A0. 187l._ Donderdag 20 April. PRIJS DEZER CODRANX. Voor Leiden per 3 maanden3.00. franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DEH ADVEHTKNTIKN Voorlederen regelƒ0.15. Grootere lettere naar de plaatsruimte die zij beslaan. <ET ONDERWIJS AAN VOLWASSENEN. I. itien jaren zijn verloopen sedert de tegen- uiige wet op het lager onderwijs is ingevoerd beideue geslachten hebben de school veria- die het onderwijs hebben genoten op den ioo als die wet bedoelt, en thans mogen wij tijk vragenwat zijn de vruchten van de groote en zoo veel belovende verandering? Kgeering geeft hare verslagen en wat wij m viuden, is niet ongunstig, maar wij mee- dat het goed ware de zaak ook op een (re wijze te toetsen dan gewoonlijk het geval lie verslagen behelzen niets anders dan sta ke staten en de rapporten van schoolcom- jën, schoolopzieners en inspecteurs tot éen el gemaakt. Ze bevatten de toestanden der ol, waargenomen in de scholen zelve, de eringen der leerlingen, en daaruit kan men Jeu wat die leerlingen beloven te worden, zij kunnen ons niet vermelden, wat de jingen geworden zijn. Wij leeren daaruit, «r een goede oogst beloofd wordt, maar ner- treffen wij bewijzen aan dat de belofte tot «Hing is gekomen. Nergens wordt ons ver- li van welke hoedanigheid de oogst was, die reel beloofde, en toch komt er uit de lagere ieder jaar rijp koren in de algemeene voor uur der maatschappij. Wij vermeenen dat, Is men op de schooi gadeslaat, men ook de eene of andere wijze diende te onderzoe vide leerlingen, die de school verlaten, zoo ««gerust als men zoude moge verwachten je maatschappij in 't algemeen nut trekt uit tas bestaande inrichting der scholen. Vooral li deze vraag die vakken, welke door de wet 1857 de lagere school zijn opgedrongen, vormleer en kennis der natuur, of andere Iten, die vele onderwijzers schouderopha- of glimlachend in hunne scholen hebben ;voerd, alleen omdat zij dit moesten doen. ns zoude, volgens ons gevoelen, bekend moe- gemaakt worden, niet wat in deze of gene |sse der lagere school geleerd wordt, maar Ike de voordeelen zijn, door de thans volwas- e jeugd genoten, die de school heeft verlaten Januari 1862. Hoeveel jongelingen tot den [lijd van 21 jaren practisch nut hebben ge- jkken uit de vormleer, de kennis der natuur dergelijken. Of men bij personen thans tus- :n 16 en 21 jaren oud meer beschaafdheid, Ier vorderingen, meer leerlust, meer eigen oef- vindt dan vroeger. Of men minder perso- van dien leeftijd vindt die óf nooit hebben lonen lezen of schrijven óf dit na het verlaten t school vergeten hebben. [Voor zooverre ons bekend is, is daarnaar nooit pig onderzoek gedaan en heeft inen zich, naar I'. voorbeeld onzer buren, er bij bepaald, opgaven l ioen van het aantal jongelingen, die als zij in Post moesten treden, verklaarden niet te kunnen Itijven, opgaven die, naar ons oordeel, niets- Iteekenend zijn, omdat daardoor alleen een deel kt jongelingen in aanmerking komen. Om behoor- te worden ingelicht zoude men moeten on- Inoeken hoe het thans met de schoolwetenschap- fn gesteld is bij jongelieden van beiderlei kunne, is thans tusschen 18 en 21 jaren oud zijn. Zulk i onderzoek zal zeker moeilijk zijn te bewerk- Idligen, maar onmogelijk is het niet. Daardoor ftide licht verspreid worden in een zaak die oogst belangrijk is en ons zoo na aan 't blo ligt. Daardoor zoude misschien menige zaak Ingeven worden die in theorie zoo schoon P'jnt, in practijk, moeilijk is en wegens zijn ptieloosheid zou blijken schadelijk te zijn omdat prdoor het aanleeren van het waarlijk noodige otoeilijkt wordt. I Misschien ook zoude daaruit het waarlijk nut- |s en belangrijke blijken van menig vak van "ierwijs, dat thans slechts als bijzaak, door r* onderwijzers als een recht lastige bijzaak r'dt beschouwd. Welke uitkomsten zulk een onderzoek ook vtht hebben, ten opzichte van het beoordee- v&n het nuttige of nuttelooze van sommige fateu, is moeielijk te voorspellen, maar zeker het, dat het ontegenzeggelijk zou bewijzen, het onderwijs, met zooveel moeite en kosten P' jeugd gegeven, voor een groot deel nutteloos hordt, omdat het in de jongelingsjaren niet wordt l'-ortgezet, dat daardoor niet alleen veel verge ten wordt, maar ook dat er bij duizenden niets van