3403.
Dinsdag
14 Maart.
K~
Feuilleton van liet „Leidseli
Dagblad".
DE FAiMILIE-JÜWEELEN.
EIDSCH
Ao. 1871.
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT,
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco per post
Ifzouderlijke Nommers
3.00.
3.85.
0.05.
Lelden, 13 Maart.
ÖDe commissie in wier handen gesteld waren
Je inlichtingen van den vorigen Minister van
llonitm omtrent het aan den heer Mr. J. J. Van
Avelbeek verleend ontslag uit 's lands dienst,
hielt haar rapport uitgebracht. De beschouwingen
ontrent den persoon van den heer J. J. Van
ligelbeek door den Minister medegedeeld, waarin
de aanleiding tot dat ontslag schijnt te moeten
I jrden gezocht, heeft de commissie gemeend
Imoeten voorbijgaan. Liever had zij die inede-
dè' iingen in dat stuk gemist, omdat zij door niets
«taafd, nog daarenboven geheel buiten de beoor
deeling der Kamer liggen; echter kan niet onop
gemerkt blijven dat de eerste aanleiding tot dat
■tilag reeds in 1853 door den heer Angelbeek
schijnt gegeven te zijn, en dat in 1856 geen be
zwaar tegen zijne benoeming als raadsheer geweest
is. De commissie heeft verder gemeend, zich op
het terrein van publiek recht plaatsende, alleen
de vraag te moeten beantwoorden, of dat ontslag
doer den Gouverneur-Generaal op den Ssten Dec.
1869 aan een rechterlijk ambtenaar die als raads
heer van het Hooggerechtshof van Ned. Indië zijne
aanspraken op verlof had doen gelden, niettegen
staande in art. 75 Regeeringsreglement is bepaald,
dat de leden van het Hooggerechtshof in Nederl.
Ind ië alleen door den Koning in de gevallen daar
geBoemd kunnen worden ontslagen, verdedigd of
gadgekeurd kan worden.
ïermitsdeze zaak bijna geheel wordt beheerscht
dooi het besluit van den Gouv.-Generaal van 28
Mei 1863 (waarbij is voorgeschreven dat een lid
van het Hooggerechtshof die zijne aanspraken op
verlof rvil doen gelden, bij zijn daartoe strekkend
■rzoels tevens ontslag uit zijne betrekking be-
■ort te vragen) en zelfs aannemende dat dit
(Muit genomen is door den Gouvern.-Generaal
binnen den kring zijner bevoegdheid, mag toch
I vraag gesteld worden of dit besluit niet in
gjijd is met den geest en de bedoeling van de
islingen van het Regeeringsreglement, waarbij
ontslag der leden van het Hooggerechtshof
in Nederlandsch ludië wordt geregeld, en zoo ja,
Hdeigelijke strijd bij de toepassing van een der
P'ichtigste beginselen van publiek recht mag
|iilen toegelaten,
e Commissie constateert wijders dat het be
slob vau 1863 genomen is om in eene moeilijkheid
Mde praktijk te voorzien. En daar de Regeering
toen aiet bedoeld heeft daarin een middel te vin
den waardoor de bevoegdheid tot ontslag van die
rechterlijke ambtenaren uit de handen des Konings
in die van den Gouverneur-Generaal zou overgaan
en ofschoon er toen evenmin de bedoeling geweest
is dat daardoor zou kunnen worden te kort ge
daan aan de bij art. 95 Regeeringsreglement
gewaarborgde onafhankelijkheid van het Hoog
gerechtshof van Nederlandsch Indië, zoo valt het
toch niet te ontkennen, dat dit besluit aanleiding
geven kan zooals het in casu gegeven heeft, dat
8j Gouverneur-Generaal langs een omweg hoewel
legaleu vorm bevoegdheid verkrijgt om in strijd
het Regeeringreglement aan leden van het
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.
Voor iederen regelj 0.15.
Grootere letter, naar de plaatsruimte die zij beslaau.
Hooggerechtshof van Nederlandsch Indië hun ont
slag te verleenen, zoodra zij door ziekte genood
zaakt worden hunne aanspraak op verlof tot her
stel van gezondheid te doen gelden.
Welk ander middel van voorziening noodigzij,
het groote beginsel van de onafhankelijkheid der
leden van bet Hooggerechtshof in Nederlandsch
Indië, na rijp beraad en grondige discussie in het
Regeeringsreglement opgenomen, mag niet door
een besluit van den Gouverneur-Generaal worden
aangerand. Hetgeen de wet voorschrijft moet vol
ledig en eerlijk worden nageleefd; is dit niet
mogelijk dan wijzige men de wet, maar men
make hare voorschriften niet illusoir. En dat is
hier het geval want het gevolg van het besluit
van den Gouverneur-Generaal van 28 Mei 1863
is, dat hij juist aan zich zelf de bevoegdheid
terug geeft, al is het langs een omweg, die de
wet hem had ontnomen en aan den Koning alleen
opgedragen.
