N0. 3404. Woensdag A". 1*71. 15 Maart. LËIDSCH DAGBLAD. PRIJS DKZER COURANT. Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00. Franco per post3.86. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER. ADVKRTBNT1KN. Voor iedoren regel..T.vvïA 0.15. Grootere letter, naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden11 Maart. De Ttveede Kamer der Staten-Generaal heeft hare zitting van gisteren alvorens de Oost- Indische begrooting voor het dienstjaar 1871 ten leede male te behandelen, de quaestie bespro- keu die de aanleiding of oorzaak was van de lertverping der eerste begrooting door de Eerste Kauier. e conclusie van het rapport der commissie in er handen de stukken der Preanger-Hervor- ming waren gesteld was het motief tot dit debat. (||Die conclusie welke strekte tot eenvoudige aan neming dier stukken toor kennisgeving, onder vond tegenkanting bij eenige leden van de be houdend koloniale partij. i De overgroole meerderheid der commissie was van oordeel geweest, dat zij met het oog op de a. s. discussie der O.-I. begrooting, zich bepalen tot bedoelde conclusie. Maar degeheele com- iSsie stond de meeuiug voor dat er geen con- clhsie moest worden voorgesteld die eenige af keuring zou behelzen, vooral niet, omdat niet alle stokken bij de commissie bekend waren. Eene meeniug die ongetwijfeld het meest gerechtvaar digd werd, door eene in den loop der discussie door den Minister van Financiën gedane mede- deeling, dat de verantwoording van den Gouver neur-Generaal omtrent zijne houding in de zaak dei Preanger-Regentschappen het onderwerp heeft uitgemaakt van een rapport aan den Koning, en dat het, vóór dat de Koning eene beslissing ge nen heeft, prematuur zou zijn dit stuk over te leggen aan de Staten-Generaal. I'elke waren nu de argumenten, welke de Strijders der conclusie deden gelden IDe lieer Nierstrasz was over het rapport zeer leurgesteld. Hij had gewenscht een overzicht In den inhoud der stukken, besloten door een Inclusie. [Eene conclusie dus in overeenstemming met feilen die de stukken opleverden feiten waar uit blijken moest, wie de betreurenswaardige dead van de Eerste Kamer had uitgelokt en alzoo nadeel had toegebracht voor het prestige van Kfederlandsch gezag in zijne bezittiogen. jlpfschoon nu spreker het niet met zoo vele iftorden zeide, was toch blijkbaar uit zijne woor den at te leiden, dat hij den afgetreden Minister van Koloniën, den heer De Waal, op het oog bad, ivant het bleek z. i. duidelijk, dat de be doeling van den heer De Waal is geweest, om de beslissing der Kamer vóór de invoering der hervorming niet af te wachten. Er had dus, als wij zijne redeneering cousequent doorvoeren, eene conclusie moeten worden opgemaakt, waarin sen tilaam zou zijn geworpen op den afgetreden Minister. pe heer Fransen van de Putte kwam hier tegen op. Behalve dat de onvolledigheid een on bevangen oordeel onmogelijk maakte, wees hij op liet verschil van opinie in de Eerste Kamer telve, waar allerlei redenen buiten de begrooting 'ot bare afstemming luidden geleid. Maai overi gens zou het tegen alle parlementaire usantiën aamlruischen, om op een afgetreden minister eene [rlementaire blaam te werpen en zeker, voegde de handige debater er bij, zoude de heer Nier- fosz het niet kunnen goedkeuren als de kamer pn blaam wierp op den Gouverneur-Generaal, dit lid zich vroeger daartegen heeft verzet. IMag men hieruit afleiden dat er eerder grond 'S om een blaam op den Gouv.-Generaal te wer- n? De tijd zal het moeten leeren. Zoodra 'sKo- "gs beslissing gevallen is zal het moeten blijken. Of dan de heer Nierstrasz zal argumenteeren ons prestige in O.