overblijft, dat er dus zouden zijn, die op den ouderdom van 20 jaren weinig meer weten en eenige jaren later alles totaal zullen vergeten zijn. Er zou daaruit blijken, dat er, hoofdzakelijk bij de meisjes, zeer velen zijn die, nadat zij op 11 of 12jarigen leeftijd de school verlaten hebben, nooit een boek of een pen in handen nemen. Aangezien men door volksonderwijs bedoelt het volk te beschaven en te verbeteren is het een even groote plicht te zorgen dat het aangeleerde niet verloren ga, als het een plicht is te zorgen dat er iets geleerd worde, en dit zoude onzes inziens gedaan kunnen worden door de alge meene oprichting van volksbibliotheken, en door de vermeerdering van gelegenheden tot het geven van onderricht aan volwassenen. Het is daarom dat wij hartelijk het plan toe juichen van de heeren Lalleman te Moordrecht en Meijer te Hekendorp, die, onder den naam van schoolbibliotheek, een reeks van nuttige werkjes willen uitgeven, die de jeugd in handen kunnen worden gegeven, en die ook meer be jaarden tot nut kunnen strekken. Het is ook daar om dat wij met genoegen zien dat men hiér en daar in 't vaderland avondscholen voor volwas senen begint te openen. Teragblik op tien Uuitachen Byksdag. (Vervolg.) Wij verlieten den rijksdag op het oogenblik dat de woorden van den heer Volk aan verschil lende kanten uitroepingen van bevestiging en ontkenning veroorzaakten. Dezelfde heer Volk gaf, hoewel onwillekeurig het huis eene gelegen heid tot vrolijkheids-ontboezemingen en de gretige manier waarop zij door de leden werd aange grepen bewijst, dat het bijwonen zelfs van eene vergadering, waar de meest degelijke debatten worden gevoerd, zijne vervelende zijde heeft en eene kleine afwisseling zeer welkom doet zijn. Onder de zinsneden namelijk, die door den heer Eeichensperger in het adres der liberalen bestre den werden, was ook die waarbij aangedrongen werd op het spoedig behandelen van wetsont werpen om Duitschlands eenheid te bevorderen. „De vruchtbaarheid op het gebied der wetgeving" zoo zeide de spreker, „ontaardt zoo licht in over matige voortbrenging en deze vergadering moet geene met stoommachines werkende wettenfa briek, maar aan den twijfel gedachtig zijn, dien Savignij koesterde over de roeping van onzen tijd tot wetgeving, evenals aan de spreuk „hic leges, hic mores" (eerbiedigt naast de wetten ook de zeden). Dit was eene toespeling op het werk van Savigny. „Vom Beruf uuserer Zeit für Gesetz- gebung und Rechtswissenschaft" waarin de groote rechtsgeleerde o. a. betoogt, dat men alleen door bet maken van wetten niet aan de gebreken der maatschappij kan te gemoet komen, maar dat de grondoorzaak daarvan in den mensch zeiven te zoeken is. Savigny schreef dit werk in de tijden van het j overwicht, dat Napoleon op geheel Europa uitoe- fende en daarom beantwoordde Völk de aanha- I ling van Reichensperger met de aanmerking, dat zulk eene vertwijfelde uitspraak alleen in tijden I van stagnatie gerechtvaardigd was. „Zou echter" vervolgde hij „Savigny in onzen tijd hetzelfde gezegd hebben? En wie onder onze tegenstan ders mag zich dan de legitieme erfgenaam van Savigny noemen?" Hier werd de redenaar tot zijne verwondering verhinderd voort te gaan, door een algemeen gelach en het wen den van alle hoofden en blikkken naar éen punt, namelijk de plaats in het centrum, waar de zoon van Savigny gezeten was. Völk zelf stemde, toen hij die levende beantwoording van zijne vraag daar plotseling voor zich zag, met de algemeene vrolijkheid in, totdat hij toen de lachlust tot bedaren was gekomen, nader uitlegde, dat bij de woorden „legitieme erfgenaam" alleen in wetenschappelijken zin gebruikt had. Deze opheldering deed het smeulende vuur der vro lijkheid nog even opflikkeren en de vergadering keerde weder tot de ernstige beraadslagingen terug. Bisschop v. Ketteler had in zijne rede nog een andere zinsnede van het adres zijner tegenstan- bestreden namelijk„Op vaster grondslagen dan ooit is het Duitsche rijk weer hersteld." Hij erkende de waarheid hiervan, indien men als 4ïmu eb nsmBilM nu eedig vereischte hiervoor moebt stellen de uit muntende legerorganisatie van het rijk. Maar buiten dat heeft de staat nog iets anders noodig, dat vervat is in de spreuk „Justitie est