Op grond van het bovenstaande is de commis
sie van oordeel en heeft zij de eer uwer Kamer
voor te stellen:
1°. aan den Minister van Koloniën haren dank
te betuigen voor de gegeven inlichting;
2'. te verklaren dat naar hare meening het
besluit van 28 Mei 1863 is in strijd met de voor
schriften van het Regeeringsreglement betreffende
het ontslag der leden van het Hooggerechtshof
in Ned.-Indië; en dat het derhalve behoort te
worden gewijzigd of geheel buiten werking ge
steld
3°. te verklaren dat zij het gebruik van boven
genoemd besluit gemaakt bij het besluit van den
Gouverneur-Generaal d.d. 8 December 1869, N°.
1, betreurt, en het wenschelijk acht dat daarop
op eenigerlei wijze worde teruggekomen.
4,". dat aan den Minister van Koloniën deze
beslissing der Kamer bij afschrift worde mede
gedeeld.
De Ulrecktscke Courant van Woensdag 16 De
cember anno 1?89, n°. 156 behelsde het vol
gende, ons welwillend ter plaatsing afgestaan:
Daar ons Nieuwspapier steeds kan gebruikt
worden tot de mededeeling van algemeen wetens
waardige zaaken en nuttige outdekkingen, heb
ben wy gaarne willen voldoen aan het verzoek
tot plaatzing van de volgende ons toegezonden
Missive
„Nademaal de bittere gevolgen der Kinderziekte
in ons vaderland zoo veele ouders van hunne
lieve kinderen, en dierbare ouders van hunne
tederste panden berooft, en het volkomen bewee-
zen is, dat de besmetting der pokstoffe, in lin
nen-draden ter inëntiDg kan bewaard en mede-
gedeelt worden, hetzy dan met een beredeneerde
voorbereiding tot een goeden uitslag eu voorbe
hoeding, of met onzekere uitkomste; zoo durf ik
en aan myne ervaren Medebroeders van iEscu-
lapius of Hypocrates, aan myne geliefde Mede
burgers, iu deeze uwe Courant opentlyk in be
denking geven
„Of men ter stuiting van onachtzame oorzaaken
van besmetting, niet oirbaar vinden zouden, dat
alle Ouders, Voogden of Huisgezinnen, oplettend
waren, of door de zorglievende Hooge Overheid
bevolen wierden, om geene klederen, beddelakens,
linnen- of wollen-dekens, waarin of waarop eene
aan de besmettelyke kinderziekte gestorvene of
gelaboreerde Lyder gekleed was of op gelegen
heeft, in eene gemeene wascht op de bleekeryen
te zenden, dewyl de gezonde reden niet kan ont
kennen dat de smetstoffe aldus ook aan de linnen
of wollen klederen aan gezonde huishoudens kan
worden medegedeeld; en of de geene welke al
zulke klederen, hembden, lakens, dekens enz. van
besmette Lyders ter wascht stuuren, niet billyk
zouden keuren om dezelve afzonderlyk te laten
wasschen, en de Bleekers bevolen worden om
dezelve afzonderlyk, en met byvoeging van de
besmetting-dempende loogen of zuuren, te was
schen, te reinigen en te bleeken? Deeze denk
beelden durf ik op goeden grond van de zegelen
der Medicynen die men in alle Epidemique, en
zoo als bekend is in de Pestziekte, waarneemt,
aan het Publiecq wel aanpryzen; ja durf ook
zeer wel onder correctie en aan de attentie van
onbevooroordeelde Geneesheeren voordragen, of
zy aan de huisgezinnen waar zy praktiseeren
niet zouden kunnen aanraden om byzonder de
klederen, hembden, doeken, beddelakens enz. der
besmetten, eer men dezelve na de gewone wyze
wascht of reinigt, te leggen in eene tobbe of
emmer, waarin men bevorens gemeene haardturf
of tnrfmollem ja vette kley moet laten weeken
in water, zoo dat het tot een modderpap worde,
en daarin ten minsten 24 uuren te laten leggen,
op dat de smetstoffe daarin verdoove, intrekke
en haare kragt verlieze, waarnaa men het was
schen kan. Op de Bleeken zoude men met sloot
bagger of kley kunnen voldoen, mits uit geene
rottige, maar Aard- of Rivier- of Veenslooten.
