3405.
Donderdag
A°. 1871.
16 Maart.
EIDSCH
DAGBLAD.
PRIJ DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
l)eze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DBR ADVKRTKNTIEN.
Voor iederen regelƒ0.15.
Grootcre letton naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Lalden, 15 Maart.
ondervinding, die practische leermeesteres,
irlngt h°e 'anëer h°e meer liet wenschelijke
lar den dag om de eenjarige begrooting voor
derlandsch Indië, te vervangen door eene tvvee-
jjge. Men moge vele bezwaren tegen dit denk
tij aanvoeren, onmiskenbaar zijn de volgende
rdeelen daaraan verbonden: 1°. Aan de Sta-
Geueraal wordt een tijd bespaard, die
r goed en nuttig gebruikt kan worden. In
rkelijkheid toch blijkt het dat de behandeling
begrooting niet meer dan een tijdverlies
pu Men houdt zich bezig met spiegelgevechten
die hoegenaamd geen practische waarde voor
Eië hebben2°. De uitgaven zou men even zoo
zeker kunnen voorzien voor een kring van twee
jaren, als voor éen jaar. In buitengewone omstan-
dilheden kau eene begrooting van éen jaar toch
niet helpen; men uioet dan toch suppletoire
birootiiigeu indienen; 3'. De gang vaD zaken
in!lndië zal niet derwijze vertraagd worden, als
thms het geval is, getuige de geschiedenis van
dé aanhangige begrooting en eene gewenschte
zaak zal spoediger voor verwezenlijking vatbaar
zijn, dat namelijk Indië niet de speelbal zij van
dl hartstochten in het parlement.
"Woor eene tweejarige begrooting zou in ieder
geval het groote ongerief der vertraging grooten-
deels worden opgeheven.
^Btze denkbeelden zijn niet nieuw. De vorige
minister van koloniën heeft ze in zijne aanteeke-
mgen in hel breede ontvouwd.
1/aar ze dringen zich telkenmale weder voor
den geest op, als men de discussiën over de Indi-
e begrooting gevoerd, leest en altijd hetzelfde
nog eens hetzelfde tot in het oneindige ont-
<et.
Hel zal in geen liberaal brein opkomen in het
inst te kort te willen doen aan de inmenging
ti de Staten-Generaal in de Indische zaken;
aar zij heeft éene schaduwzijde die aan het
ede dat die inmenging beoogt afbreuk doet en
elke is dat de heeren op het Binnenhof de
loniale zaken misbruiken voor politieke doel-
nden.
Geen grooter dienst zou aan de parel van Neêr-
linds kroon bewezen worden, dan daaraan een
fflrnle te Diaken.
wij die denkbeelden vluchtig aanstippen
hdt uit den aard der zaak grond in de voort
gezette behandeling der O.-I. begrooting, in de
veede Kamer der Staten-Generaal.
De vorige dag was de Kamer gevorderd tot
fdeeling II Departement van Justitiewaarmede
de belangrijke hervorming der Preanger-Regent-
schappen op het tapijt kwam.
Het debat hierover werd voorafgegaan door
ne korle bespreking van de Indische wetgeving,
die volgens den heer 's Jacob blijkens onderschei-
ene feiten, geen gelijken tred houdt met onze
ederlaüdsche wetgeving, ofschoon dit toch door
et Regeeringsreglement wordt voorgeschreven.
De Minister van Koloniën vereenigde zich vel
omen met de strekking van dit betoog, maar
ok met de ouderstelling van den heer 's Jacob,
at hij die pas aan het bewind is, nog niet aan
ie zaak de hand had kunnen leggen.
