3439. Donderdag A°. 1871. 27 April. LEIDSCH DAGBLAD. PRI.IS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden franco per post Uzonderlijke Nommers 3.00. 3.85. 0.05. l)eze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. prijb dkr advertkntikn Voorlederen regal0.15 Grootere letter, naar de plaatsruimte die zij beslaan. "Me Het politiek deliat over de Staatsbegrooting oor 1S71is gisteren in de Tweede Kamer voort zet. Een groot deel der zitting werd inge- jtnen door een redevoering van den heer an Houten, waarin hij zich tot taak had gesteld i uitgewerkt betoog te leveren over den strijd ie thans heerscht tusschen den ouden vorm en 'en nieuwen tijdgeest. Dezelfde strijd van 1848, <n Thorbecke den nieuwen geest der overwin- ting had bezorgd, was ook thans aan de orde. Er ctoud een klove tusschen Regeering eu volk; oe klove die al wijder en wijder werd en aarvan hij het bewijs zag in de onverschillig- eid en het septicistne der natie. Het tegenwoordig inislerie dat uit tevreden liberalen bestond, die iet zeer doordrongen zijn van de noodzakelijkheid au krachtige hervorming, verdiende van liberale ijde geen ondersteuning. Zich beroepende op een r politieke brochures, die aan wijlen de heeren lz en Ollivier, de twee trouwste bond- enooten van den heer Thorbecke, worden toe schreven, veroordeelde de afgevaardigde de olitiek der Regeering op financieel en militair ebied. Niets achte hij zoo gevaarlijk als de ilitaire politiek dezer Regeering. Ondanks het üweder, da' ons in Juli bedreigde, was afgetrok- en, en de toestand in Westelijk Europa thans ueindig beter is dan vóór den oorlog bleef de geeritig en velen met haar uit overdreven vrees oor Pruisen op hetzelfde standpunt van toen staan. ;eu toestand bestreed hij, niet dat spr. tegen weer- wsheid was, zooals sommige liberalen, maar hij ook verhooging van de physische krachten «het volk naast, intellectuele ontwikkeling, fene andere cathegorie, die tot militaire maat delen drijft, zijn de bevreesden, de belang- rbbende bij verhooging van het budget voor orlog, de voorstanders van het soldaatje-spelen, die door politieke kansrekening worden ge reven. In die cathegorie zijn ook begrepen de Itra-montanen, die tegen een groot en machtig uitschland opzien. Ook deze heeft zijne sym- athie niet, evenmin als de vorige. Naar zijne eeniug heeft ook de heer Groen van Prinsterer edegewerkt tot de toeneming van vrees. Men in Duitschland bestaat niet zooveel vrijheid Is in Nederland; maar als hij let op het besluit den DuitscheD Rijksdag tot handhaviDg der litiek van non-interventie ten opzichte van talie, en hij ziet dan dat geen enkel feodaal- ©ervatief afgevaardigde zich voor eene inter ende heeft verklaard, en hij vergelijkt dit met e stemming in deze kamer bij de behandeling r motien Eerstens en Cremers, dan is hij 'eneigd te zeggen, dat er in Duitschland waarlijk ans is op vermeerdering van vrijheid. Hij ge- ooft hiermede de vergadering te hebben orer- dat hij ernstig over de zaak der defensie eeft nagedacht, alvorens er over te spreken, 'aar hij heeft ook gelezen wat de Minister van Binnenlandsche zaken eens schreef over de be trekkingen tusschen Duitschland en Nederland, tn dan is zijne slotsom, dat die begrippen veel kier waren dan tegenwoordig de politiek van minister ten aanzien van het militair wezen, medebrengt. Spreker komt nu tot de sociale po tte in ons land. Er bestaat in Frankrijk een «afliet. Het zou verkeerd zijn, om alleen stil te «aan hij eenige wreedheden en afwijkingen. Men 'irgete toch niet