Zaterdag 8 April. Feuilleton van liet „Leidseh Dagblad". DE FAMILIE-JUWEELEN. \o. 3427. LEIDSCH A°p 1871. DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. \fzondorlijke Noramersn 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PB1JS DER ADVSBTENTIEN. Voorlederen regelo.is. Grootere letter, naar de plaatsruimte die zij beslaan. iclihoordt van het pa ascii l'eest zal maandag dit blad niet wokden ditgigevkn. Lelden, 6 April. Partiriunt Monies ct Dascitur ridiculus mus. Indien men zou meenen, dat met de aanne- ing van het wetsontwerp tot herziening van Ie wet van 28 Augustus 1851 door de Eerste [amer, ook de huwelijks-quaestie der zeeofficie- i6D voor goed van het tooneel is verdwenen dan :ou men zich sterk vergissen. Integendeel is in die zitting de kiem gelegd ooi een vraagstuk, dat ongetwijfeld bij de her- atting harer werkzaamheden, in de Tweede amer zal opgeworpen worden en tot belang- ijke staatsrechterlijke debatten aanleiding geven. De geschiedenis van het voorstel van den heer ,'an Eek, die zoowel in ernstigen als lossen stijl in [en lande werd voorgedragen, is algemeen bekend. Het resultaat van dit voorstel was, dat uit de net van 1851, de 7de alinea van art. 22 is ver- alleD, waardoor geen officier ter zee uit den dienst tan worden ontslagen wegens het aaDgaan van ien huwelijk zonder Koninklijke toestemming. Ook de Eerste Earner heeft door hare goedkeu- ing van het wetsontwerp, waarin deze wijziging 'oorkwam, zich volkomen er mede vereenigd. Maar de Eerste Kamer drong aanvankelijk die ier in deze zaak door, al heeft zij ten slotte niet 'erder gekeken dan haar neus lang was. De Eerste Kamer vroeg in haar Voorloopig erslag of ten gevolge der beslissing van de Tweede .amer, de artikelen 2 en 3 van het Koninklijk iBesloil van 4 April 1853, n°. 28, niet moesten "mallen. De Minister van Marine gaf in de Memorie van [Beantwoording als zijne beseheidene meening te liennen, dat de aangehaalde artikelen kunnen ïêhouden blijven. Daartoe bepaalde zich de schriftelijke gedach- lenwisseling. Alvorens tot het debat, hetwelk daarover gisteren gevoerd werd, over te gaan, zullen wij hier den tekst van de artikelen 1, 2 en 3 van het Koninklijk besluit van 1853 [aten volgen Art. 1. De militaire officieren bij dezeemacht en de daarmede in rang gelijk gestelde officieren van gezondheid en officieren van administratie, zullen geen huwelijk mogen aangaan zonder daartoe vooraf de toestemming te hebben verkre gen van Ons of Onzentwege. Art. 2. Aan geen officier, onverschillig van welken rang, wordt deze toestemming verleend, dan onder de navolgende voorwaarden o. dat de aanstaande echtgenoote zich verbinde, haren man nimmer op zijne tochten naar zee of aan boord te zullen volgen dat uit eene door het bestuur der woon- van de aanstaande echtgenoote af te geven verklaring blijke, dat haar gedrag onberispelijk is, en dat zij tot eenen stand behoort, overeenkomstig uiet het karakter van den officier; c. dat de belanghebbende officier schriftelijk verklare van onmiddellijk, nadat hij in het huwe lijk zal ziju getreden, in overeenstemming met de deswege bestaande bepalingen, het noodige zal in het werk stellen, ten einde aan zijne wet tige vrouw en kinderen, deelgerechtigheid te verzekeren in het weduwen- en weezenfonds der zee-officieren. Art. 3. Onafhankelijk van de voorwaarde bij het voorgaande artikel gesteld, moeten de lui tenants ter zee 2de klasse, zoomede de Iste en 2de luitenants bij het korps mariniers, en zij welke aan de genoemde rangen zijn gelijk ge steld, bewijzen, bescheiden of acten overleggen, waaruit het stellig blijke, dat eeD van beide of beide echtgenooten te zamen, een dadelijk inko- meD genieten van f 400 in het jaar boven en behalve het tractement van den officier. Dat inkomen moet voortspruiten a. uit vaste goederen, of b. uit hypotheken op vaste goederen, of c. uit eene inschrijving op het grootboek der 2'h pCt. nat. werk. schuld, onverschillig ten wiens name, doch speciaal verbonden voor het genot der renten, ten behoeve van een