3408 Maandag 20 Maart. zure I Met! e he I ËIDSCH A". 1 N/1. DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 8 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze f.ourant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVEETKNTIKN. Voor lederen regel0.16. Grootere lettere naar de plaatsruimte die zij beslaan. I,el<len, 18 Maart. ■el hoofdbeginsel dat bij de Oost-Indiache be ting dit jaar betrokken was, beslist zijnde, hare overige deelen in de zitting van de iede Kamer van gisteren spoedig onder den zoodat de eindstemming over de beide lidstukken waaruit zij bestaat, eveneens nog :ren kon plaats hebben. Uit het telegram de laatste berichten in ons nomtner van n opgenomen, is reeds gebleken dat het hoofd- der uitgaven in Indié werd aangenomen met legen 28 stemmen. ■gen verklaarden zich de heeren: Van Golt- Smitz, Begraui, Van Naamen, Van Voort- ;en, Van Kuyk, Hoffman, 's Jacob Van ostein, Van Hardenbroek, De Willebois, De mbroot, Bichon, Borret, Hasselman, t. Was- ,ar Catwijck, Van Foreest, Nierstrasz, Van ti, Van Lynden, Heydenrijck, Verheijen, Van I, Heemskerk Az., Kalff, Luyben, Van Nispen lïieu. Ed Jat het Hoofdstak der middelen werd goed- jekeurd niet 60 tegen 11 stemmen. Tegen waren de heeren: Hoffman, de Willebois, jBselnian, Nierstrasz, Van Lynden, Van Eek, Luijben, Van Nispen, Kien, Van Goltstein en Van Naamen. Stippen tve enkele onderwerpen die debat uit- lokten kortelijk aan. Bij de onderafdeeling 16 uitgaven voor de koffie) af ne heer Mirandolle te kennen, dat indien hij thans geen amendement zou voorstellen om het plallloon der koffie in de Preanger-Regentschap- pen gelijk le inaken, met den prijs van 13, die irl/ilens artikel 56 n°. 4 van het Reg. Reglement over geheel Java wordt betaald, dit geschiedde in de stellige verwachting dat de Minister in het volgende jaar de verhooging zal voordragen. Minister Van Koloniën antwoordde, dat hij beginsel met den door den vorigen spreker perden wensch eens was, maar nog geen aide verzekering durfde geven van bij de Ëinde begrooting de verhooging te zullen voor- en. De vraag deed zich toch voor of het niet was, de werking der reorganisatie van het Basting wezen in de Preanger af te wachten, irens tot de verhooging over te gaan. heer Mirandolle kon zijne verwondering niet ontveinzen, dat nu de minister het recht der v§8jooging erkende, bij hem bezwaar bleef bestaan omlook voor het volgend jaar de verhooging voor ie dragen. Hij koesterde niettemin de hoop dat de verhooging op de volgende begrooting zou vorkomen. Mocht dit niet het geval zijn, dan kon men stellig van hem een daartoe strekkend amende ment verwachten. Den heer Nierstrasz gaf de Minister de ver tekering, dat hij de rapporten over de enquête Mar de koflie-cultuur, zoo ook het rapport van dén resident Steinmetz waarop de conservatie* 'In zeer veel prijs schijnen testellen en voorts I bijlagen behoorende tot het rapport, door dra heer Fransen van de Putte bedoeld, zou If leggen. a alsof die verzekering niet genoeg ware, 'gde de heer Van Bosse er bij, dat hij de Ka lt zou in staat stellen, van alles kennis te ne- wat over dit gewichtig onderwerp licht verspreiden, en dat elke poging, om door lelingsche verrassing eene beslissing uit te lok- verie van hem verwijderd was. wat het zakelijk gedeelte van de koflie- :estie betreft. Under een en ander liep een iingen woordenstrijd door, tusscheii de heeren ffstrasz en Fransen Van de Putte. De heer rstraz lokte dien uit, door bloot op zijne inueiiug afgaande te insinueren dat vroeger P" Nederland uit direct of indirect op de be lde enquête invloed is uitgeoefend; althans indertijd van hier uit eene aanbeveling is ooden om zekeren ambtenaar - de heer Bosch - die enquête te belasten, u behoeft men slechts in het geheugen terug toepen het kwaad bloed, dat in der tijd de eming van den resident Bosch tot hetinstel- 'nn dit onderzoek reeds heeft gezet, om te |nnen begrijpen, dat de heer Nierstrasz hier geheelde wonde op nieuw openreet, m kan zich dan ook zeer gemakkelijk voor den, dat de heer Fransen van de Putte, bij 1 booren werpen van een blaam op het tijd— B'k dat hij aan het bewind was, vuur en vlam (le en de buitengewoon