N°. 3447.
Zaterdag
A°. 1871
6 Mei.
LEIDSCH
DAGBLAD
I? Ill J DKZKR COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden/3.00.
Franco per post9 3.85.
Afzonderlijke Nommersn 0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
raus DKR ADVKRTÏÏNTIKN.
Voor iederen regelj 0.15.
Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Liberale kiezers voor de Provinciale Staten van
uid-Holland in het district Leiden
Toont dat gij de rechten, die onze vrijgevige
staatsinstellingen u schenken, op prijs stelt!
Toont dat gij waardig zijt de oudste inrichting
onzes lands in uw midden te hebben, waar we
ienschap en ontwikkeling bevorderd worden
Stelt de hoop niet teleur, onlangs door uwen
rioolsten en oudsten staatsman in de volksver
tegenwoordiging uitgesproken, dat gij rijp moogt
lijn voor eene uitbreiding van het kiesrecht!
Bewijst dit door, van het recht voor zoover Gij
bet thans bezit, gebruik te makeD!
Komt derhalve Dinsdag, 9 Mei, trouw ter stem
bus op en draagt de behartiging van de belangen
nver provincie op aan de heeren:
Mr. J. T. BUYS,
P. J. BE FBEMEBY,
Mr. P. Dll BIEU,
!andidaten van de Kiesvereeniging„Het algemeen
h"
Uit den Gemeenteraad.
Slechts een kort woord.
Een woord om de burgerij geluk te wenschen
:tl de gisteren door den Raad genomen beslis-
over het voorstel van den heer Mr. J. T.
pys.
Een woord om ook onze ingenomenheid te
etuigen, dat thans zoo radicaal mogelijk een
inde is gemaakt aan het stelsel van schijn-pu-
licileit.
Een woord van innigen dank tevens aan den
■erlegenwoordiger, die op zoo talentvolle en wak-
ere wijze de rechten en belangen van de burgerij
eeft ter harte genomen en aan de raadsleden
ie hem hun onmisbaren steun verleenden om
icht te verkrijgen waar diepe duisternis heerschte.
Nu het doel en het beginsel, waarvoor wij
ïaand en dag iu het publiek belang geijverd hebben
s bereikt, is onze taak afgesponnen.
Vandaar dat wij ons in de verste verte geen
arlij wenschen te stellen ten opzichte van het
liemve voorstel van den heer Scheltema.
Bet was ons slechts te doen om erkenning
an het beginsel, dat de gebrekkige publiciteit
gemeentezaken onhoudbaar was en dienten-
evolge eene ondubbelzinnige verbetering moest
vorden aangebracht.
Wil men nu om daartoe te geraken, dezen of
eneu weg bewandelen, het is ons ten eeneinale
"verschillig, mits men niet in halve maatregelen
«val Ie.
Om voor dit laatste zooveel mogelijk te waken
lillen wij de volgende inlichtingen niet over
ig
Het voorstel van den heer Scheltema huldigt
d Haagsche systeem. Maar men verlieze daarbij
iet uit het oog, dat als in de residentie des
igs raadszitting wordt gehouden, reeds den
Varaan volgenden Donderdag-avond eenige vellen
vai het officieel verslag, het licht zien, waarin
Mast een gedeelte van de discussiën, al ie inge
zien stukken, zonder eenige uitzondering, afge
drukt zijn. Het compleet verslag wordt bij het
Marmer van Zondag en Maandag vao het Dagblad
"n Zuid-Holland uitgegeven
Voorts dat onder de stukken die in bedoeld ver
lag worden opgenomen, ook voorkomen alle
MmiDatiën, en alle verslagen bedoeld bij artikel
'16 der gemeentewet, zoomede de jaarverslagen
'an de verschillende Commissiën van toezicht op
fiat onderwijs, enz.
Wij herhalen ten slotte nogmaals, dat wij bij
-aze quaestie nooit iets anders op het oog hebben
»ad dan het algemeen belang. Door het aange-
'men voorstel van den heer Buys wordt dit zoo
'Hist mogelijk gediend.
Wij hopen dat dit bij de behandeling van andere
'Horstellen, al zijn zij met de loffelijkste bedoeling
^gesteld, niet op den achtergrond gerake I
ILcIden, 5 Hel.