onze eigen geschiedenis ter ves- tiging van onzen staat. De watergeuzen zouden tegenwoordig waarlijk in menig dorp geen aange name bezoekers zijn. Men oordeele ook niet naar tterlijken schijn, maar vrage welke beginselen 'iggen aan die beweging ten grondslag? Het is 1 i- volstrekt geen communistische beweging. Integendeel, hij vindt er in terug de bestrijding communistische beginselen en de bevestiging 'an hetgeen de heer Bastiat, die de communisten ateeds heeft bestreden, in zijn werkje over den staat keft geschreven. Zijns inziens getuigt de Parij- «he beweging van den tegenstand der arbeidende Masse tegen de klasse die van bet budget leeft. wil zij opheffing van de bezoldiging der wediensten, opheffing van staande legers en in- 'itnping van noodelooze uitgaven. Dat is niet --ouiunistisch maar liberaal. Hij beroept zich ®P het gezegde van Bulcley, dat priesters en altijd de oorzaak van het verval der ^aten zijn geweest. Men heeft veel gelachen "ar de afbreking van de kolom Vendöme, maar tyteker vindt daarin eene grootsche gedachte, ï0° groot, dat men haar niet dadelijk vatten kan. Het is 't wegruimen van de bewijzen van wille keur en geweld. Spr. wijst verder op de unoeie- lijkheden, die de coöperatieve-vereenigingen ]van arbeiders in ons land ondervinden en treedt in verschillende beschouwingen over de oorzaken der sociale bewegingen in Frankrijk. Z.i. i6 eene goede liberale politiek daarin gelegen, dat men overeenkomstig de leer van Bastiat, de fouten uit de maatschappij tracht te verbannen, door geen voet te geven aan militaire kasten tnaar alleen onze weermiddelen te verbeteren in de richting van de vermeerderde oefening, door te streven naar zuinigheid en door alle parade uit te sluiten. Zijn groote grief tegen deze Regeering op mi litair gebied is dan ook dat zij op Fransche wijze het militair budget uitbreidt en voet geeft aan overtollige parade. Daarna behandelde spr. het kiesrecht. Het was eene politieke noodzakelijkheid om dit uit te breiden, fnuiken der plutocratie. Een gematigde liberale politiek is goed, als er geeu sterken aan drang van buiten bestaat. Dit was thans ten aan zien van den census wel het geval. Ten slotte kwam spr. tot zijne grieven tegen het. finautieel beleid van het Ministerie. Hij herin nert vooraf, dat in 1867 voor het eerst de raming der uitgaven, de raming der middelen heeft over schreden, maar dat thans de toestand nog veel meer precair is, omdat men een groot te kort heeft, dat men door schatkistbiljetten wil dekken, en zulks tot bestrijding ook voor oorlogs-uitgaven. Dat hebbeu de liberalen in 1867 juist aau den conservatieven Minister van Financiën verweten. Toen heette het, dat het was leven met den dag. Men drong toen tevens aan op belasting-hervor ming, doch de Minister Schimmelpenninck zeide, dat hij zich daarover nog niet kon uitlaten; het zelfde wat de heer Blussé thans zegt, doch het geen toen groote ontevredenheid bij de liberale leden verwekte. Spr. beroept zich deswege op de rede van den heer Van Delden en leest eene aanhaling voor van den heer Betz, die uiteen zette, wat een Minister van Financiën wel had moeten doen bij de noodzakelijke vermeerdering van de defensie-middelen. Er werd zelfs gezin speeld of de achterhoudendheid ten doel had op de verkiezingen ie werken. Hij zal ten aanzien van deze regeering daarover geene gevolgtrek king maken, maar hij vraagt aan den Minister van Financiën1*. waarom de inkomsten belas ting ingetrokken, die ter vervanging van het patentrecht strekte; en 2®. over welke