-I. door zulk een blaam lijden De heer Insinger trachtte deze persoonlijke sestie uit liet debat te verwijderen. Het was hier z. i., de quaestie of de regeering rechtigd is te beschikken over 's lands geld S'orens de vertegenwoordiging dat heeft toege- aan? En nu trachtte hij uit de stukken te sta- n dat men de reorganisatie wilde uitvoeren, "der dat de kamer ten deze beslist had. Het d dus hier een constitutioneel beginsel, dat de tcker niet wilde prijs geven. Dij sloot zich dus aan bij den heer Nierstrasz. aartoe? Om iu de conclusie uit te drukken at de grondwet is geschonden. Maar dan moet g.en 'o0'1 weten door wien? Zoodoende voer J weder in het schuitje van den heer Nierstrasz, dat in zoover hij niet anders bedoelde dan de per soonlijke quaestie. En die kon immers nog niet worden uitgemaakt wegens de onvolledigheid der stukken. En om als het ware nader te doen uitkomen dat men het blameeren van een persoon op het oog had, legde de heer Hasselman er zich op toe om over de hisloire in time van de zaak te keuve len, en die hisloire zou dan daar op nêerkomen dat de sloopers in de kamer eigenlijk van alles de schuld droegen. De Minister die eerst tegen het beginsel was in de Preanger-hervormiug weggelegd, zou door latere omstandigheden er toe gebracht zijn om tot de sloopers-politiek die in de bewuste hervor ming hare uiting vond, toe te treden en van dat oogenblik was de Minister overtuigd dat hij in beide Kamers de meerderheid had, in. a. w. dat de heer De Waal carle blanche had en zou hij het grofste inconstitutionalisme gepleegd hebben, nie mand zou er «en woord over gerept hebben, als geen obstacle, de verwerping der Indische begroo ting, zou zijn ontstaan. Alweder dus de persoonlijke quaestie, gehuld iu een minister die anticipeert op de goedkeuring der Kamer, voor maatregelen die reeds ingevoerd zijn, zonder dat de gelden langs den wettigen weg zijn toegestaan. De Minister van Koloniën, de heer Van Bosse, heeft o. i. aangetoond dat de conservatieve heeren niet in het juiste spoor waren. Dat er geen be slissingen mogen genomen worden voordat de Kamer de gelden heeft toegestaan, daarover kon geen verschil tusschen hem en de sprekers be staan. En daar waar het meermalen gebleken is, dat men niet altoos aan de toepassing van dien regel gedacht heeft, heeft men zich spoedig beijveid daarop orde te stellen en uitdrukkelijke bevelen gegeven niets uit te voeren vóórdat de begrooting vastgesteld is. Duidelijker kon de Minister wel niet spreken. Vooral toen Z. Exc. er dadelijk op liet volgen, dat hij, wat het verledene betrof, omtrent de intentiën van zijn voorganger om te kort te doen aan 't beginsel van over geene gelden te beschik ken voor de vaststelling der begrootiug, met de heeren Nierstrasz en Insinger rnoest verschillen, te meer daar zijn voorganger wat te veel staat heeft gemaakt op het geheugen van den Gouv.- Generaal, die immers in 1866 zich verzette tegen de invoering van maatregelen vóór de vaststelling der begrooting. Toen de conservatieve heeren bemerkten dat de mijn verkeerd begon te springen en liever een blaam zagen werpen op den afgetreden Minister van Koloniën, dan op den heer Mijer, vroegen zij om de overlegging van de verdediging van den Gouverneur-Generaal. Maar zoo Daar hetgeen wij hierboven gezien hebben, werkten ze daar door zelf het meest mede tot sluiting van het debat en aanneming der conclusie met 57 tegen 5 stemmen; want de Kamer zweeg toen de heer Van Bosse te kennen gaf dat's Konings beslissing ten deze nog niet was gevallen. De O. 1. begrootiug zelve werd thans aan de orde gesteld, waarvan de heer Zinnicq Berginann gebruik maakt om te herinneren aau zijne grie ven in Oct. 11. tegen deze begrooting in 't midden gebracht, als daar waren: 1", Vasthouding aan het stelsel van vaste bij drage, nadat de Kamer, door aanneming van het amendement Blnssé-Van NaameD, dat stelsel had verworpen; 2°. Toeneming der Indische uitgaven, zonder gelijken tred te houden met de toeneming der Indische middelen; zoodat Nederland allengs zou worden genoodzaakt uit zijn eigen inkomsten de Staatshuishouding van Indië te bekostigen en te ondersteunen 3». De reorganisatie der Preanger-Regentsehap- pen, welke hij toen onnoodig, ODbillijk, onrecht vaardig en onstaatkundig had genoemd. Toen hij bij deze laatste zaak uit de school klapte door aan der Kamer iu het geheim overgelegde stukken, betreffende de conferentie te Bandong, redeneeringen te ootleeneD meende de Minister van Koloniën hem daarop opmerkzaam te moeten maken, met verder verzoek om den inhoud van bewust proces-verbaal buiten bespre king te laten. De heer 's Jacob betreurde, de niet-toepassing der Agrarische wet op de buitenbezittingen, in verband met hun schralen en achterlijken toe stand, en koesterde den bescheiden wensch dat de