Het hoofdgerecht van de vele spijzen die gisteren
6e Tweede Kamer werden opgedischt, bij ge-
'«genheid vaD de eerste goede kennismaking van
den Minister van Buitenlandsche Zaken met de
Volksvertegenwoordiging, was ongetwijfeld de
missie te Rome, en wat daaraan annex werd
gemaakt.
Alvorens echter daarover in bijzonderheden te
treden, een vluchtigen blik over andere aange
stipte of meer in het breede behandelde aange
legenheden betreffende ons beleid buiten 's lands.
De heer Van Kuyk kwam op voor de behar
tiging der handels- en industrieele belangen,
tegenover den maatregel onder het voormalig
Ministerie Frère Orban in België genomen, tot
verhooging van den accijns op het gedistilleerd.
Hij besprak deze zaak in verband met ons
tractaat met dit land van 1863, en wenschte na
dere inlichtingen omtrent het beleid der Regeering
te dier zake.
Terwijl de heer Heijdenrijck strijd voerde tegen
de niet gunstige meening van den heer Gratama
in eene vorige zittiDg geuit, over de noodzake
lijkheid van de diplomatie voor kleine Staten,
maar daarop liet volgen dat hij zich niet iD de
hooge sferen der diplomatie zou bewegen, behan
delde die spreker niet slechts omvangrijke en
gewichtige internationale vraagstukken, maar
sprak zelfs daarover een eigen oordeel uit.
1'. Het belangrijke punt, dat z. i. in het Voor-
loopig Verslag minder juist genoemd was de
onschendbaarheid van personen en goederen ter
zee in oorlogstijd, en hetgeen de spreker aldus
doopte: de onschendbaarheid van het particulier
eigendom in verband tot de rechten der neutralen.
Hij achtte de voorzichtigheid der Regeering
in deze zeer wijs, en waarschuwde tegen iliusiën,
hoe wenschelijk ook eene regeling in den zin
van het adres der Amsterdamsche Kamer van
Koophandel was. Men kon zich wel eens, na
hetgeen op volkenrechterlijk gebied in de laatste
jaren is gebeurd, door iliusiën verleid in een
wespennest steken.
2°. Het handelslractaat tusschen Duitschland en
Frankrijk van 1865.
Spr. was er bij den invloed van de heeren
Thiers en Pouyer Quertier, uiet zeker van of dit
tractaat zou worden gehandhaafd en verzocht
den Minister Ie zorgen, dat de Nederlandsche
belangen bij eene evenlueele opzegging geen
schade zonden lijden.
3°. De quaesiie van de beurzenstichtingen met
België, waaromtrent hij de Regeering aanspoorde,
om redres le eischen van de rechten van Neder
landers, die de Belgische wet van 1864 heeft
geschonden.
De heer Van Eek drong aan op het benoemen
eener commissie van arbitrage in de zaak der
Luxemburgsche schuld, waarover men in Luxem
burg een hoogen toon heeft aangeslagen, echter
niet nde r onjuistheden te verkondigen.
De heer De Casenibroot achtte de missie in
China noodig voor de belangen van hnndel en
scheepvaart en hoopte, dat de Minister de plan
nen van zijn voorganger zou overnemen.
Hiermede zijn wij de speciale en eenigszins op
zich zelf staande punten van de discussie van gis
teren voorbij en naderen du tot het belangwek
kend deel der zitting, waarin over het buiten-
landsch beleid der vorige Regeering, het oordeel
over den tegenwoordigen Minister van Buiten
landsche Zaken en de missie te Rome levendige
en warme woorden werden gewisseld.
Het was de heer Zinnicq Bergmann, die hier
mede een begin maakte.
Beteekenen de woorden van den heer Thor-
becke: „Wij hebben geen nieuwe politiek in te
leiden," voortzetting, zoo vroeg bij, van de poli
tiek van het afgetreden kabinet ook ten aanzien
der buitenlandsche zaken?
In dit geval zou het de voortzetting zijn van
werkeloosheid, onkunde, kortzichtigheid, teleur
stelling en nederlaag! Onder het vorig ministerie
was geen enkel diplomatiek feit te vermelden.