der echtgenooten. Er worden geen andere inschrijvingen, dan op het grootboek der 2% pCt. toegelaten. De vaste goederen of inschrijvingen op het grootboek worden door de zorg van de belang hebbenden ten behoeve van het departement van marine verbonden; terwijl dat verband zonder toestemming van dat departement niet mag wor den opgeheven. De belanghebbenden, wier inkomsten uit hy potheken voortspruiten, verbinden zich, om indien de hypotheken geheel of gedeeltelijk worden af gelost, andere zekerheid voor liet vereischt inko men, hetzij in andere hypotheken, hetzij in vaste goederen of wel in inschrijvingen van het 2ft pCt. grootboek te stellen." Het was te verwachten dat de Eente Kamer zich bij het antwoord van den Minister niet zou neerleggen en het was dan ook de heer Messchert van Vollenhoven die liet eerst zijne teleurstelling daarover te kennen gaf. Hij had verwacht dat de Minister zou hebben geantwoord dat er geen quaestie kon zijn of de deswege bestaande voorschriften moesten worden ingetrokken, bepaaldelijk de artt. 2 en 3 van het onderwerpelijke koninklijke besluit; het verwon derde hem dan ook dat de Minister deze bepa lingen wilde behouden. De heer Hein had het antwoord van den Mi nister in dien zin opgevat, dat het verbod om zonder 's Konings toestemming een huwelijk aan te gaan wel is vervallen, maar dat artt. 2 en 3 kunnen blijven bestaan, als een officier, al is hij er niet wettelijk toe gehouden, toch 's Konings goedkeuring zou wensclien in te roepen. Enkele andere leden die hierover hun oordeel uitspraken, zouden afwachten hetgeen de Minister nader iu bet midden zou brengen. De interpretatie die de Min. Broei eindelijk gaf, is o. i. volkomen in strijd met den geest en bedoeling van het amendement van den heer Van Eek. Zijn ge voelen kwam andermaal hierop neder, dat liet Ko ninklijk besluit van 1853, wel kan gehandhaafd blij ven. In ieder geval was thans niet aan de orde de opheffing van dat besluit, maar van de straf bepaling. Maar bovendien geloofde hij dat de Koninklijke bevoegdheid om tot liet aangaan van een huwelijk aan een zee-officier al of niet toestemming te verleenen, niet kon worden betwist. De officier moest zelf de gevolgen zijner handeling overwe gen. Hij kon disciplinair gestraft worden, ook al bestond die straf in eene bloote afkeuring. Gaat deze redeneering op, dan zou waar de wet de belemmeringen voor den officier om te huwen uit den weg ruimt, oindat zij in strijd zijn met zijne burgelijke rechten, de Koning die belemmeringen bij besluit kunnen behouden, nu niet door uen officier met ontslag maar discipli nair te straffen. Terecht vroeg dan ook hierop de heer HeiD, of waar de wet vrijlaat liet aaDgaan van een huwelijk, een koninklijk besluit daarop inbreuk mag maken, waardoor de wet immers illusoir zou worden? De minister antwoordde niet. Noch de heer Hein, noch eeDig lid der Kamer zette de quaestie door, maar de Kamer stemde en nam de wet met 26 stemmen tegen 1 aan. Wij kunnen ons niet voorstellen hoe de Kamer zich bij de interpretatie van den Minister heeft kunnen neerleggen. Het Kon. besluit van 1853 is uitvloeisel van de wet van 1851. Deze behelst de strafbepaling, die gesteld is op overtreding van het Koninklijk besluit van 1853. En nu moge het vreemd klinken dat eene wet die in 1851 is vastgesteld, strafbepalingen inhoudt voor een be sluit dat eerst iu 1853 is tot stand gekomen; die bevreemding zal verdwijnen wanneer men weet bewust besluit eene herziening was van bestaande bepalingen. Is het nu niet rationeel, dat indien de wet de strafbepalingen ter zijde zet voor het verrichten van eene, of andere daad, deze daad ook niet meer disciplinair kan gestraft worden, uit krachte van een Koninklijk besluit dat, bovendien hoegenaamd van geen straffen spreekt. En is dit waar, dan heeft bewust Koninklijk besluit hoegenaamd geen reden van bestaan meer. Zoo hebben wij dan ook de poging vaD den heer van Eek opgevat. Maar nu de Minister van Marine eene uitleg ging heeft geleverd, die ten eenemale de bedoe ling van