onparlementaire uit Bioe drukking naar het hoofd van den beschuldiger slingerde, dat hetgeen deze beweerde onwaar, m. a. w. logentaal was. Deze uitdrukking is bar; men wordt in'slands vergaderzaal niet zoo opvliegend en opstuivend, om te kannen vergeten, dat de geijkte term voor dergelijke gelegenheden, het woord onjuist is. Maar aan de andere zijde was de beschuldi ging van den heer Nierstrasz zeer lichtvaardig; daar hij, toen het er op aan kwam om haar te staven, verlof aan de Kamer moest vragen, om hetgeen hij zich herinnerde, in het Bijblad op te zoeken. En wat bleek nu toen dit onderzoek had plaats gevonden? Op blz. 244 van het Bijblad 1867/68 stond, dat wijlen de heer Koorders vernomen had, dat de koffie-enquête oorspronkelijk aan den heer Stein metz was opgedragen, maar later aan den heer Bosch is toevertrouwd. Destijds kwam de heer Sloet van de Beele daartegen op en toen heeft de heer Hasselman den brief voorgelezen, waarbij de heer v. d. Putte in overweging gaf om den heer Steinmetz niet langer met de enquête belast te laten, maar haar op te dragen aan een van verlof teruggekeerd resident. Volgt hieruit op zijn hoogst, dat het geheugen den heer Nierstrasz geen part had gespeeld en hij dus geene onwaarheid had gesproken omtrent hetgeen in het Bijblad te lezen stond, spoedig hierop kon men ook ontwaren dat misverstand in dezen persoonlijken strijd weder eene groote rol heeft vervuld. De heer Fransen van de Putte in kalmer stem ming geraakt, had onderzocht wat er van de zaak was, daar het van zelf sprak, dat iemand die voor 3% jaar aan het hoofd van een departement had gestaan, zich niet zoo dadelijk herinneren kon wat in een of anderen brief voorkwam. En nu werd geconstateerd dat toen de heer Stein metz met verlof hier te lande was hem door den heer Sloet van de Beele werd opgedragen eene enquête over de koflie-cultuur in te stellen. Na een paar maanden kwam het residentschap Soerabaya open daar deze betrekking voordeeliger was, dong de heer Steinmetz er na en werd benoemd. Hij bleef belast met de enquête, totdat de spreker, toenmaals Minister van KolouiëD, in de Kamer werd geïnterpelleerd over haren tragen gang. Toen heeft hij geschreven, dat het niet raadzaam was om iemand, die in eene drukke residentie in functie was met de enquête te belasten, maar dat het beter zou ziju haar op te drageu aan een terugkeerend of aan een ambtenaar in het genot van wachtgeld. Intusschen had de Gouverneur- Generaal dit reeds zelf gedaan voor dat de brief van den Minister van Koloniën hem bereikte. Terecht kon dus de heer Fransen van de Putte vragen, of dit nu was wat de heer Nierstrasz noemde, de aanbeveling van een bepaald per soon Het antwoord van den Delftschen afgev. was, dat hem nu bleek dat zijne mededeeling juist was wat liet feit betrof; hij liet daar de appre ciatie die hij er vau gegeven had. Misverstand aan beide zijden, was dus ooorzaak van dezen storm in een glas water. Bij de afdeeliug V (de departement van onder wijs, eeredienst en nijverheid) legde de Minister van Koloniën eanige gewichtige verklaringen af, naar aanleiding van vragen der heeren Van Kuijk en Moens. Hoewel Z. Exc., den laatsten spr. geene stellige verzekering kon geven nopens hetgeen ge schieden zou met de regeling van het inlandsch onderwijs en de wijze van beschikking over de daarvoor te verstrekken geldeu, had hij zich de vrijheid veroorloofd reeds thans zijne denkwijze aan de Indische regeering uiede te deeleu en tot die regeering eene klemmende vermaning te rich ten. Hij had ten ernstigste onder de aandacht van den Gouverneur-Generaal gebracht, dat hij zich voortaan zou hebben te onthouden van eene han deling als met de nieuwe regeling omtrent het onderwijs van zijn voorganger had plaats gevon den; eene handelwijze die hij lijnrecht in strijd had genoemd met de zienswijze der Nederland- regeering. Den heer Van Kuyk gaf de Minister te ken nen dat de verordening tot herziening van het Ko- ninklijk besluit van 1864, ten aanzien der ludische ambtenaren, bij den Raad van State aanhangig was en dat die herziening te gemoet kwam aan de drie hoofdgebreken van dit besluit: 1°. het examen dat door de Indische