Welk eeD verschil met het regeeringsbeleid van
graaf van Zuylen I
Onder dezeD werd de losmaking van den Duit-
schen Bond verkregen! Toen werd door het bui
tenland hulde gebracht aan onze diplomatie!
De afgevaardigde zocht te vergeefs naar de
diplomatieke resultaten in de laatste drie jaren
verkregen en wêar de toenmalige Regeering was
opgetreden, bewees dit de onkunde van den heer
Roest van Limburg.
Spr. trachtte dezezijneoordeeivellingen uitonder-
scheidene gevallen te staven, hetgeen hein er toe
bracht om te betreuren, dat niet bij ons diplo- j
matieke stukken werden overgelegd. Dan werd
alles publiek en zou men zich wachten voor di
plomatieke knoeierij. In dit opzicht had zelfs het
Groene Boek der Italiaansche Regeering zijne
waarde. Het leverde een gedenkstuk voor de
geschiedenis, waaruit zoowel de tijdgenoot als
het nageslacht kon oordeelen hoe men ten aan
zien van Rome had gehandeld.
Langs allerlei kronkelwegen, was de spreker
dan eindelijk gekomen „tot de houding der vorige
Regeering ten aanzien der struikrooverijen tegen
over Rome gepleegd."
Ook hier nam hij het groene boek ter hand,
waaruit volgens zijn opvatting bleek van afkeu
ring of belangstelling, nergens van goedkeuring
der mogendheden. Maar in Nederland met zijn
anderhalf millioen Katholieken, vond de heer
Roest van Limburg het in zijne hooge wijsheid
goed, op de meedeeling van den Italiaanschen
gezant van den feitelijken toestand, te antwoor
den: „Men kon niets meer verlangen." Alzoo eene
toejuiching van den roof op Rome.
Dergelijke afkeurenswaardige handelingen
waren z. i. alleen geschikt, om zijn geliefd va
derland, nog meer te vernederen!
Wij zullen aanstonds zien hoe de heer Cre-
mers, den heer Bergmann, die het debat van
gisteren zoo onhandig mogelijk uitlokte, in
het nauw bracht en zijn ongestaafde beschul
digingen tegen het vorig ministerie vernietigde,
eene regeering die dan toch bij de groote gebeur
tenissen die Europa nog beroeren, ons land zoo
waardig en bekwaam mogelijk gediend heeft.
Daaraan liet de heer Saaymans Vader de moti
veering van zijn stem ten aanzien van de missie
te Rome voorafgaan, waardoor alzoo hetgeheele
Romeinsche vraagstuk aan de orde was gekomen.
Deze stem zou zijn vóór de missie, alleen met
hst oog op de grondwet. Artikel 54 bepaald dat
de uitvoerende macht bij den Koning berust en
art. 55 dat de Koning het Opperbestuur heeft der
buitenlandsche betrekkingen. Doorliet beoordeelen
der missie zou de Kamer z. i. op verboden grond
treden, want het benoemen van een diplomaat
is eene zaak des Konings.
Deze redeneering kan o. i. volstrekt niet opgaan.
De Kamer zou zich door de verwerping der missie
volstrekt niet mengen in 's Konings prerogatief
van de benoeming van een of anderen gezant;
de Kamer weigert eenvoudig de gelden die daar
voor op de 'oegrooting zijn toegestaan, omdat het
in strijd zou zijn met de Grondwet, de Neder
landsche Staatsbegrooting voortaan met geldeD
te bezwaren voor het onderhouden van een gezant
bij een kerkhoofd. De Kaïner zou hier dezelfde
daad begaan als door de afstemming van de gelden
voor eenige jaren voor een gezantschapspost hij een
der Zuid-Duitsche hoven uitgetrokken.
Welk raison d'être zou anders de aanvraag
van de betrokken gelden hebben? Deze klip
waarop zijn staatsrechterlijk betoog zou uiteen
spatten verloor de heer Saaymans Vader dan ook
niet uit het oog, en beproefde hij er over heen
te glijden, door te zeggen, dat al mochten de
Staten-Generaal de uitgaaf verwerpen, dit even
wel lag in deu ge-est der Grondwet, die niet
wilde dat de regeeru.iacht ten deze bij de Kamer,
maar bij den Koni ng berust.