Minister van Koloniën, jeugdig als zoodanig en met frissche krachten toegerust, niet alleen het oog uitsluitend vestige op Java en Madura, maar het ook late rondweiden naar de uitge strekte buitenbezittingen. De heer Van Kerkwijk schetste den treurigen toestand van Indië, die hem aanleiding gaf om aan te dringen op eene verbetering van het be lastingsstelsel aldaar. Maar nog een ander mid del om aan dien toestand een einde te maken en het geschokt vertrouwen te herstellen, was z. i. de benoeming van een Gouverneur-Generaal wiens richting bekend is, en die waarborg ople vert voor energie, een man, van wien men niet behoeft te vragen: Zijt gij liberaal of conservatief? Wanneer de Minister en de Gouverneur-Gene raal eene vaste richting aannemen, dan zal het prestige en de eerbied voor het gezag herleven en kwijning van handel langzamerhand ophou den. Dan zullen er ook nieuwe bronnen van welvaart ontstaan in den geest der Agrarische wet, want als bloei en welvaart herleeft, dan is er uitzicht op vernieerdering van belastingen. Hij beschouwde deze begrooting niet als eene poli tieke wet. De quaestie van vertrouwen behoort bij Hoofdstuk IX. te huis. Hij hoopte intusscheu dat de inlichtingen die hij bij de behandeling daarvan zal verkrijgen, hem zullen doen verkla ren, dat de tegenwoordige Minister is: the right man on the right place. Na dezen spreker voeren het woord, de heeren Insinger, over een speciaal punt, en Heijdenrijck, om te zeggen dat de koloniale politiek der regee ring hem bekend was, zoomede om inlichtingen te vernemen nopens de voornemens der regee ring ten aanzien van de verbetering der in komsten. De algemeene beraadslagingen over de begroo ting werden gesloten, nadat de Minister van Ko loniën o. a. het volgende had aangevoerd Hij zou zoo min mogelijk in algemeene be schouwingen treden, omdat het geheele karakter dezer begrooting is, de zaken op dit oogenblik zooveel doenlijk te laten in den toestand, waarin zij waren toen de Min. aan het Departement kwam. Van daar dan ook dat hij de begrooting genoegzaam onveranderd heeft aangeboden. Hij zou zich dus hoofdzakelijk bepalen tot de onder scheiden vragen, doch de Preanger behandelen bij art. 12, gelijk de Voorzitter reeds heeft aan geraden. Slechts éen raad wil hij den heer Berg- mann geven die zich Zeer heeft verdiept in de geschiedenis der Preanger en die raad is dat, als die spreker uit de stukken de naakte waarheid zal leeren kennen, er dan vele illusiën zullen vervallen, die men wel eens gekoesterd heeft omtrent de vroegere handelingen met betrekking tot de opvoering der uitgaven. In sommige opzichten deelt hij de opmerkin gen van den heer Bergmann. Er zijn zaken die voor vermindering vatbaar of te weelderig inge richt zijn. Daarop zal in de eerste plaats de aan dacht moeten gevestigd worden om aan de andere zijde verbetering aan te brengen waar dit noo- dig is. Evenwel vergete men niet dat een der voornaamste redenen van verhooging van het In dische budget is de enorme verhooging van 't bud get van oorlog. En nu laat hij de al of niet doel matigheid in 't midden, maar men mag die reden niet ignoreeren. De heer 's Jacob zegt dat de minister had gespro ken over de toepassing der agrarische wet op de buitenbezittingen. De min. moet hierop ant woorden, dat de verordening nog niet gereed is. Tot dusver zijn er nog geen voorstellen van den Gouv.-Gen. ontvangen. In den laatsten tijd zijn er belangrijke verordeningen nopens Indië voor bereid, waarbij de buitenbezittingen de aandacht niet zijn ontgaan en ook vooral gedacht is aan de ontginning der steenkolenmijnen in de Pa- dangsche boschlanden. Wat de vraag van den heer Van Kerkwijk betreft, welk bedrag de vermeerdering der inkom sten uit de landrente enz. zal opleveren bet ant woord daarop was reeds door deu minister De Waal gegeven. Men rekent op eene vermeerde ring van inkomst van 4 a 5 millioen, alleen wat de landrente betreft. De minister voegde er even wel bij dat hij liever tot vermindering van uit gaven dan tot onvoorzichtige opdrijving van belas tingen zou overgaan. In allen gevalle er is geen vrees voor opdrijving, want al wat tot verbete ring der belastingen moet strekken zal op langen termijn moeten