N°. 3437.
Dinsdag
A0. 1871
25 April.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DKH ADVKRTKNTIKN.
Voor iederen regalf 0.15.
Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan.
De verwachting die wij bij eene vorige gelegen
heid hadden uitgedrukt, dat de quaestie vau de
huwelijken der zeeofficieren na de houding van
jen Minister van Marine te dezer zake in de
Eerste Kamer aangenomen, in de Tweede Kamer
iou terugkomen is bewaarheid. Daar echter die
discussie ontijdig en onvruchtbaar kan genoemd
morden, omdat de wet waarvan hier sprake is,
iov niet is afgekondigd en de vragen van den
keer de Casembroot omtrent de uitvoering die de
Sinister van Marine daaraan denkt te geven met
bet oog op het amendement van den heer Van
Eek, dus praematuur ziju, zullen wij ons, daar
rvij na de afkondiging der wet andermaal eene
discussie te gemoet zien, bepalen tot een feitelijk
overzicht van het gehouden debat.
Nadat de heer De Casembroot het doel zijner
nterpellatie tiad toegelicht richtte hij tot den
Minister van Marine de volgende vragen
Of de overtreding van het Koninklijk besluit
ran 13 April 1853 vervangen door het besluit
tan 6 Februari 1858, met straf wordt bedreigd
en zoo ja, met welke straften? Of, zoodebedrei-
ng van straf niet bestaat, zij wettelijk in het
leven kan worden geroepen en of de Regeering
bet voornemen daartoe heeft? En welke zin, bij
eene ontkennende beantwoording der beide eerste
vragen, moet gehecht worden aan de. door den
Minister van Marine besproken woorden in de
Eerste Kamer bij gelegenheid der behandeling
van het wetsontwerp tot wijziging der wet van
betreffende de bevordering, het ontslag en
k:t op pensioen stellen van zee-officieren
8 Minister van Marine zeide dat hij, of-
•vloon het bedoelde wetsontwerp nog niet als
iret was afgekondigd, bereid was zijne ant
woorden aldus in te richten als of die afkondi
ging werkelijk had plaats gehad. Hierop gaf hij
ie kennen dat, wat de eerste vraag betrof, de
overtreding der bepalingen van het bestaande
besluit niet anders gestraft werd dan elke
overtrediug vau eenig ander besluit vaD admi
nistrative en militaire hiërarchie, te weten
met meerdere of mindere afkeuring der over-
trediog, afhangeude van haren aard. Met be
trekking tot de tweede vraag, verklaarde hij te
gelooven, dat er wel eene straf kon worden opge-
ler vervanging van de vervallene, en dat die
ook in overleg met de wetgevende magt zou
moeien worden bepaald doch hij had het voor
nemen niet daartoe een voorstel te doen. Ten
aapzien van de derde vraag, uitte hij den wensch
dat aan zijne in de Eerste Kamer gesproken
moorden geene bijzondere beteekenis zoude wor
den gehecht. De officier, zeide hij, die, na afkon
diging der nieuwe wet, een huwelijk mogt aangaan
legen den wensch der Regeering, zou daarvan
geen ander gevolg ondervinden dan ieder auder
Staatsdienaar in dezelfde omstandigheden. Mocht
een huwelijk worden gesloten, waarbij de waar
digheid van den officiersrang werd aangerand,
dan zou, meende, hij, ook zonder het bestaan van
voorschriften, de vraag in overweging kunnen
komen, of er termen waren om eenen officier,
die zich zoodanig verlaagde, voor een raad van
onderzoek te brengen.
Vervolgens werd gesproken over de ontijdigheid
der interpellatie, daar het onlangs door de beide
Kamers aangenomen wetsontwerp nog niet tot
met was verheven; het verlangen geuit dat de
beperkende bepalingen omtrent de stortingen,
door de officieren bij het aangaan van een huwe
lijk te doen, mochten opgeheven wordende vraag
gedaan of nu ook voor de officieren der land
macht gelijksoortige vrijheid betrekkelijk het hu
wen zou worden verleend; en over de al of niet
geldigheid van Fransche decreten, dit ontwerp
betreffende gehandeld, enz.
De Minister van Oorlog zeide bezwaar te hebben
om de tot hem gerichte vraag over de vrijheid om
tonder toestemmingdesIvonings te huwen, toestem
mend te beantwoorden, maar verklaarde zich bereid
met zijnen ambtgenoot voor Marine te overwegen
'a hoever het mogelijk zou zijn de bepalingen
omtrent het doen van stortingen te doen ver
dwijnen. De Minister van Justitie gal' als zijn
gevoelen te kennen, dat het aangehaalde decreet
van 1808 behoorde tot die besluiten van Franschen
oorsprong, welke bij de wet moesten worden
'"getrokken.