Nadat de heer Van Eek op menig punt de
aanvallen van den heer Van Zinnicq Bergman
tegen den vorigen Minister van Buitenlandsche
Zaken had weerlegd en ook de nieening betwist
had, dat de Nederlandsche Regeering zich heeft
in te laten met jRome, was de heer Cremers
aan het woord, wiens belang*rijke rede, waarop
niet genoeg de aandacht kan gevestigd worden,
■wij hier in hooffitrekken laten volgen
Spreker ving aan met de herinneringdat hij reeds
vroeger gelegenheid heeft gehad volkomen vertrou
wen te stellen in het beleid van dezen Minister.
Het was zijn voornemen zijne meening mede te
deeleu nopens de Luxemburgsche zaak en demissie
te Rome, inaar na de redevoeringen van de hee
ren Van Golstein, Van' Lynden, en vooral van
den heer Jonckbloet, zal hij zich daarvan onthou
den. Hij wil omtrent Rome alleen zeggen, dat
hij het verlangen van d. ;n heer Dumbar om den
gezant te Rome naar Ibet hoofdstuk Financiën
over te brengen niet bep>rijpt en niet deelt.
Hij wenscht thans he t woord te voereu naar
-aanleiding van de rede van heer Z.-Bergman.
Door dien spreker is in niet rnalsche bewoordin
gen eene critiek gelevei "d van het vorig minis
terie en eene zoo violente philippica uitgesproken,
dat hij zich verplicht ach t in sommige opzichten
daar tegen op te komen. In tegenstelling van het
zeer ongunstig oordeel v an den spreker over de
handelingen der vorige Regeering, weuscht hij
slechts een enkel woord te zeggen over de Luxem
burgsche aangelegenheid en de Sehelde-quaestie.
Hij moet hier den schijn vermijden voor eigen
zaak te pleiten. Wat de Sehelde-quaestie betreft,
heeft de heer Van Eek den stand dier zaak vol
komen naar juistheid medegedeeld, voor zoover
het betrof 't kabinet waarin spr. als Minister
was gezeten; maar ook aao vorige kabinetten
komt een aandeel toe in dien lof. Dit is niet min
der waar wat betreft de losmaking van Limburg
van den Duitschen Bond. Het is onjuist dat het
ministerie Van Zuylen alleen de eer heeft van die
losmaking; een rechtmatig aandeel moet toege
kend worden aau vorige minislerien. Het is toch uit
vroegere mededeeliugeu bekend dat Oostenrijk
eu Sakseu sedert jaren gunstig voor die losma
king waren gestemd, maar dat alleen Prutsen
zwarigheid maakte. Het is bekend dat reeds
eenige weken vóór de optreding van den minister
VaD Zuylen de Pruisische regeering aan het Ne
derlandsche kabinet den raad heeft gegeven eene
vraag te doen betreffende de losmaking van Lim
burg van den Duitschen Bond, en dat 14 dagen
of 3 weken na de optreding vaD den Minister
Van Zuylen door graaf Bisuiarck eeu nieuw ont
werp eener Bondsconstitutie werd aangeboden,
waarin Limburg als met deel uitmakende van
deu Duitschen Bond werd beschouwd. De heer
Van Z.-Bergmaun nu heelt eene zeer uitgebreide
critiek geleverd van de buitenlandsche politiek
van het vorig ministerie. Hij heeft alle mogelijke
zaken en Dog iets meer ter sprake gebracht. Maar
hij heeft zich wat erger is aan onnauw
keurigheden en bepaalde onjuistheden schuldig
gemaakt, welke Spr. alleen hieruit kan verkla
ren dat hij te veel punten heeft willen behande
len of wellicht door zijne onbekendheid met de
Italiaansche taal, hetgeen uit sprekers uitspraak
genoegzaam was op te maken. Spr. moet die on
juistheden daaraan toeschrijven. Kon hij niet op
die wijze een excuus leveren voor de rede van
den heer Bergman, dan zou hij toch die rede
moeten beschouwen als overvloeiende van onjuist
heden in den meest ongunstigen parlementairen
zin van dat woord. Dit nu wil spr. met het