fundamen- tum regnorum". (Rechtvaardigheid is de grond slag waarop iedere regeeringsvorm moet be- rusien) Of deze voorwaarde nu ook in het Duitsche rijk hare vervulling vond, of recht vaardigheid, zedelijkheid, godvrezendheid in vol doende mate aangetroffen werden, dat meende hij te mogen betwijfelen. De heer Bethusy-Huc wees hem tot antwoord op de reeds(aanwezige tal- looze bewijzen van den rechtmatigen grondslag waarop het nieuwe rijk was gevestigd, op de getrouwheid aan gesloten verdragen in Noord en Zuid-Duitschland. Om den twijfel van den bisschop aan de godvrezend beid van het volk weg te nemen, herinnerde hij óem aan de vroom heid der Duitsche soldaten, en de onderwerping der zieken en stervenden op het slagveld. Het is, dunkt ons, een treurige toevlucht van den afgevaardigde Von Ketteler om op de ver gadering indruk, te maken, dat hij de godsvrucht van het Duitsche volk betwijfelt, omdat het wei gert, voor de wereldlijke macht van een geestelijk opperhoofd in de bres te springen. Maar evenmin kao ons het antwoord van dep heer Bethusy- Huc bevredigen. Vooreerst toch kan een bloe dige oorlog Frankrijk moge er dan aan leiding toe hebben gegeven of niet moeie lijk worden beschouwd alp de rechtmatige grondslag waarop het nieuwe rijksgebouw is opgetrokkenen eene waarheid is het, die alle aan bidders van éenheid en herstelling van vroegere grootheid niet tot een leugen kunnen maken, dat dit werk tot stand gekomen is door bloed en geweld. Praga en de Poolsche provinciën, Düppel en Sleeswijk-Holstein, Sadowa en de vernedering van Oostenrijk, Woerth, Straatsburg, Metz, Sédan, Parijs en de Elzas en Lotharingen zijn daar om het te bewijzen. Wat de getrouwheid aan geslo ten verdragen betreft, Gastein en Praag geven er ons geen hoog denkbeeld van, terwijl eene getrouwheid van zes maanden aan de verdragen vbd Versailles die bovendien geheel uit den loop van zaken voortvloeit, moeilijk als een voorbeeld van „gestand doen van het eens gegeven woord" kan geciteerd worden. Eindelijk, indien men als Het eenige blijk van godsvrucht beschouwt, wan neer men zich lijdzaam onderwerpt aan de nood zakelijkheid van te sterven, ja dan hebben zeker sommige van de Duitsche soldaten zich bijzonder godvruchtig getoond. Maar wanneer men noode- looze wreedheid en roofzucht houdt voor eigen schappen die met godsvrucht in lijnrechten strijd zijn, dan mag waarlijk ook de Duitsche soldaat niet als een toonbeeld van die deugd aangehaald worden. Wij grijpen dus de woorden van de heeren Van Ketteler en Bethusy-Huc aan als eene gele genheid om er bij vernieuwing op te wijzen hoe weinig beteekenis bijna altijd te hechten is aan het schermen, in publieke vergaderingen met de woorden „godsvrucht, billijkheid, rechtschapen heid" en andere schoone uitdrukkingen. Zij zijn als een vuurpijl die voor een oogenblik verblindt en een sterken indruk maakt, ja zelfs aan de wolken zijn vuurgloed wil meedeelen doch zich plotseling oplost en reeds geheel in het niet verdwenen is voor hij nog den tijd heeft gehad, de aarde weer te bereiken. Behalve eene korte, weinig beduidende rede van den heer Probst werd het overige van de debatten gevoerd door den katholieken particularist Windt- horst, die in de eerste van die hoedanigheden tegen het adres der liberalen was wegens het principe van non-interventie, in de tweede wegens de zinsnede, waarin de hoop werd uitgedrukt, dat het nieuwe Duitsche rijk in de oude bijzondere rechten en toestanden van de verschillende stammen éenheid zou brengen. Wij willen ons de rede van dezen spreker, die zich geheel op het naar ons inzien zoo onbegrijpelijke standpunt stelde,' dat door de clericalen in alle landen bij deze zooveel bespro kene quaestie wordt ingenomen, ten nutte maken om dat standpunt nog een weinig nader te be schouwen. „Gij wilt u alleen met materieele belangen inlaten," zoo roept bij de vergadering toe, „erkent het maar ronduit, dat gij alle rechten wilt behartigen behalve alleen de levensbelangen van ons, Katholieken." Wij kunnen den spreker en allen, die zijne woorden in de verschillende landen tot de hunne maken, eenvoudig deze twee vragen voorleggen: Behoort het tot de plichten van den Staat om te zorgen, dat aan ieder burger de vrije uitoefening van zijnen