fondsen beschikt gij tot dekking der schatkistbiljetten. Z. i. mag men Diet een te kort daarmede dekken zonder machtiging van de Kamer. Zijne conclusie is, dat de politiek van dit Ministerie treffend ge lijkt op die van Van ZuylenSchimmelpenninck. Men verweet dat Ministerie, dat het geen consti- tutioneelen zin had, inaar verraadt het dan consti- tutioneelen zin als de natie en de vertegenwoordi ging onkundig wordt gehouden van de zienswijze der regeering op vele belangrijke punten. En is het coDstitutioneele zin, als de Minister van Marine na het votum van de Kamer, de quaestie van het huwelijk van officiereu laat zoo als die is? Spr. draagt er roein op liberaal te zijn, maar hij heeft er steeds naar gestreefd, dat er overeenstem ming bestaat tusschen wootd en daad. Maar om dat hij liberaal is, is hij niet ministerieel. Al die het wel met het vaderland meent, moet, naar zijn oordeel, de politiek van de Regeering veroordeelen. Hoe zal men dit wantrouwen uit spreken Door eene motie P De goede werking van de constitutioneele regeering berust z. i. op overreding, en hij vvenscht de vruchten daarvan af te wachten, maar op een punt is er periculum in mora, en dat betreft het budget voor oorlog. Als men dat aanneemt, dan is de weg tot onder gang van het vaderland gebaand. Die overtuiging deed hem optreden tegen dit Kabinet, niet om den man te bestrijden, voor wien hij van kindsbeen af eerbied en bewondering heeft gehadmaar hij vreest, dat hij eenmaal hetzelfde woord zal kunnen bezigen als Thorbecke in 1840, toen deze zeide, dat hij niet hoopte, dat men later zou zeggen, dat hij te vroeg gelijk heeft gehad. Daarna voerden nog het woord de heeren Van Lijnden, Van Voorlkuyzen, 's Jacob, Haffmansen Heemskerk Az. om hunne bezwaren tegen de politiek van het Kabinet kenbaar te maken, in zake de defensie, het kiesrecht, het Lager en Hooger onderwijs en de financiën. De heer Thorbecke zou heden aan het woord zijn; het is natuurlijk dat zijne verdediging van de politiek van het Ministerie met belangstelling ivordt tegemoet gezien en van veel invloed op den verderen loop der discussie zal zijn. l-cldcn,26 April. Bij Dr. Van Laer te Egmond aan Zee is in dank ontvangen f 70, als opbrengst eener lijst op de Sociëteit Minerva, teu behoeve der typhus-lijders. Vernamen wij onlangs met vreugde, dat de ziekte tot staan is gekomen, nu komt tot ons het treurig bericht: met nieuw geweld komt de ziekte opzetten; gisteren 1 nieuwe gevallen, telkens wor den weder nieuwe gezinnen aangetast en gewoon lijk gaat het in het gezin rond; op deze wijze komen wij er nooit af. Men schrijft ons heden uit Alphen Eenige dagen geleden kwam tnij ter oore dat de Burgemeester alhier er over dacht voor de betrekking van Burgemeester te bedanken, dade lijk dacht ik, er is zeker weer iets in den raad voorgevallen: bij voorbeeld over de zaak van een jong mensch overstelpt van bezigheden maar liet zou ook kunnen zijn ter zake van de school meester ran Alphen lage zijde, die zijn school naar de hooge zijde verplaatst heeft om alzoo de inenting van de schoolkinderen te ontloopen! Zou dat zoo zijn? Men schrijft ons heden uit Noordwijkerhout Gisteren werden te Haarlem ten overstaan van den notaris Terhoffstede in openbare veiling ver kocht, 13 stuks hyacinten van eene nieuwe varië teit, die te zatnen de betrekkelijk belangrijke som van f 416 opbrachten; per stuk varieerde de op brengst van f 31 tot f -15. «The King of Yellows," die reeds bij den eersten verkoop de zorgen des kweekers op schitterende wijze beloonde, draagt opene geele kelken en is uitvoerig beschreven in The Gardeners Chronicle, Agricultural Gazette n°. 