werken. Nog enkele andere punten behandelde do minister. Na de sluiting der algemeene discussie werden de artt. 17 aangenomen en de zitting tot heden verdaagd. De redactie van de Kunst-Kronijk heeft hare lezers bij den aanvang van den jaargang 1S71 tijdingen aangekondigd, die, ook buiten de inschrijvers op deze pracht-uitgave, alle aandacht verdienen. Moge de verspreiding daarvan in ruimer kring er toe bijdragen, om het denkbeeld van den uit gever, den heer A. W. Sijthoff, dat, zooals uit het volgende zal blijken, van echten kunstzin en grootsche opvatting getuigt, met die gevolgen te bekroonen, waarop zijn ijver tot ontwikkeling van ons kunstleven zoo terecht aanspraak mag maken. De redactie verwacht terecht, dat menigeen bij het beschouwen der wonderfraaie etsen van William Unger naar oude meesters, die in den vorigen jaargang der Kunit-Kronijk werden uitgege ven, den wensch koesterde: „Och, mocht de ets naald van William Unger ook eens de meester stukken onzer musea en verzamelingen op zoo voortreffelijke wijze onder ons bereik brengen." Welnu, de echo van den wensch heeft niet te vergeefs in des uitgevers ooren geklonken. Hij heeft die echo tot William Unger doen door dringen, en de talentvolle meester is er niet doof voor geweest. Hij komt naar Nederland, om hetgeen hij op het museum te Kassei met zooveel talent heeft gedaan, thans te beproeven op het stedelijk museum van de stad Haarlem met zijne beroemde stukken van Frans Hals. William Unger komt naar Neder land niet alleen om de schilderijen van dien groo- ten meester door de etsuaald terug te geven, maar al de schatten van het Haarlemsche Museum. Zijne gewaardeerde krachten zal hij echter het eerst wijden aan de heerlijke regenten en schut- terstukken van Frans Hals. Reeds in 1871 zal de Kunstkronijk drie dezer etsen aan zijne inschrijvers mogen aanbieden. In het vervolg van tijd zullen in de Iiunstkronijk in ets gereproduceerd worden 1. Maaltijd van officieren van den Sl. Joris-Doelcn geschilderd in 1616. (Frans Hals werd geboren te Mechelen io 1584, stierf te Haarlem in 1666.) 2. Maaltijd van officieren van den Sl. Joris-Doelen geschilderd in 1627. 3. Maaltijd van officieren van den Cluveniers Doelen geschilderd in 1627. 4. Vergadering van o/jicieren van den Cluvenicrs-Doeten geschilderd in 1633. 5. Officieren en onderofficieren van den St. Joris-Doelen geschilderd in 16S9, met den schilder zelf onder de officieren aangezeten. 6. Regenten van het Sl. Elisabels Gaslliuis geschil derd in 1641. 7. Regenten van het Oudemannehuis geschilderd in 1664. 8. Regentessen van hel Oudemannenhuis geschilderd in 1664. Maar nog een ander voorrecht wachtden inschrij vers. In denzelfden jaargang zal de Kunst-Kronijk nog negen etsen van Unger naar oude meesters op het museum te Kassei aanwezig, aan hare inschrijvers doen toekomen. De commissie in wier handen gesteld waren de zeven overeenkomsten, contracten enz. met inlandsche vorsten, heeft haar rapport uitgebracht. Is zij aan den eenen kant zeer geneigd de vrij gevigheid door de regeering betoond bij deze mededeeling van staatsbescheiden, te waardeeren, en ziet zij met genoegen, dat van de vroeger op- gelegde voorwaarde van geheimhouding nu geen sprake is, aan de andere zijde rees de vraag of de overlegging van een gedeelte daarvan met juist heid kan gezegd worden plaats te hebben in de volging van art. 44 van het Regeerings-reglement, Daarin toch wordt, onder voorbehoud, de mede- deeling voorgeschreven van de vredes- en andere verdragen door den Gouverneur-Generaal gesloten met Indische Vorsten en volken, alles met inacht neming van de bevelen des Konings. Getoetst aan de bewoordingen van dit wettelijk voorschrift, schijnen verschillende der overgelegde acten niet te beantwoorden aan de kennelijke bedoeling des wetgevers, nedergelegd in de uitdrukking „vredes- en andere verdragen" met Indische Vorsten en volken aangegaan, hetgeen door voorbeelden wordt De Commissie maakt deze opmerking, omdat zij het geval zeer denkbaar acht, dat acten als de hier bedoelde het gevolg zoowel van poli tieke handelingen en regelingen van verschillenden aard, als van gepleegde overtredingen der oor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1