Nadat door de heeren Van Eek, De Casembroot,
Nierstrasz, De Roo van Alderwerelt, Jonckbloet,
Heemskerk Az. en Van der Linden aan de be
raadslaging was deel genomen, werd deze inter
pellatie als afgedaan beschouwd.
Hierna werd behandeld de conclusie van het
verslag der Commissie tot onderzoek der beschei
den betreffende de aangelegenheden van Vene
zuela. De Minister van Buitenlandsche Zaken
deelde ten aanzien van dit ontwerp mede, dat,
overeenkomstig het daartoe geopende vooruitzicht,
door de Regeering van Venezuela stappen waren
gedaan tot wegruiming van het met Nederland
bestaande verschil. Tot dat einde bevond zich
hier ter stede een gevolmachtigde, met wien
reeds onderhandelingen geopend waren. In dien
stand van zaken was het, zijns inziens, ontijdig
om over dat onderwerp thans in discussie te tre
den. De Minister kon natuurlijk niet verzekeren
welke de uitslag dier onderhandelingen zou zijn,
doch het kon geene andere wezen, dan die met
de waardigheid en de eer van Nederland was
overeen te brengen. Mocht lnj tot zoodanige uit
komst geraken, dan zou hij, bij de kennisgeving
daarvan, die stukken overleggen en die mee-
deelingen doen, welke mochten verlangt worden.
Nadat door de heereu Cremers en Van Golstein
en nog nader door den Minister van Buitenlaudsche
Zaken het woord was gevoerd, bij welke gele
genheid hulde werd gebragt aan de bij de be
handeling der zaak door den heer Rolandus aan
den dag gelegde onpartijdigheid en betoonden
ijver, werd de conclusie van het verslag der
Commissie van onderzoek zonder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd.
De couclusieu der verslagen vau de Com missiën
tot onderzoek der begrootingen van de Kust van
Guinea voor 1869, 1870, en 187), alsmede van
het Koninklijk besluit van 30 Junij 1870, n°. 25,
houdende goedkeuring eener daarbij gevoegde
acte van dading met A. Hendrichs en Cie. te
Amsterdam, werden zonder beraadslaging en
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De kamer werd hierop verdaagd tot de zitting
van heden waarin de algemeene beschouwingen
over de definitieve staatsbegrooting voor 1S71 een
aanvang hebben genomen.
Terugblik op den Duitsclien
Bijksdag.
(Vervolg.)
Waren de debatten over de twee adressen van
antwoord belangrijk vooral wegens het daardoor
vastgestelde beginsel der Duitsche volksvertegen
woordiging ten opzichte van hare houding tegen
over het buitenland, niet minder merkwaardig
is het om in de beraadslagingen over de grond
rechten na te gaan, wat er nu eigenlijk is van
de in den laatsten tijd van alle zijden weergal-
menden uitroep: //Wij zullen het gebouw der
Duitsche éenheid optrekken op de grondslagen
van liberaliteit en volksvrijheid!" Wat is natuur
lijker dan dat het grootste gedeelte der mannen
die bij elkaar zijn geroepen om het pas %'an
stapel gelopene fregat veilig door stormen
en orkanen over den grooten Oceaan naar het
land der vrijheid te voeren, blijmoedig hunne taak
aanvaarden? Heeft men ooit een schip de veilige
haven zien verlaten om zijn levenden en leven-
loozen inhoud aan de. bedriegelijke elementen toe
te vertrouwen, anders dan onder luid gejuich
en stoutmoedige, uitdagende blikken van het
scheepsvolk Maar heeft men, zij het dan alleen
weergegeven door de pen of het teekenstift, ook
nooit de sombere en toch nog hoopvolle gelaats
uitdrukking gezien, van de bemanning, wan
neer zij met losgescheurde kleederen en vlie
gende haren den bijl in de vuist klemmen om
het treurig overschot van den geliefden bodem
aau de verslindende diepte te betwisten?
O mannen, die het eerlijk met de vrijheid des
Duitschen volks meent, v. Treitschke, Schulze
en gij allen, die den oprechten wensch koestert
om het schip van staat niet alleen tegen uitwen
dige stormen maar ook tegen eigendunkelijke
maatregelen van den gezagvoerder beveiligd te
zien, wij wenschen u toe, dat die wanhopige
toestand niet over u beschoren zij. En daarom
klinke u van den wal af eeu driewerf hoerah!
toe van alle vrienden der vrijheid, die u zagen
uitzeilen en er nog juist getuigen van konden
zijn, dat gij de reis begonnen zijt, door de oneer
lijken in uw midden, hen die zich dadelijk van
het grootste gedeelte der hun toevertrouwde la
ding wilden meester maken over boord te werpen.