14, 1868 en in The Herts Guardian Saturday April n11'. 1868 hij gelegenheid der bekrooning in Engeland. De groote aanwinst in genoemde plant door de Haarlemmer bloembollencultuur verkregen, is ge legen in den zwaren bloemtros. Reeds bestonden variëteiten van geele hyacinten die eenige waarde hadden, maar tot dusver was nog niet mogen gelukken om deze kleur met een goeden tros te verbindenten minste niet in die. mate als in andere kleuren. In de zitting van den Gemeenteraad te Deventer is ter vervanging van den Hoogleeraar A. J. Van Pesch, tot leeraar in de Wiskunde en Kos- mographie benoemd de heer F. Boer, Doctorandus te Leiden. De Minister van Financiën heeft geantwoord op het voorloopig verslag van de Tweede Kamer der Staten-Generaal omtrent het ontwerp hou dende Bepalengen omtrent den accijns op bier en azijn. Blijkens den aanhef van het voorloopig verslag bestond er verschil van gevoelen over de tijdig heid dezer voordracht. Terwijl sommigen leden van oordeel ware dat de tijd voor wettelijke regeling was aangebroken, meenden anderen dat die voor dracht te vroeg was ingediend. Na de herhaalde gedachteniswisseliDg over dit onderwerp tusschen vroegere Ministers van Financiën en de Staten- Generaal schaart de Minister zich aan de zijde van hen, die het eerste gevoelen zijn toegedaan. Hij heeft dan ook geen oogenblik geaarzeld, zich met de voordracht van zijn ambstvoorganger te vereenigen. De zaak schijnt rijp voor wettelijke regeling en ook de nadere termijn van 1 Januarij 1872 bij de wet van 25 December 1870 Staatsblad ti'. 208 gesteld brengt naar zijne opvating mede, de tijdelijke voorschriften van 1867 en in vele opzichten gebrekkige wet van 1822 hoe eer hoe liever door een volledige wet te vervangen. Waar om de bedoelde regeling tot eene algemeene be- ziening van het belastingstelsel zou moeten wach ten kan hij niet inzien, tenzij men daaronder zou willen verstaau eene gelijktijdige omwerking van al onze belastingwetten. En dit zou de zeker ste weg zijn om niets tot stand te brengen. De gevoelens liepen niet enkel uiteen over de tijdigheid der voordracht maar ook over de wen- schelïjkheid «der zaak zelve." Wat heeft men hierdoor te verstaan? De vaststelling van een nieuw volledig zamenstel wettelijke bepalingen omtrent de formaliteiten van heffing en het toe zicht op de fabricage? Verschil van gevoelen over de wenschelijkheid hiervan schijnt bijna niet denkbaar. Men zal toch wel niet ontkennen dat het ook voor de fabrikanten verkieslijk is een goed zamenhaogend geheel van wettelijke bepalingen te kunnen volgen, liever dan de ge deeltelijke verouderde wet van 1822 Slaatsdln°.S2), de wet van 1867 Staatsblad n°. 102) te moeten raadplegen. Daarbij komt, dat de wet van 1822 en het besluit van 1867 in méér dan een opzicht geen verband houden, daar de algemeene maat regel van inwendig bestuur uit den aard der zaak is moeten beperkt worden tot de punten, in de daaraan voorafgegane speciale wet om schreven, eu tot de bierbrouwers die aan de nieuwe bepalingen boven de oude de voorkeur geven. De verdere inhoud over paragraaf 2 van het voorl. verslag betreft dan ook de vraag der besten diging van den bestaauden accijns. Het denkbeeld eener verhooging van het bedrag van dien accijns laat de Minister na de zoo duidelijk uitgesproken zienswijs der overgroote meerderheid, buiten be schouwing. Aan afschaffing der bierbelasting zon der aequivalent valt