m
N°. 3356.
Woensdag
A». 1811.
18 Januari.
IV'
feuilleton van liet „Leidscli
Dagblad".
DE FAMILIE-JEWEELEN.
LEIDSCH
rain
"li
nk-
'rg,
Zu-
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco per post
Afzonderlijke Nommers
3.00.
3.85.
0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.
Voor iederen regel.j 0.15.
Grootere letter, naar de plaatsruimte die zij beslaan.
1»E PLAATSELIJKE BELASTING.
Ingezonden
Wanneer in deze barre dagen onze deuren
worden platgeloopen door belioeftigen, die eene
kleinigheid vragen, is men licht geneigd van
vaste voornemens afstand te doen en eene gift
uit te reiken waar men volstrekt niet de zeker
heid heeft, dat zij goed is besteed. Hoeveel groo-
ter zou de gave niet wezen en met milder hand
n dei'
uitgereikt, wanneer eenigzins kon vermoed wor-
aus den, dat zij daar te huis kwam, waar zij het
irsat meest noodig is. Doch van de groote maatschap-
^ee'pelijke kwaal de armoede is wel de ergste zijde
de opgaven uit alle beschaafde landen bevesti
gen het dat van het vele, dat tot leniging
n3'e' wordt gedaan, zoo bitier weinig op de juiste
plaats aankomt. De armen, die hun gebrek op
straat uitschreeuwen en vertoon maken van
hunne ellende worden goed geholpen, vooral
0il ten onzent, waar de weldadigheid tot spreek
woord is gewordendoch wat te doen, waar
de nijpende ellende in de binnenkamer door
vertoon van netheid en opgeruimdheid buiten
'shuis wordt bedekt. Te vergeefs zijn maatschap
pijen opgericht en beijveren vele zich persoonlijk
"daaraan te gemoet te komen, ontmoedigd luidt
aller verklaring, dat slechts voor zulk een klein
.gedeelte in de ware armoede door uitwendige
- hulp wordt voorzien.
Iets dergelijks heeft plaats met de belasting,
waar zij uit enkele gegevens als eene fictie wordt
opgemaakt. Niet zij, die het hevigst geweld maken
- en het hardst van de daken roepen, zijn altijd
de meest verongelijkten, evenmin als zij alle,
van wien men niets hoort naar billijkheid zijn
- aangeslagen de zwaarste druk wordt gevon-
den, waar het eenige moeite kost die te ontdek-
ken, en dikwijls zonder luidruchtige klachten het
- kruis wordt opgenomen en gedragen. Tot beves-
tiging dezer uitspraak is slechts noodig de tabel
van het vorig artikel nog eens op te slaan en
- thans met aandachtig oog te beschouwen.
Tot aan de huurwaarde van ƒ100 is weinig
bezwaar; de onvermogenden komen vrijde min
vermogenden betalen een sommetje gemiddeld
beneden de vijf gulden.
Springen wij over naar de hoogste cijfers, dan
treft terstond de aandacht dat het hoogste inko-
men wordt gesteld op 22,000, of wil men met
- twee stel paarden van weelde op 25,000. Want
2 zijn onze iuformatiën wel, dan heeft men hier
geen huizeu van hooger geschatte huurwaarde
- dan 1200; mocht ik mij hierin vergissen, dan
- heeft het enkele geval van uitzondering toch
geen invloed op deze beschouwingen. Matig be
rekend, is het genoemde hoogst inkomen de
vrucht van een kapitaal vau vijf ton. Maar hoe
- is het dan met de millionairs? Zijn die niet hier
ter stede; en wanneer zij er zijn of kouien, ver-
krijgeu zij dan vrijstelling van belasting voor de
- helft van hun vermogen? Daarbij, wonen de
grootste vermogens iu de duurste huizeu? Het
blijkt immers bij een eenigzins opmerkzatnen
blik, dat onder de meest vermogenden hier ter
stede, de huurwaarde geen gelijken tred houdt
met de inkomsten, zelfs niet met de verteringen.
Zonder in particuliere zakeu te treden, kan men
toch wel nagaan, dat de twintig voornaamste
huizen zeker niet bewoond worden door de twin
tig rijkste onder onze stadgenooten.
Waar wij, gewone burgers, nu allicht geneigd
zouden zijn te zeggen: „wat gaat het ons aan
of de rijke heeren wat hooger of lager worden
aangeslagen, wanneer we voor ons zeiven maar
niet te klagen hebben", daar zouden wij op
een dwaalspoor geraken. Want, het zij herzegd
en met nadruk onder de aandacht gebracht, het
stadsbestuur is eeu gemeenschappelijk huishouden,
waar ieder het zijne inbrengt en de groote kwestie
is oin de kosten behoorlijk over de hoofden om
te slaan; wanneer sommige gedeeltelijk worden
ontheven, zullen de overige zooveel zwaarder
gedrukt worden. Elk vermogend man nu, die
slechts naar de helft zijner inkomsten of verte
ringen wordt aangeslagen, staat gelijk met min
stens tien gewone burgers, die van de heffing
geheel worden vrijgesteld. Wanneer overigens de
verordening geheel billijk ware ingericht, doch
50 aanzienlijke ingezetenen zijn door elkander
ieder voor eene ton bezitting te weinig aange
slagen (en met het oog op de tabel is dit waarlijk
niet overdreven) dan wordt een kapitaal van vijf
m llioen aan de belasting onttrokken, dat is zoo
goed als of 250 gewone burgers aan de algemeens
belasting geen deel nemen.