Deeze kleene omstandigheden zou den Armen,
wien een schamel hembtje of deken, een gedeelte
zyner nooddruft is, onkostbaar zyn; terwyl het
eenen Ryken, wien het er niet op aankomt niet
zou verarmen om het besmette linnen wegtege-
ven aan den Armen, die er, het dan dus behan
delende, niet door besmet zoude worden. Hoe het
zy, wy geven het voor iets beters op, en des te
meer alzoo niet by de Oude Hollandsche Land
zaten oudtyds gebruikelyk was, om met kley,
(die NB. ook nog alzoo goed is) gemengt met
duivendrek, hunne klederen te wasschen, eer de
loogen en zeepen bekend warenja nog heden
zyn er plaatsen waar men, in plaats van zeep,
kley ter wassching der klederen bezigt, en waar
in bestaat het geheim der zoogenaamde vlakbal-
len anders in? Het blykt in allen gevalle eene
gedecideerde waarheid dat door het leggen ge-
duurende eenige uuren onder de aarde, de be
smettelyke zaaken, ja zelfs stinkende krengen
(gelijk ik by het veelvuldig anatomizeeren der-
zelve waargenomen heb) den stank en smet kwyt
raaken. Dit weinige heb ik niet getvvyffeld of
zal der opmerking waardig zyn. Daar altoos som
migen zullen denken, dat de beste voorbehoeding
ligt in de zorg tot afweering van de oorzaaken,
die de natuurlyke besmetting naar zich steepen,
heb ik niet geaarsseld, om myn Vaderland en
medemensch, belangloos, hetgeen ik tot nut sus-
tineer te wezen, te willen mededeelen; enz.
J. L. F. v. B.
Med. Dr. L."
De heer Backer Korfl', die hedeu 25 jaren het
ambt van opzichter bij de Hollandsche-IJzeren
Spoorweg-Maatschappij heeft vervuld, mocht bij
deze gelegenheid vele blijken van belangstelling
van de zijde zijner ambtgenooteu, ondergeschikten
en superieuren ontvangen. Een aantal prachtige
geschenken als een schrijflessenaar met stoel; een
inktkoker met marmer voetstuk; twee zilveren
candelabres; een pendule en andere voorwerpen
van smaak werden hem ter herinnering aan
dezen voor hem gewichtigen dag aangeboden.
Uit Egmond aan Zee wordt ons het volgende
bericht:
Nog altijd wordt ons dorp fel geteisterd. De vader
der aoibulance, in waarheid een weldoende vader
voor velen, is gevallen als een offer zijner menschlie-
vendbeid; hartbrekend was ons de droefenis zijner
vrouw, overgekomen in het bange uur. Wie beeft
geen medelijden met de weduwe en hare drie
kinderen van 12, 10 en 8 jaren. De vader vond
den dood in den dienst der lijdende menschheid;
het is te hopen, dat het hoofdcomité van het
Hoode Kruis aan haar en de kinderen betoont, wat
de vader geweest is. Het schoolgebouw zal nu
ingerieht worden als plaats, waar de herstellen
den kunnen worden verpleegd. Mochten de po
gingen der zoo werkzame commissie, gesteund
door de liefde van zoovelen in Nederland, aan
welke wij zoozeer behoefte hebben, met zegen
rijke gevolgen worden bekroond, zoodat weldra
de bange verzuchtingen afgewisseld worden met
dankzegging aan het Opperwezen
Hij heeft groote dingen aan ons gedaan, daarom
zijn wij verheugd.
Naar men verneemt, is onze gewezen landge
noot, de heer C. E. Fijnje, sinds eenige jaren te
Malaga gevestigd, door Z. M. den Koning van
Spanje, tot ridder der orde van Isabella la Cato-
lica benoemd. (Hdbl.)
Het Vaderland verneemt uit geloofwaardige bron
dat de miliciens der lichting van 1866, in dit
jaar, als naar gewoonte, bij het eindigen van
hun vijljarigeu diensttijd gepasporteerd zullen
worden.
Bij het onderzoek in de afdeelingen van het
wetsontwerp tot regeling van de bevordering,
het ontslag en het op pensioen stellen der militaire
o/licieren bij de zeemacht, werd, wat den inhoud
er van betreft in eene afdeeling zeer in het alge
meen de opmerking herhaald, dat zoovele onzer
jongere zee-ollicieren vooral in Indië na betrek
kelijk korten diensttijd ontslag vragen. Met leed
wezen hield men op dit verschijnsel de aandacht
j
(Novelle naar het Hoogduitsoh).
(Vervolg.)
Hij behoeft van de erfenis niets te weten terwijl
'J dat verzwijgen, beproeven wij te gelijker tijd
echtheid zijner liefde."
Ge heer Radauer lachte geslepen. „Gij zijteen
gij zijt een verstandig kind, mijne Rosalie,
maakt mij waarlijk gelukkig door uwe toe-
'endheid."