z. i. voor 's hands niet te denken. Hare vervanging door eene verhooging van den accijns op het gedistilleerd komt bepaald ongeraden voor. Dat de accijns op het bier en de formaliteiten voor de heffing daarvan ook bij goede regeling onvereenigbaar zouden zijn met een bloeienden toestand der bierbrouwerijen, kan niet worden toegegeven. In andere landen, met name Engeland, Beieren, en Oostenrijk, is de accijns op liet bier veel hooger en zijn de formaliteiten voor de heffing zeker niet gemakkelijker dan hier. Evenwel zijn de bierbrouwerijen aldaar een bloeiende lak van nijverheid, die in den laatsten tijd in sommige dier landen zelfs zich buitenge meen heeft ontwikkeld. Ook in Nederland bestaat, in dit opzicht merkbare vooruitgang, getuigen de steeds toenemende opbrengst van den accijns, (die alleen van het inlandsch fabricaat geheven wordt), de uitbreiding van bestaande en de op richting van nieuwe groote brouwerijen. Heeft men grond om te verwachten dat deze toenemende ontwikkeling zal worden gestuit door bevestiging en verbetering van den wettelijke» toestand waar onder zij een aanvang nam? Het is waar dat volgens het oud Hollandsch stelsel de accijns voor 1806 werd geheven bij den uitslag van het bier uit de fabrieken. Op bladz, 6 der Memorie van Toelichting van het ontwerp van 1863, is echter reeds gezegd om welke reden het terugkeeren tot dit stelsel geene aanbeveling verdient. Men schijnt ten onrechte te meenen, dat bij het wederinvoeren van het stelsel de werkzaamheden in de fabrieken geheel vrij kun nen worden gelaten. Ook in dat geval, zoude eene goede controle op de fabricage en peilingen in de fabrieken noodig zijn; onverminderd het toezicht op de uitslagen en het vervoer. Dit laatste toezicht alleen zou volstrekt onvoldoende zijn om de belasting te verzekeren, niet slechts op het platte land maar zelfs in de steden. Onder het oud stelsel gebruikte men in plaats van controle op de labricage, middelen tót beteugeling der fraude en straffen welke geeu regeering thans meer zou durveu voordragen. Maar al ware het toezicht op den uitslag uit de fabrieken met zware strafbebalingen bij ontdekking van misbruik in dezen voldoende tot verzekering der rechten van de schatkist, dan nog zoude de verplichting om voor alle uitslagen documenten te lichten en het verbod om bier bij hoeveelhededen van eenige beteekeriis zonder document te vervoeren op zich zeiven reeds zoo bezwarend zijn, dat meu mag aannemen dat geen fabrikant zal verlangen om het oude stelsel te zien terugkeeren. Overi gens verlieze men niet uit het oog, dat verreweg de meeste bierbrouwerijen worden aangetroffen in Noord-Brabant en Limburg, en dat deze bier brouwerijen, wat inrichting en wijze van werken betreft, in het algemeen overeenkomen met de fabrieken in de zuidelijke provinciën, wier be lang men in 1816 do»r de invoering der accijns heffing bij den oorsprong heeft willen bevorderen Het antwoord op de vraag, naar welk stelsel accijns moet geheven worden, hangt af van om standigheden die voor elk middel verschillen, en waaronder de eigenaardigheden der fabricage, hel bedrag der belasting en den omvang van den uitvoer naar buiten'slands eene eerste plaats be- kleeden. Wat bepaaldelijk de bieraccijns betreft, de minister vindt niet de minste reden om de tegenwoordige grondslagen van heffing prijs te geven. Voor zooveel hij weet heeft van de zijde der fabriekanten geen enkele stem zich ten gunste der bedoelde verandering van stelsel doen hoo-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1