Men mag dus verwachten dat de aandacht van
ep Minister bij eene volgende begrooting niet
leer op dit onderwerp zal gevestigd behoeven
ie worden.
l'hans besteeg de heer Van Golstein zijn strijd-
°s om bij de onderafdeelitig 12 (Landraden, resi-
entieraden en andere rechtbanken f 520,040) een
ans te breken voor zijD amendement, om dit
artikel met f 32,220 te verminderen en het eind-
'jfer alzoo te stellen op f 487,820. Tot toelichting
dieue dat het hier gelden betreft, benoodigd voor
de invoering van de Preanger-hervorming.
In hoofdpunten kleedde hij zijn gedachtengang
over deze zaak in. In de eerste plaats gaf hij
zijne verwondering te kennen dat de tegenwoor
dige Minister, ter verdediging van den ingrijpenden
maatregel weder meer de belangen der bevolking
op den voorgrond plaatste; terwijl in de stukkeu
door de Regeering te dier zake aan de Kamer
overgelegd geen spoor te vinden was, dat de maat-
'egel strekt om de bevolking tegeu knevelarij te
eveiligen, en zoowel de vorige Minister als de
Gouverneur-Generaal den maatregel beschouwden
een administratief belang; als een maatregel
'ot Vordering van gelijkheid ia grondslagen van
bestuur.
Zijn tweede argument, tegen de overhaaste
invoering gericht, was dat omtrent de uitvoering
al zeer weinig vastheid bij de Regeering en het
Indisch bestuur bestond, waar blijkens de stukken
meermalen tegenstrijdigheid, vooral met betrek
king tot de toepasselijkheid van verschillende
ordonnantiën, en de maatregelen tot inwerking
treding aanwezig was.
Maar ten derde beriep hij zich tegen het tot
stand komen van den maatregel op de feiten die
hem uit de stukken bleken, dat n.l. de vrijwil
ligheid der toestemming van de regenten en
priesters veel te wenschen overliet. Daaraan
knoopte de afgevaardigde eenige redenen van
politiek vast, die niet voor de invoering zouden
pleiten. Hij wees b.v. op de aanstaande verkie
zingen in Juni voor de Kamer die in September
bijeen komt. En nu zou deze Kamer beslissen
over zulk een gewichtig onderwerp. Dit achtte
hij onraadzaam. Voor zijne tegenstanders hoopte
hij van die verkiezingen het beste, maar wat,
wanneer de verkiezingen eens anders uitvielen,
terwijl de maatregel nog niet uitgevoerd was?
Wie zou deze hervorming dan willen tot stand
brengen?
En zou dan het prestige van ons gezag niet
opnieuw lijden? Maar dit was Dog niet alles.
De afgevaardigde achtte de reorganisatie in het
midden van het dienstjaar onraadzaam, niet in
overeenstemming met de comptabiliteitswet en
tot zekere hoogte onstaatkundig.
Toch wenschte hij ten slotte te weten of deze
zaak door het geheele ministerie goedgekeurd
wordt; hij hechtte daar veelaan, vooral wat den
heer Thorbecke betrof, wien hij evenals den heer
Van Boise als een specialiteit op koloniaal gebied
beschouwde.
Het is dus niet onwaarschijnlijk dat de heer
Van Goltsteiu zal eindigen niet voor den maat
regel te stemmen, want het is toch ondenkbaar
dat het ministerie in deze zaak niet homogeen
zou zijn te werk gegaan.
De heer Fransen van de Putte liet de politieke
redeneeringen van den vorigeu spreker stilletjes
rustenzij getuigden slechts van het pauvere
zijner argumenten tegen de heilzame hervorming
die was voorgesteld.
De Rotterdamsche afgevaardigde trad liever in
het wezen der zaak door de aanleiding tot de
hervorming in de Preanger te ontwikkelen; eene
hervorming waarop reeds voor twintig jaren ge
leden de minister Pahud de aaudaeht vestigde
van den toenmaligen Gouverneur-Generaal Duy-
inaer van Twist. Spr. betwist de redeneering van
den heer Van Goltstein, als zou de bevolking bij
deze hervorming geen belang hebben en toont
aan dat de vorige minister van koloniën daarover
ook zoo dacht ondanks de tegenstrijdige bewering
van den vorigen spreker.