Het is een zware beschuldiging, die wij hier
mede tegen de clericale partij in den rijksdag
indienen. Het is de beschuldiging van poging tot
diefstal jegens het Duitsche volk gepleegd, daar
zij dat volk door opname in de rijks-constitutie
van eenige schoonklinkende, holle zinsneden, wil
berooven van de daadwerkelijke, tastbare rechten
waarop het evenals andere volken aanspraak mag
maken. Deze beschuldiging te motiveeren stellen
wij ods met de bespreking van de debatten over
de grondrechten ten doel; wij zullen ons derhalve
met de verschillende redevoeringen, bij die gele
genheid in den rijksdag gehouden alleen in zoo
ver bemoeien als zij kunnen dienen om over den
eigenlijken zin en bedoeling der voorgestelde
veranderingen licht te verspreiden.. En eigenlijk
is het niet noodig deze strekking van ons schrij
ven mede Ie deelen, daar uit den betrekkelijk
langen tijd, die sedert de behandeling van het
onderwerp in den rijksdag verloopen is, reeds
voldoende blijkt dat het ons niet te doen is om
een verslag te geven van discussiën, die als
nieuwstijdingen al hunne waarde verloren hebben.
Na de aanneming van art. I der rijks-constitutie
werd bij monde vau den heer Reicheusperger
door de clericale centrum-fractie voorgesteld om
tusschen artikel I en II te voegen een zestal
artikelen, waarin eenige zoogenaamde grondrech
ten waren neergelegd. Die grondrechten hadden
betrekking op drie voorname elementen der volks
vrijheid n. 1.
1°. Vrijheid van drukpers (Art. 2 eu 3).
2". Vrijheid van vereeniging en vergadering
(Art. 4 eu 5).
3". Vrijheid vau godsdienst (Art. 6 en 7).
Beschouwen wij achtereenvolgens in hoeverre de
voorstellen der clericale parlij wezenlijk beant
woordden aan de eischen van vrijgevige begin
selfin beginseleu, die er aan ten grondslag
heetten te liggen volgens de woorden, door den
heer Reicheusperger in het begin zijner toelich
ting gebezigd /Sedert 1867 ziju onze pogingen
tot éenheid verwezenlijkt, nu moeten wij ons
gaan bezig houden met pogingen tot bevordering
der vrijheid."
I. Vrijheid van drukpers. De hierover voor
gestelde artikelen luiden
Art. 2. Iedere Duitscher heeft het recht door
woord, geschrift, druk en zinnebeeldige voorstel
ling zijne meening vrijelijk te uiten. De censuur
mag niet ingevoerd wordeniedere andere be
perking der pers-vrijheid mag slechts geschieden
door de wet.
Art. 3. Overtredingen, die door woord, geschrift,
druk of zinnebeeldige voorstelling begaan worden,
zullen naar de algemeene strafwetgeving gestraft
worden.
Het is waarlijk merkwaardig om te zien welke
voorstel ling declericale partij zicli maakt van de wij
zen waarop de pers-vrijheid (indien zij haar name
lijk inderdaad in het leven willen roepen) door de
wet beperkt kan worden. Deze lossen zich naar
hun inzien geheel op in de schoone instelling,
door Paus Alexander VI uitgedacht om de
verspreiding der geschriften van mannen als Savo
narola tegen te gaan, in de censuur. Wat deze
concessie aan den vrijheids-geest beteekent, dat
werd door v. Treitschke kernachtig uitgedrukt
toen hij zeide: //De heeren konden met hetzelfde
recht de zinsnede ter opname voorstellen, dat de
de foltering in het Duitsche rijk nooit meer zal
ingevoerd worden." De censuur toch behoort
niet alleen in Duitschland, maar in nagenoeg
geheel Europa tot de geschiedeuis; deze hatelijkste
onder alle instellingen, die aanleiding geven tot
arbitraire en onrechtvaardige handelingen, die
door den vroegeren Dnitschen bondsdag in den jare
1S19 voor geheel Duitschland werd ingevoerd is ge
durende de jaren 184050, waarin door geheel
Europa de naar vrijheid snakkende volken uit
de diepte kwamen oprijzen, in alle landen van
Duitschland afgeschaft. En er is waarlijk geen
kans dat zij ook zonder de bepaling der clericalen
ooit zou teruggekeerd zijn; de stroom des tijds
wordt nu op dit dan op een ander punt te sterk
uan dat de gespierdste roeier er tegen op zou
kunDen werken, en even min als de foltering
ooit meer zijne slachtoffers zal komen eischen
even min zal men ooit meer toelaten, dat van
het oordeel van een bepaald persoon de ver
spreiding van beschaving en ontwikkeling worde
afhankelijk gemaakt.