ambtenaren moet worden afgelegd; 2°. de vrijstellingen van dat examen en S°. de ongelijkheid van het examen B. Eene andere verklaring van den Minister in den loop van het debat afgelegd, was dat de voortzetting van den spoorweg Samarang-vorstenlanden verze kerd is; dat de onlangs benoemde staats-commissie tot onderzoek omtrent den aanleg van spoorwegen op Java, meerendeels ten doel had om over tech nische of finantieele vragen inlichtingen van deskundigen in te winnen en dat de minister de stellige overtuiging had, dat de aanleg van spoorwegen op Java van Staatswege de voorkeur niet verdient, maar dat dit zal moeten geschieden bij wege van concessiën aan particulieren onder bepaalde voorwaarden en tegemoetkoming. Door den heer Nierstrasz was ook ter sprake ge bracht het onlangs gepleegd verzet van militai ren, waarbij zelfs een complot tegen het leven van Europeanen zou gesmeed zijn. In verband hiermede vestigde hij de aandacht op de „ongepaste critiek" over het militair de partement en de chefs der legerkorpsen, in de Indische bladen. De Minister beaamde dat dit onderwerp alle aandacht verdiende en door hem tot een punt van nauwgezette beschouwing zou worden ge maakt, maar de heer Nierstrasz maakte ook mel ding van een voorval op Batavia, waarover veel was gesproken. Welnu, dat zoogenaamde complot is nauwkeurig onderzocht en wat is gebleken Dat een paar opgewonde militairen het plan hadden gevormd om geheel Java te vermeesteren, na zich eerst meester van den Gouv.-Gen. te heb ben gemaakt. Van dat onzinnig plan nu is in der tijd zooveel ophef gemaakt. Nog eenige bijzondere punten werden hespro- ken, waarna de vergadering ten slotte de behan deling van het adres van den heer Mr. Van Angel beek, nopens het door hem beweerd on rechtmatig ontslag uit 's lands dienst, op heden bepaalde. ORATIE TAST DFA UOOGEEERAAR MODDERMAN. Hedenmiddag te twee uren was de Academische gehoorzaal op nieuw eivol. De nieuw benoemde Hoogleeraar in de rechtsgeleerde faculteit Mr. A. E. J. Modderman hield zijne oratie. Hij kon met onvermengde vreugde zijn ambt aanvaarden, omdat hij niet de plaats vervulde van iemand die aan de Hoogeschool door den dood ontvallen was. Daarentegen, in tegenwoor digheid van zijn voorganger zeiven, trad hij op als Hoogleeraar belast met het onderwijs van het strafrecht. Welke methode moet bij de studie van dat deel der rechtswetenschap gevolgd wordent Ziedaar de vraag welke spreker in zijne rede wenschte te beant woorden. Geschiedenis en wijsbegeerte. Bovenal op het gebied van het strafrecht werden deze twee menig maal als vijandinnen tegen elkander over gesteld. De voorstanders der historische richting hadden dikwijls van geen wijsbegeerte willen weten; de mannen van het natuurrecht waren te kort ge schoten in eeDe waardeering van de geschiedenis. Historische studie is echter op dit gebied on misbaar. Niet alleen waar het betreft de uitleg ging der strafwet, d. i. van het stellig recht, moet de uitlegger de historische bronnen kennen, waar uit de wetgever rechtstreeks of iniddelijk heeft geput, maar ook bij het beantwoorden der vraag wat recht moet wezen, kan de geschiedenis niet worden voorbijgezien. De geschiedenis leert wat het volksbewustzijn, wat de wetgevers in ver schillende landen en tijden voor recht hebben ge houden; die geschiedkundige ontwikkeling van het recht moet worden gekeDd. Deze kennis toch alleen doordringt den mensch steeds van de op het gebied van iedere wetenschap onmiskenbare waarheid, dat de mensch in staat is naar de waarheid te streven, maar dat hij nooit moet meenen de absolute waarheid te hebben gevon den. Wij halen de schouders op over vele straf- rechtsregelen onzer voorvaderen, maar wij moe ten er ook van overtuigd blijven, dat ons nage slacht over onze leerstellingen hetzeltde zat doen. Ook wordt de waarde dier historische studiën volstrekt niet verminderd door het gelden van geschreven wetboeken. Want ieder nieuw wet boek, iedere nieuwe wet is toch steeds weder zelf een vrucht der geschiedenis. Die geschied kundige studie moet dan ook zijn onbeperkt. Geen tijd, geen volk mag daarbij worden verge ten. Is die taak voor éen mensch te zwaar, welnu, dit