Wat is de reden, vraagt hij, waarom de Pre-
auger-Regentschappen in exceptioneelen toestaDd
verkeeren? Is dat een regel aan het belang der
bevolking ontleend? Neen. de Preanger-Regent
schappen waren reeds ten tijde van Daendels in
exceptioneelen toestand door de koffieprijzen.
In het belang der kofieleverantie heeft men
eene afwijking gemaakt iu de Preanger.
In andere punten, o. a. de verhouding der
regenten tot het gouvernement, werd niet af
geweken. Er kan dus geen sprake zijn dat de
te nemen maatregel onstaatkundig is. Integendeel
de schorsing ten gevolge van de beslissing der
Eerste Kamer, heeft juist een allertreurigsten in
druk gemaakt. Dit zou hij staven, tevens om te
doen zieh welk een schok is toegebracht aan ons
prestige, uit een brief van een jong controleur,
aan de invoering der reorganisatie verbonden,
een jong man begaafd met hart en geest. Hij
zou dien brief niet publiek hebben gemaakt, wan
neer dat jonge mensch nog onder de levenden
behoorde; maar hij is op zijn terugreis bezwe
ken. Het is dus geen brief die bestemd is geweest
om effect te maken.
Spreker las de volgende ziusueden uit dieu
brief voor:
,/Daar ligt nu ons prestige. Begrijpt men in
Holland niet dat men op deze wijze niet alleeD
voor geheel Indië de administratie belemmert en
tegenhoudt, maar wat du speciaal de Preanger
betreft, tegenover de bevolking van 800.000 zielen
alle prestige, alle moreele invloed verliest.
Hoofden! doet maar weer wat gij wilt. Knevelt
de bevolking zoo hard gij wilt wij zullen het u
niet beletten.
Bevolking! gij blijft overgeleverd aan den wil
lekeur uwer hoofden, wij kunnen, wij mogen u
niet meer beschermen, wij hebben u wel veel
moois en goeds belooft namens de Groote Koning
van Holland, maar daar komt nooit meer wat
van. Vertrouw onze beloften maar niet. Wij heb
ben u wel aangespoord in de laatste jaren om
meer en beter koffie te planten. Wij hebben u
wel voorgespiegeld, dat het Gouvernement ein
delijk eens u zal betalen wat u toekomst, wij
hebben u wel gezegd dat die schoone tijd voor u
met het volgende jaar aanbreekt, maar dat was ge
logen, dat gebeurd niet.
Zoo staan wij tegenover de Preanger bevolkiDg
als zwak en machteloos, de goede hoofden en
die zijn legio, stareD ons aan met verbazing, met
wantrouwen, met verontwaardiging. Indien zij
ons uitlachen hebben zij gelijk, wat eerbied kun
nen zij voor ons gezag hebben."
«Het was halfzes, de adsistent-resident kwam
en was even te moede als ik. Te 6 uren kwam
de regent. De Commissaris zeidehem met gepaste
waardigheid dat de Minister was afgetreden en
het daarom niet zoo zeker was of de nieuwe re
geling wel doorging. De man werd doodsbleek,
viel op een stoel neer en zeide terstond nKassian
voor den kleinen man."
Verder sprak hij den geheelen avond geen
woord meer."
Na dat alles, vroeg spr. of 't gepast, geoorloofd,
of het parlementair was, te spreken van apenliefde
voor den Javaan, zooals gisteren door den heer
Bergmann is gezegdjuist door hem die de kritiek
in couranten artikelen ontloopt om met zijn stal
knecht in polemiek te treden.
Wij van onze zijde, besluit de Rotterdamsche
afgevaardigde, gelooven niet aan de onfeilbaarheid
van den Paus, maar wij eerbiedigen het gevoelen
van den heer Bergmann, die daaraan wel gelooft.