Groene Boek in de hand staven. Hij herinnert
aan drie dépêches, uitgegaan van de Italiaansche
Regeering: 1». eeDe dépêche van den Minister
Visconti Venosta aan den Italiaanschen gezant te
Parijs, later medegedeeld aan het Nederlandsche
kabinet. De hoofdinhoud komt daarop neder dat
de bedoelingen van het keizerlijk gouvernement
om eene overeenkomst tusschen den heiligen
vader, Rome en Italië tot stand te brengen, wa
ren mislukt; dat de verlengde bezetting, door de
fransche troepen de pauselijke Regeering iu haren
ahsolutistischen geest had versterkt; dat daardoor
de Katholieke wereld was geschrokt en dat
reactionairen en republikeinen naar restauratie
eu revolutie streelden. Eene circulaire van
denzelfden Minister aan de Italiaansche gezanten
hij vreemde mogendheden. De Minister zegt daar
in dat er iu de Romeinsche quaestie twee hoofd-
elemeuteu zijn die niet elkauuer moeten worden
verzoend. Vooreerst de nationale wensoh van
Italië en het recht der Romeinsche bevolking op
de bevrediging barer wenschen, eu in de tweede
plaats de noodzakelijkheid oin de onafhankelijk
heid en het godsdienstig gezag van den Paus te
verzekeren. JJie elemeiueu moeten met elkander
in overeenstemming worden gebracht. Maar de
pauselijke Regeering was voortgegaan, op hare on
derdanen beginselen toe te passen, waarvan de
uitdrukking door de Katholieke regeriugeu met
met protest was vernomen. Het gevolg Daarvan
was dat de Romeinsche provinciën het middel
punt zoudeu worden eener partij, üie in vreemde
tusschenkoinst het middel zocht tot restauratie,
of vvel van hen die deze provinciën als bodem
voor revolutie zouden uitkiezen. Dat de gevolgen ern
stig, vol gevaren waren, zeide die Minister, lal ieder
moeten toestemmen.
3". Eene circulaire van denzelfden Minister,
waarin, met herinnering aan de vroegere mede-
deelingen op nieuw werd gewezen op het ernstige
van het oogenblik, en de Italiaansche Regeering
tegenover Europa, tegenover Rome zelfs, verant
woordelijk was voor liet herstel der orde en
daarom verpligt de noodige punten te bezetten,
behoudens de erkenning van het recht van Rome
om over haar eigen lot te beslisseD. Van deze
stukken is mededeeling gedaan aan onze Regee
ring. Onze Minister gaf geen antwoord op die
stukken. Al wat de heer Bergman daarover heeft
gezegd, is onjuist.
De depêche vau den Italiaanschen gezant (n°. 49
Groene boek) zegt dat hij niet heeft nagelaten,
van de bedoelde stukken dadelijk mededeeling
te doen aan den Minister Roest van Limburg en
daarover met hem te spreken, en dat hij daarvan
ook aan andere Staatslieden mededeeling heeft
gedaan, en dot die mededeeling op hen den meest
ernsligen indruk had gemaakt (la piu seriosa impressi
one suil amino loro).
Verder spreekt de ItaliaaDsche Regeering niet
meer van den indrnk dien het gebeurde op den
Minister van Buitenlandsche Zaken, inaar van
den indruk dien de tijding in het algemeen had
gemaakt.
En daarop heeft betrekking wat de Italiaansche
gezant schrijft: „ik moet mededeelen dat de tij
ding in het algemeen geene buitengewone ver
wondering heeft veroorzaakt, heizij men meende
dat het in den tegenwoordigen toestand onmogelijk
was dat de Romeinsche quaestie zich op andere
wijze oploste, hetzij inen, met het oog op den staat
van oorlog of de uitroeping der Fransche republiek,
het at te gevaarlijk oordeelde voor het Italiaansche
gouvernement om met de oplossing der quaestie
langer te wachten, omdat anders deze quaestie
zich door toeval of wel door revolutie zou oplosseu.