kan er alleen toe leiden den arbeid te verdeelen, niet dien te beperken. Dan moeten die geschiedkundige gegevens wijsgeerig worden behandeld, d. i. de ideën daarin vervat moeten worden nagespoord, opdat men een rechtsgeschie denis verkrijge, geen verzameling van rechts- oudheden. Maar naast de geschiedenis staat de wijsbe geerte. Er moet worden gevonden éen hoofdbe ginsel dat bij de vaststelling der rechtsregelen moet worden toegepast. Want het recht is iets objectiefs. Er is een beginsel dat voor alle inen- schen, voor alle tijden geldt. Was dit niet het geval dan zou alle recht ondenkbaar wezen. Im mers wanneer men het bestaan van zulk een beginsel voor alle menschen en tijden geldend, ontkent, dan moet men niet alleen de verschil lende volkeu, maar ook de onderdeden der vol ken, maar ook de individuen onderscheiden, dan komt men tot de dwaze gevolgtrekking dat voor ieder individu een ander recht geldt, en aange zien het recht toch altijd een band is tusschen minstens twee individuen, zoo zou het recht bij die leer onmogelijk zijn. Maar de oppositie tegen de aanneming van éen algemeen beginsel voor het strafrecht, geldende voor alle tijden en vol ken is bovenal hierdoor ontstaan dat zooveel als beginsel is voorgedragen, wat geen beginsel is. Men heeft theoriên verkondigd, die beweerden beginselen te stellen en toch niets dan rechts regelen bevatten. Nu zijn natuurlijk de rechtsregelen zeer verschillend naar tijden en landen, en wie die regelen voor beginselen aanzag kwam natuurlijk tot een gansch verkeerde conclusie. Het éenig algemeen beginsel indezenisdit.dat het strafrecht ten allen tijde gerechtvaardigd wordt door zijne noodzakelijkheid voor den mensch en de maatschappij. Daarom wordt dit beginsel toe gepast, wanneer men bij de omschrijving van het geen in een gegeven geval recht wezen moet, van den mensch en van de maatschappij, zooals zij zich in dat geval voordoen, uitgaat. De weg der ervaring is in dezen de eenig mogelijke. De empiri sche methode is de eenig goede methode voor de beoefening van het strafrecht. Zoo komt de wijsgeerige beoefenaar van het strafrecht, steunende op dat eeuwig beginsel, daarbij de geschiedenis kiezende tot zijne raadsvrouw, en zijn onderzoek uitstrekkende over het gansche gebied der inenschelijke ervaring, tot de bepaling van hetgeen misdrijf is en van de straf die moet worden opgelegd. Twee groote hulpwetenschappen staan daarbij dien beoefenaar ten dienstede psychologie en de statistiek. De eerste leert hem den mensch kennen, de tweede de toestanden in de maat schappij. Ziehier in gebrekkigen vorm de hoofdgedach ten van den spreker teruggegeven. Met eenige hartelijke toespraken aan curatoren, hoogleeraren en studenten, eindigde de jeugdige geleerde, die naar wij verzekerd zijn hier dezelfde waardeering zal vinden, welke hem te Amsterdam ten deel viel, deze inaugureele plechtigheid. In n°. 75 van de Nederlandse/ie Gedachten schrijft de heer Groen van Prinsterer Over het derde Minislerie-Thorbecke niet een en kel woord in het midden te brengen, zou, na onze veeljarige betrekking van welwillend antago nisme, misschien, reeds op zich zelf, vreemd en onvoegzaam zijn. Doch, te midden van zooveel schijnbare felheid tegen een staatsman, wiens veeljarige en glans rijke loopbaan hem althans op eenige beschei denheid van oordeelvelling recht geeft, is het mij bovendien, evenals toen hij voor de tweede maal optrad, behoefte de verklaring af te leggen dat ik met deze luidruchtige polemiek en voor gewende verontwaardiging weinig op heb. Thans, gelijk toen, en ook reeds in 1849, jam mert de conservatieve partij over haar eigen werk. Als oppositie, tracht ze, door het geweldige van dit antiministerieel baiuingeklank, te doen vergeten wat zij, aan liet bewind zijnde, misdreven of ver zuimd heeft. Zelf durft ze de teugels niet opnemen, van eigen machteloosheid ter kabinetsformatie over tuigd. i Wees er van overtuigdniemand liever dan Thorbecke zou zij aan het roer zien. De man Vergelijk mijne rede van 12 Nov. 1862 over de vraag -Waardoor is, oa achtjarig uitstel, dit Kabinet onvtrmijdtlijk ge worden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1