den wetgever omverwerpt, meenen wij gerechtigd te zijn tot de vraag, of die minister hierdoor niet handelt in strijd met den geest on zer constitutioneele instellingen, ja in strijd met de wet? Iu ieder geval pleit zoodanige handeling niet ,voor des Ministers opvatting van het gemeen overleg tusschen regeering en volksvertegenwoor diging. Is op de geheele toedracht dezer zaak ons motto volkomen van toepassing, zoo hopen wij van harte dat het gebaarde muisje een staartje zal hebben. De lieer Mr. J. J. Del Baere, heeft gisteren voor het Provinciaal Gerechtshof in Zeeland (bur gelijke kamer) de voorgeschreven eeden afgelegd als president van de arrondissements rechtbank te Goes. Wij lezen in Het Vaderland, dat de op den Ouden Rijn gevestigde Volksgaarkeuken zal worden opgeheven. Die voor den werkman zoo hoogst nuttige instelliug zal bezwijken ouder de tegen werking dier kleine winkeliers, die hier ter stede bankiers, kassiers, leveranciers, bank van leeuing- houders enz. enz. der werklieden zijn, en die de fabriekarbeiders onder een erger slavernij hou den, dan in onze negeutiende eeuw door velen nog denkbaar zal worden geacht. Den tweeden Dinsdag van Juni (13 Juni) zal de verkiezing plaats hebben ter vervulling van de vacatures, die op den derden Maandag van Sep tember in de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontstaan, ten gevolge van de aftreding der vol gende leden Groningen, Mr. S. Vail Houten; Appingadam, Mr. D. De Ruyter Zijlker; Assen, Mr. H. J. Suiidt; Leeuwarden, J. K. H. De Roo vau Alderwerelt; Sneek, A. Moens; Dokkum, Mr. Ph. Van Blom; Sleenwijk, Jhr. C. M. Storm van 's Gravesande Zwolle, Mr. A. Van Naauien Van EemnesAlmelo, Mr. J. Kalff; Deventer, Mr. A. Van DeldenZulfen, Mr. J. Dam; Arnhem, Mr. L. A. J. W. baron Sloet van de Beele; Nijmegen, Jhr. J. A. C. A. Van Nispen Van Sevenaer; Tiel, Mr. C. F. baron Van Lijnden van Sandenhurg; Amersfoort, Mr. E. L. baron Van Harden broek van Lokhorst; Ulrechl, Mr. N. P. J. Kien; Hoorn, Mr. W. baron Van Goltstein; Alkmaar, Mr. J. L. De Bruyu Kops; Haarlem, G. J. L. Vail der Hucht; Haarlemmermeer, Jhr. Mr. J. W. H. Rutgers van Rozenburg; Am sterdam, Mr. E. H. 's Jacob, H. A. Insinger en Mr. G. C. J. Van Reenen; Leiden, T. baron Van Was- senaer van Catwyck; Gouda, M. A. F. H. Hoff man; Delft, Mr. J. Van Iiuijk; Rotterdam, J. D. Fransen van de Putte; Drielle, Dr. K. A. Rom- bach; 's-Gravenhage, Jhr. F. De Gasembroot; Dor drecht, Mr. M. Bichon van IJsselmonde; Gorcum, VV. C. M. Begram; Middelburg, Mr. J. P. R. Tak, Goes, Mr. P. H. Saaijinans Vader; Dreda, N. R. H. Guljé; Tilburg, F. H. H. Borret; Eindhoven, Mr. P. J. A. Smitz; Maastricht, G. A. baron de Bie- herstein Rogalla Zawadsky; Roermond, (Het nog te benoemen lid); Boxmeer, H. C. E. Kerslens; 's-Hertogenbosch, Jhr. Mr. J. M. B. J. Van der Does de Willebois. Op den tweeden Dinsdag van Juli (11 Juli) heeft de verkiezing plaats van leden der Eerste Kamer van de Staten-Generaal, ter vervanging van hen, die dit jaar als zoodanig aftreden Noord-Brabant, Mr. N. F. C. J. Sassen en Jlir. Mr. E. J. P. Van Meeuwen; Gelderland, Jhr. Mr. H. VV. baron van Aylva van Pallandt van YVaar- denburg en Neerijnen en Mr. C. J. R. Nobel Zuid-Holland, Mr. J. A. Philipse en J. W. Hein; Noord-Holland, Jhr. D. G. De Dieu Fontein Ver schuur van Heilo en H. RahuseuZeeland, Mr. C. (Novelle naar het Hoogduitsoh). (Vervolg.) Volkomen overtuigd als hij was, dat die sie raden vroeger aan die dame behoord hadden, zoo h'tig voor zijne vermoedens, hoe die in handen van den baron geraakt waren, alles van diens antwoord af. Deze was door het geheele tooneel meer in verwarring en ontsteltenis geraakt, dan gerecht vaardigd scheen en het was hem wellicht dus zeer gewenscht, dat de praatzieke juwelier in 2|jne plaats antwoordde: „Dat moet eene treffende gelijkenis zijn, die mevrouw bedriegt, daar mijn heer de baron rnij zooeven verhaald heeft, dat het Portret mijnheer zijn vader voorstelt, en dat het 'le familie-juweelen zijn, die hij zijne bruid, me- jufvrouw Rosalie