Maar wij vorderen dan ook van zijne zijde
eerbied voor onze overtuiging, en wij vorderen
dat hij niet onze liefde voor de Javaansche be
volking als apenliefde beschouwe.
De heer Heemskerk Az.refereerde zich mee-
rendeels aan het betoog van den lieer Van Gol
stein. Zijn advies kan aldus worden saamgevat:
1°. Al wat de oppositie in den maatregel ge
vreesd of mogelijk geacht heeft, is door de over
gelegde stukken bevestigd
2". Het doel der hervorming heeft nooit het
belang der bevolking op het oog gehad;
3°. Art. 19 der comptabiliteitswet verzet zich
tegen tusschentijdsche invoering van geldelijke
organisatiën, gelijk in het onderhavige het geval is
4°. De invoering leidt tot finantieele ongelegen
heden.
Slotsom is, dat de afgev. zich bleef verzetten
tegen het doordrijven der zaak.
Nu volgt eene discussie waaraan deelnemen
de heeren Van Voorthuijzen, Saaymaus Vader,
Hasselman en Fransen van de Putte, die meeren-
deels hetzelfde of eene uitwerking is van de be-
toogen der vorige sprekers, en waarbij vooral de
waarde die aan den voorgelezen brief is te hechten
van beide kanten wordt gewikt en gewogen.
De woordentwist omtrent dit laatste punt loopt
hierop uit dat de heer Fransen van de Putte,
innig overtuigd van de waarheid van hetgeen in
den brief voorkomt zich beroept op het proces
verbaal der conferentie te Bandong, naar meD
weet, een stuk in het geheim aan de Kamer
overgelegd. Hij constateerde vooral dat daaruit
bleek, dat op een na, al de regenten vóór den
maatregel waren. En daarom zeide hij- tot den
minister: //Maak dat proces-verbaal publiek; houdt
het niet achterwege; het belangrijkste is toch
reeds in de Eerste Kamer voorgelezen, de rest
beteekent niets. Laat het Nederlandsche volk
zien, dat er geen geheim in is. Er is van depu-
bliciteit niets te vreezen."
Nadat de heer Insinger onderscheidene grieven
tegen den maatregel had aangevoerd, was ODze
afgevaardigde de heer Van Wassenaer van Calwijck
aan het woord, die volgens het door ons ontvan
gen verslag ongeveer het volgende in het midden
bracht:
Hij besefte ten volle zijne verantwoordelijkheid
in deze, en op 't gevaar af, dat men zou zeggen,
dat hier wel wat te veel gesproken wordt, achtte
hij zich verplicht zijne stem te motiveeren voor
het amendement van den heer v. Goltstein. Ge
troffen heeft hem in den laatsteu tijd de brochure
Is vrije arbeid mogelijk7 van Max Harelaar. Dat
geschrift heeft hem doen inzien, hoe het gezag
in Indië moet worden uitgeoefend door bemid
deling van de hoofden. Als nu een geniaal man,
als Douwes Dekker, waarschuwt tegen het ver
breken van den regelmatigen gang van't inwen
dige der Indische huishouding, hoe moeten leden
der Kamer dan niet op hunne hoede zijn, die
uit den aard der zaak niet door eigen aanschou
wing kunnen oordeeien. Hij was dus voor 't
amendement, maar wanneer eenmaal de 22 mil
joen inlanders tot een hoogeren trap van bescha
ving en godsdienst waren opgeleid, dan zou hij
gaarne medewerken tot de reorganiaatie ook van
huishoudelijke instellingen.
De heer Rutgers t. Rosenburg wees ten slotte
op het verschil van omstandigheden nu en ten
vorigen jare. De Kamer stond thans voor een fait
accompli en intrekking of verdere schorsing zou
eene miskenning zijn van de hoofden, die er voor
waren en van de bevolking, die zich geen denk
beeld van onze weifelmoedigheid en onmacht zou
den kunnen maken. Het prestige yan ons gezag zou
zeer worden gekrenkt, en daarom zou spr., die
vóór de zaak is ook stemmen tegen het amen
dement.