Het is inderdaad onbegrijpelijk, hoe de gewoon
lijk zoo slimme clericale partij zich heeft kunnen
vleien op deze manier hunne tegenpartij een rad
voor de oogen te draaien. Zij leiden de toelichting
van hun voorstel in door de verzekering, dat het
nu tijd wordt, voor de vrijheden des volks te
zorgen, en stellen vervolgens als een van de midde
len daartoe vooropheffing van de censuur I
Van geenerlei andere preventieve of repressieve
dwangmaatregelen is er sprake. Het wordt aan
iedere regeering afzouderlijk volkomen toegelaten
cauties te gaan eischen bij het oprichten van alle
dagbladen, zich van iedere courant exemplaren
te laten overleggen, eene zegelbelasting in te voe
ren, die alle kleinere bladen, met éene streek de
zeis, van het politieke veld wegmaait; zij mogen
het waarscliuwingsstelsel van Napoleon III gaan
invoeren; geheel naar willekeur de bladen laten
confisceeren, verhinderen dat de postdienst zich
leene om de kettersche gevoelens over geheel
Europa te verspreiden mitsde censuur maar
niet ingevoerd worde.
Von Treitschke, wat zult gij gelachen hebben,
toen gij daar in allen ernst een vijftig- a zestig
tal mannen op u zaagt aankomen, om u, ouden
vos, steenen voor brood in den mond testoppen!
Zoudt gij wezenlijk nog niet genoeg op geschied
en staatkundig gebied van u hebben doen hoo-
ren om den heer Van Reichensperger c. s. tot
de overtuiging te brengen, dat gij met kennis
van zaken een blik achter de schermen kunt
werpen en daardoor gewaar wordt, dat het blin
kende verguldsel en de schitterende costumes, die
op bet tooneel worden gebracht, te voorschijn ko
men uit eeu doos waarop geschreven staat//Prui
sische constitutie van 1S4S?"
Maar terecht hebt gij hen toegeroepen;/Nu gij
eenmaal uit die doos aan het putten zijl onthoudt
ons dan niet een gedeelte van hetgeen er in is; laat
eene uwer actrices ook optreden met den helm
en het schud van Minerva, waarop de spreuk
te lezen staat: ,De wetenschap en hare beoefe
ning zijn vrij;" en waarom laat gij die belang
rijke scène achterwege, waarin een geestelijk
heer zijn velo wil uitspreken over de verbind-
tenis der twee gelieven, die voor hem liggen
neergeknield, doch plotseling op de vlucht ge-
dreveu wordt door den machtigen arm, die een
zwaard voert met het devies:
//Burgerlijk huwelijk""?
Indien de clericale parlij had voorgesteld wat
zij wezenlijk verlangde zonder het als het ware
te willen binnensmokkelen onder de vlag van
//Liberaliteit en volksvrijheid" zij had eenvoudig
gedaan wat aan iedere partij, die er een eigen
opinie op na houdt, veroorloofd is. Maar toen zij
den volke wilde diets maken, dat door hare be-
krompene voorstellen zijne vrijheid en onafhanke
lijkheid werden verzekerd, toen verdiende zij alles
zins dat haar van liberale zijde werd toegeroepen
//Tegen mijne vijanden kan ik mij beschermen,
maar God sta mij bij tegen mijne vrienden! Wij
zullen verder niet spreken over bet tweede ar
tikel dat door die echt liberale mannen met betrek
king tot de drukpers werd voorgesteld; wij zullen
er geen aanmerking op maken dat er zelfs niet ge
waagd wordt van de mogelijkheid om van som
mige drukpers-delicten eene jury te doen kennis
nemen; zulke verregaande nieuwigheden mogen
wij waarlijk ook niet verwachten van eene
partij, die eer geneigd is honderd schreden terug
dan éen pas op den levensweg vooruit te gaan.
Houden wij ons dus bij eene volgende gelegenheid
bezig met de twee andere artikelen, die het heil
der Duitsche bevolking moeten verzekeren, name
lijk die over:
II. Het recht van vereeniging en vergadering.
Lelden, 2d April.
Burg. en Weths. alhier doen te wéten, ter vol
doening aan art. 228 der wet van den 29sten
Juni 1851 Staatsblad n°. 85), dat alle pretensien
over het jaar 1870, ten laste der gemeente, voor
of op den laatsten Juni dezes jaars moeten worden
ingeleverd, en dat de vorderingen, welke niet
binnen den genoemden tijd zijn ingediend, voor
verjaard en vernietigd zullen worden gehouden.
Te Crefeld is plotseling overleden de heer Von
Scheven. Eene zeer kortstondige ongesteldheid
maakte een einde aan zijne, zoo nuttige werk
kring. Hij was een der grootste voorstanders voor
eene betere regeling der visscherij op den Rijn,
maakte zeer veel werk van de studie der zalm
soorten door zijne bemoeiingen is veel licht ver
spreid over de oorzaken der achteruitgang der