Radauer, wil schenken." De president zag verrast, bijna triomfeerend van den «enen naar den anderen; maar mevrouw Baum schudde treurig met het hoofd en zeide: „De familie van dien mijnheer mag ze gekocht hebben, ik zeide reeds vroeger dat ik er geen aanspraak meer op heb, maar het portret is dat van mijn dierbaren, geliefden echtgenoot, zooals het onveranderlijk in mijn hart is gebleven. De liefde ziet zoo scherp, mijnheer, de grootste gelijkenis der wereld is niet in staat mij te be driegen." Zij stond op en nam opnieuw het por tret in de hand, de donkere oogen zagen haar met datzelfde vermetele, vroolijke vertrouwen aan, dat voor jaren haar hart had gewonnen, en het niettegenstaande den onuitsprekelijkeu jammer en ellende, en de verschrikkelijke teleurstellin gen die hij haar berokkend had, nog tot over het graf gekluisterd hielden. Lang rustte hare blikken op het schoone, jeugdige gelaat; traan op traan rolde langzaam daarop en toen drukte zij het hartstochtelijk aan de bleeke lip pen. „Ik heb het nu gevondeo, eindelijk, einde lijk," zeide zij, hare oogen afdroogende, „en niet waar mijnheer, gij zult het mij niet weer ont nemen? Het kan voor mejufvrouw Radauer geen waarde hebben, eene zoo jonge en schoone bruid zou het zelfs versmaden als zij hoort, hoe veel dui- zende tranen van een vertwijfeld hart om dit portret zijn geweend. Maar aan de steenen hangt geen zucht, de schitterende diamanten passen zoo goed voor het geluk eener bruid en ik zal God bidden, dat het hart van de jonge daine er steeds zoo trotsch en gelukkig onder kloppen moge als het mijne op dien dag, toen mijn echtgenoot er mij voor eerst mede versierde." „Mevrouw," antwoordde Montecaldo, die einde lijk zijne bedaardheid teruggekregen had, „ik be treur het zeer dat deze kleinodiën aanleiding hebbeD gegeven, tot een voor u zoo smartelijke opwekking. Ik moet echter helaas de woorden van den lieer Schild bevestigen, dat gij namelijk door eene verwonderlijke gelijkenis bedrogen wordt, want dat portret is inderdaad, mijn dier bare, onvergetelijken vader. Daar die juweelen van kinderen op kleinkinderen overgegaan zijn, en slechts nu en dan de portretten verwisseld wer den, kan van een aankoop van ODze zijde natuur lijk geen sprake zijn. Zoodra mejufvrouw Radauer mij haar jawoord geschonken had, liet ik mij van Parijs die juweelen toezenden daar ze mij als oudste zood toekomt, en wilde er juist een ander etui voor bestellen." Mevrouw Baum schudde gedurig het hoofd, niet twijfelend, maar meteen hardnekkige zeker heid die op het gelaat van den baron een groote mate van ongeduld zichtbaar deed worden. De on derzoekende blikken van den president, die zijn bin nenste schenen te doorzien, en bij zijn stilzwijgen hem hoe langer hoe scherper schenen gade te slaan begonnen lieui hoogst onaangenaam te worden. „Het kail Diet zijn," zeide de dame, eene teleur stelling op die wijze kan het hart niet verdragen. Gij zult mij toestaan, niet waar, mijnheer, als het portret waarde voor u heeft dat ik er een copie van laat maken? O, ik ben nog zoo jong reeds zoo eenzaam geweest, ik heb, toen ik mijn echt genoot in het graf zag daleu, zoo vol angst en kommer na die geliefde beeltni3 gezocht, die mij slechts het vervlogen geluk kon terugroepen.... maar niet zijne duizende smarten" konden doen vergeten," voegde zij er zachter bij, „ik heb het zoo lang moeten ontberen, gij zult het nu toch niet zoo wreed zijn het mij weer te willen ont nemen p" „Inderdaad, mevrouw," antvvoorde Montecaldo nu met volkomen bedaardheid en koelbloedigheid, „het spijt mij, dat ik u hierin Diet te wille kan zijn. Mijn kinderlijk gevoel voor mijn vader ver oorlooft ui ij niet, zulk een dierbaar aandenken weg te geven, mijne bruid vereert het du reed3 en heeft het lief, en wat liet verzoek aaogaat het te laten copieeren, zoo bedenk, dat ik ook verplichtingen heb tegenover mijne familie." „O, mijn God I" riep de arme vrouw verschrikt uit,„zou ik het dus slechts gevonden hebben,om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1