Wegens het ver gevorderde uur, werden de
beraadslagingen tot de zitting van heden verdaagd.
Naar men verneemt, heeft Z. M. de Koning,
aan de commissie tot leniging der behoefte, ont
staan door de heerschende epidemie, boven het
geen Z. M. reeds rechtstreeks aan de noodlijdenden
heeft doen verstrekken, een gift van f 600 doen
toekomen.
De Prins Von Wied is gisterennamiddag te
halfdrie per Rijnspoorweg te 's-Gravenhage terug
gekeerd. Z. K. H. Prins Frederik bevond zich
aan het station om zijn aanstaanden schoonzoon
te verwelkomen, die de vermoeijenissen van den
oorlog blijkbaar uitstekend heeft doorgestaan.
Prins Frederik begaf zich te voet en Prins Von
Wied per rijtuig naar het paleis.
De vastgestelde eischen voor jeugdige toon
kunstenaren, ten einde toegelaten te mogen worden
om overeenkomstig 's Konings goedgunstige be
schikking gedurende drie jaren in het buitenland
onder leiding van bekwame meesters hunne mu-
ziekale studiën te kunnen voortzetten, zijn de
volgende
I. Algemeene vereischten. Bewijs van Nederlan
derschap en ongehuwd; bewijzen van goed zedelijk
gedrag; blijken van beschaafde opvoeding; blijken
van uiuziekaal talent in 't algemeenkennis vau
de Nederduitsche taal en voldoende bekendheid
met de Fraoscheen Hoogduitsche; eenige bekend
heid met de geschiedenis der muziek.
II. Nadere vereischten voor beoefenaars van instru
mentaal muziek, (piano, viool, violoncel, blaasinstru
menten).
a. Ouderdom van 15 tot 20 jaren. b. Blijken
van bijzonderen aanleg voor het gekozen instru
ment. c. Behoorlijk ontwikkelde techniek, d. Kennis
van de grondeu der harmonie of akkoorden-leer.
Van al de mededingers, die blaasinstrumenten
beoefenen, kan telkens slechts éen meest uitste
kende tot het bedoelde voorrecht, worden toege
laten. Geen voorrang wordt daarbij aan eenig
bepaald blaasinstrument toegekend.
III. Bijzondere vereischten voor zangers.
a. Voor zangers de leeftijd van 19 tot 23 jaar.
b. Voor zangeressen "de leeftijd van 18 tot 22 jaar.
c. Schoon stemgeluid, d. Volkomen treffen der
muziekale intervallen, e. Vaardigheid in prima-
vista zingen. /'.Genoegzame ontwikkeling in kolo-
ratuur. g. Onbelemmerde uitspraak, h. Eenige be
kendheid met het pianospel.
IV. Meer bijzondere vereischten voor Operazangers.
a. Uiterlijk voor het tooneel geschikt, talent
voor dramatische kunst. c. Aanleg voor declamatie.
(Dagbl. v. Z.-H.)
Naar aanleiding der brochure: „Thorbecke ten
derden male," waarin het middelbaar onderwijs
hevig aangevallen werd, heeft Dr. E. van der Ven,
directeur der Haarlemsche Hoogcre Burgerschool een
vlugschrift ih het licht gegeven, waarin hij o. a
op de bewering in de eerstgenoemde brochure,
dat menig burgerman zich door de resultaten
van het middelbaar onderwijs bitter teleurgesteld
vindt, omdat hem blijkt dat de maatschappij voor
den jongen, die met lof het eindexamen heeft
afgelegd geen voldoend brood heeft, aldus
antwoord":
z/Indien de burgerman is teleurgesteld door de