dat
bij de geringste herhaling van den aanval, de dood
zou volgen. De zieke zelfs, die na de noódige
aanwending der middelen, volkomen bij zijn be
wustzijn was scheen zijn toestand volkomen'te
beseffen en zijn naderend einde dankbaar te
gemoet te zieh.
Met meer energie en omzichtigheid, als hij de
laatste jaren had getoond, trof hij zelfs de noódige
maatregelen voor het geval van zijn overlijden,
liet Martin het nu overtollige testament voor zijne
oogën verscheuren, en verlangde toen dat men
Felix door deu telegraaf van het naastbij zijnde sta
tion zou laten ontbieden.
Daar niemand het adres vau den jongen man
kende, zoo moest die uitnoodiging aan den president
gericht worden, datde Chevalier zeer onaangenaam
was,en tengevolge waarvan dan ook, evenals de heer
de SÜAubin gevreesd had, de president dadelijk
ongeroepen aan het ziekbed zijns zwagers ver
scheen. (Wordt vervolgd.)