godsdienst verze kerd wordt? Is het tot verwezenlijking van die vryheid voor de Katholieken noodig, dat hun geestelijk opperhoofd wereldlijk gebied bezit? Op de eerste vraag zullen de Katholieken met ons, hoewel verscheidene onder hen zeker nog wel heimelijk zouden wenschen, dat de tijden der inquisitie terug kwamen, door den nu eenmaal Óestaanden toestand in alle beschaafde landen bevestigend moeten antwoorden. Op de tweede zullen zij volgens alle regelen van het gezond verstand met on$, ontkennend moeten antwoorden maar...... zij doen het,niet. Ware het nog eeq gedeelte der leer, een dogma der Roomsche kqrk, dat Christus' stedehouder wereldlijk gebied moelj bezitten, wij .zouden kunnen begrijpen dat zij op de teruggave van dat gebied aapdrqngen. Maar men behoeft hen, die zoo aan godsdienstige macht spreuken en traditiënJieciiten,-slechts te wijzen op de woorden„Mijn rijk is niet van deze wereld" om aan te toonen, dat zulk een dogma,, al bestond het, niet met het wezen hunner godsdienst zou zijn overeen te brengen. „Gij bemoeit u alleen met materieele belangen 1." wordt ide regeeringen toegeroepen. Maar wenschen de Katholieken niet juist in de quaestie van bet wereldlijk gezag, dat de regeeringen de eenvoudige zorg voor godsdienst-vrijheid uitbreiden tot bemoeiin gen voor de materieele belangen van hnn opper hoofd? Wat dus gedaan wordt voor de welvaart en den bloei van de eigen onderdanen zoowel voor protestanten als katholieken keuren zij ge deeltelijk af, doch eischen hetzelfde in veelgroo- tere mate voor den vreemdeling. Het was, dunkt ons geen gelukkige inval van den heer Windt- horst, er zich op te beroepen, dat reeds Karei de Groote aan den Paus wereldlijk gebied heeft afgestaan. Dit zou, hoewel een weinig afdoend, dan toch een argument knnnen zijn bij het be spreken der quaestie of Victor Emanuel den paus mocht ontnemen wat Karei de Groote hem ge geven heeft. Maar bij de vraag of vreemde gou vernementen ter wille der godsdienstige gevoelens van hunne onderdanen moeten tusschenbeiden komen om aan hun geestelijk hoofd het recht op grondgebied verzekeren, ware het zeker beter ge weest er niet op te wijzen, dat zijn voorgangers dat recht uit zuiver menschelijke handen zonder eenige goddelijke tusschenkomst hebben verkregen. Besluiten wij de behandelde adres-debatten met ons te verheugen in de beslissing, daarover door Duitschen rijksdag genomen, toen hij met over- groote meerderheid het prinoipe van non-inter ventie huldigde. En motiveeren wij deze onze vreugde in de volgende korte woordenDat wij allen eerbied hebben voor iedere godsdienstige overtuiging en dat het de plicht is van een staat om te zorgen, dat die eerbied door alle burgers gekoesterd wordt in zoo verre zij noodig is om aan ieder de vrije uitoefening van zijnen godsdienst te verzekeren; dat naar ons inzien echter de wereldlijke macht van den paus met eene gods dienstige ovrtuiging in pie(,het minste verband staat; dat het opperhoofd der katholieke kerk evenals andere hooge en lage geestelijken een onderdaan is van het land dat hij bewoopt; dat voor zijn belang in die hoedanigheid door de regeering van zijn land in groote inpte gezorgd is; dat dus ten slotte, al \vare de onrechtmatige behandeling van een onderdaan door zijne regee ring eene aanleiding voor vreemde, mogendheden om tusschenbeiden te komqn, die aanleiding hier in geen enkel opzicht aanwezig is. Lelden, 10 April. De Algemeene Kiesvereeniging in Nederland, tot bevordering der keuze van behoudsmannen iD 's Lands vergaderzalen,een lichaam welks zieke-1 lijken toestand van algemeene bekendheid is, heeft weder eenig teeken van leven gegeven. Levendig zal nog een ieder voor den geest staan het fiasco, dat deze'met zooveel ophef in de we reld gezonden vereeniging in de ontbindingspe- riodje maakte. Haar nieuwe poging om de harten van de kiezers te veroveren is weder verre van gelukkig te noemen. Wij gaan stilzwijgend voorbij de onderwerpen, die op de jaarlijksché vergadering, dezer dagen te Amsterdam gehouden, ter sprake kwamen. Maar eene zaak trekt onze aandacht, dat nl. in eene rergadering, waarin, blijkens uitgebrachte rapporten, de heeren Mrs, Donker Curtius, G. W.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1