»0, het is niet bepaald, papa," riep zij snel,
door een plotselingen angst overvallen, „ik
ln> wil niet zoo schielijk besluiten. Wij be-
'aken mogelijke gevallen zekerheid nog niet.
heb tijd noodig om mij te gewennen aan zoo-
wige lotsverwisseling en wat ik doe, wil ik met
er'eg doen. Ik geloof bijna, dat ik de schei-
"g van Felix niet zal kunnen verdragen, nu
'rem zal verliezen, gevoel ik eerst weder hoe
'«baar hij mij is."
„Ik ben te vreden met het vooruitlicht op een
goed gevolg, met den goeden wil. Ik bid u, mijn
kind, ween niet, gij kent mijn hart, hoe de ont
roering het aangrijpt. Goeden nacht, mijne geliefde
dochter, slaap wel, gij moogt niet verder geschokt
worden, wij zullen morgen het noodige bespre
ken." Met deze woorden drukte de heer Radauer
een kus op haar voorhoofd en verliet de kamer.
Ook Rosalie ging naar bedde slaap bracht haar
schitterende droomen van rijkdom en pracht, zij
zag zich in de prachtigste zalen, omgeven door
feestelijk gekleede meoschen, die haar huldig
den; zij gevoelde zich trotsch en gevleid, maar
ook niet de minste ademtocht van dat geluk.dat
zij eens in de nabijheid van Felix had gevonden,
gevoelde zij in haar hart, en niet een enkelmaal
zag zijn beeld haar ernstig en waarschuwend
aan in haren ijdelen droom.
Het was in de heerlijke Meimaand, als alle
knoppen opengaan, en ook des menschen hart
weder jong en groen wordt door zoete herinne
ringen, vurig verlangen, of bepaald of onbepaald
hopen. Liefdesgeluk, jeugdige moed, reislust, hoe
ze alle heeten, die roerselen die het hart bewe
gen en verlevendigen en het versieren even als
de hand der natuur het groenende woud, zij
ontwaken en doen ons gevoelen, dat het lente is.
Wie zou het mevrouw Rieger euvel kunnen
duiden, dat ook zij die neiging volgde, en uit
het sombere, eenzame huis naar de vrije, frissche
natuur verlangde, naar een stil plaatsje vol lan
delijke schoonheid en vroolijkheid, zooals zij het
eens had gekend, waar zij gelukkige uren had
doorgebracht, en waar zij met haar goed hart
en hare welwillendheid zich altijd begrepen en
bemind had gezien. Zeker niemand; en toch was
mevrouw Rieger zelve niet de aanleidende oor
zaak, dat er twee groote koffers gepakt waren
en in den gang stonden, eD dat de kleine Anna
zoo innig verheugd daarbij op en neer huppelde.
Dat zij het echter was die op reis ging, leed
geen twijfel, want de knecht, die de riemen van
de koffers toegespte, terwijl de kamenier der
presidentsvrouw er den voet opzette om Laurenz
dit gemakkelijker te maken, bromde zeer onbe
leefd en liet het, 't meisje misgelden, dat me
vrouw Rieger geen knecht wilde medenemen en
hem dus veroordeelde in dit verwenschte huis te
blijven, waar geen zon of maan scheen en ie
mand het weinigje levenslust geheel vergald
werd. De goede mevrouw Rieger had noch
aan het eene, noch aan het andere schuld; ware
het naar haar zin gegaan, dan was zij het liefste
te huis gebleven om te beproeven de zorgen van
haren man zoo niet te verminderen, dan toch te
deelen.
Dit was echter bij het karakter van den presi
dent niet mogelijk, hij stond niemand toe een
blik in zijn gemoedstoestand te slaan en sprak
het heftig tegen, dat hij in het geheel zorgen of
kommer had. Maar wie hem gadesloeg, zooals
zijne vrouw dit deed, als hij nachten achtereen
rusteloos op en neer ging in zijne kamer, en in
gedachte verzonken alles om zich heen vergat,
of opspringend in een kromp van schrik als hij
in een lichte sluimering was gevallen, die liet
zich niet bedriegen. Eri wellicht was het juist
daarom, dat hij er op stond, dat zijne vrouw
met Anna een week of zes of acht naar buiten
zoude gaan. Zijne bepalingen waren even als
al zijne handelingen zoodanig, dat men zich niet
daartegen waagde te verzetten. Zijne vrouw moest
dus toegeven, en verzocht slechts om zijne toe
stemming om Victorine tot gezelschap mede te
nemen, een wensch die de president zeer gaarne
inwilligde, maar het scheen wel, dat niemand
zich op die reis zou verheugen als Anna, want
ook Victorine zat treurig en in gedachten ver
zonken in de kamer, die zij met hare kweekelinge
bewoonde, en als men haar nauwkeurig aanzag,
kon men duidelijk zien dat zij geweend had.
Wordt vervolgd.)