Klimt men in de tabel iets hooger, dan worden
de bezwaren minder al houden zij niet geheel
op. Uit de cijfers der eerste en derde kolom blijkt,
dat alle verteringen boven de ƒ10,000 jaarlijks
worden geacht te wonen in huizen van hooger
dan ƒ800 geschatte huurwaarde. Ook deze bepa
ling kan de toets van gestrenge kritiek moeilijk
doorstaan ik geloof dat, wanneer dit jaar de
inkomsten-belasting doorgegaan ware, of zij later
ingevoerd wordt, de met de administratie belaste
ambtenaren vreemd zullen opkijken bij vele vrij
groote inkomens, die uit betrekkelijk onaanzien
lijke woniugen voor den dag komen. Hierin is,
dunkt mij, (zooals men wel eens beweerde) vol
strekt geene ontduiking der belasting gelegen.
Vele familiën hoe rijk ook met goederen of andere
inkomsten gezegend, verkiezen op eenvoudigen
voet te leven en eene vrij nederige woning te
betrekkenhetzij omdat de zorg voor een groot
huis haar te lastig is, of dat zij een klein gezin
hebben; dat het buis meer comfort dan aan
zien heeft; om de plaag van dienend personeel
te vermindereu; die een groot gedeelte van den
zomer op buitenplaatsen, of binnenlandsche zomer
verblijven of buitenlandsche reizen doorbrengen
van deze alle staan de inkomsten en zelfs de
jaarlijksche verteringen in hoegenaamd geene
verhouding tot de in de stad geschatte huishuur.
Al wat deze vele buiten willen en weten minder
aan de stadskas opbrengen, komt op de schoude
ren der burgers, die door karige inkomsten, groote
huishoudens of dagelijksche zaken genoodzaakt
zijn in de stad paalvast verblijf te houden, en
zich daartoe naar vermogen zoo goed doenlijk
inrichten.
Tot dergelijke resultaten voert, hoewel van
minder beteekenis, eene aandachtige vergelijking
der eerste en tweede, of der tweede en derde
kolom. Tusschen huurwaarde en meubilair, of
meubilair en verteringen kan geen doorloopend
verband gelegd worden. Hoe menig kleine en
van buiten onaanzienlijke woDing is keurig en
kostbaar gemeubileerd; hoe menig ander hééft
om welke reden ook haar deftig en kostbaar aan
zien alleen van buiten
Hoevele rijken verkiezen het eerste, hoevele
minder met goederen bedeelden zijn genoodzaakt
tot het laatste! Dbd, zal men zeggen, nemen de
eersten het tarief, en verkiezen de laatsten schat
ting; daarmede komt de willekeur op nieuw naar
binnen. Zoo dikwijls deze bij de gewichtige zaak
die wij onderzoeken, de deur wordt uitgezet, zoo
dikwijls komt zij een of ander raam weer binnen.
Nog moet bij dit gedeelte onzer beschouwing
eene voorname omstandigheid niet over het hoofd
worden gezien, namelijk het wonen in een eigen
huis of in een huurhuis.
Ook hier wordt de volksspreuk: „zalig zijn de
bezitters" gehuldigd. Die in staat is een eigen
huis te koopen is er heel wat beter aan toe, dan
die door veranderlijk verblijf of gemis aan be
zittingen steeds in een huurhuis moet wonen.
Onder overigens gelijke omstandigheden zuilen
beide hoogstens op dezelfde wijze aangeslagen
worden, doch waar de evenaar ongelijk wordt,
slaat ze zeker naar het voordeel van den bezitter.
Waar de tabel voor een gedeelte te hoog voor
een ander te laag aoDgeeft moet wel daar tus
schen, al is het voor een kleine strook, gelijkheid
bestaan.
Het komt mij voor, dat voor zoover de billijk
heid iD het onderhavige kunstmatige stelsel mo
gelijk is, zij bestaat voor de huuwaarde 600—800
overeenkomende met eene jaarlijksche vertering
van ƒ7000ƒ10.000. Met de daar beneden lig
gende cijfers, dus de meest gewone posten, zul
len wij ons in een laatst artikel bezig houden.
Lelden, 17 Januari.
De gisterenavond gehouden zevende openbare
bijeenkomst der volksvoorlezingen kenmerkte zich
door eene bijzonderheid die daar gelukkig tot de
zeldzaamheden behoortde commissie was ver
plicht van het door haar uitgeschreven programma
af te wijken. Werd ieders aandacht bij het bin
nentreden in de eerste plaats getrokken door de
op colossale schaal vervaardigde afbeeldingen,
die langs de éene zijde der zaal waren opgehan
gen en viel het menigeen daardoor niet moeilijk
het onderwerp te raden, dat de straks verwachte
spreker zich ter behandeling had gekozeD, spoe
dig zou het blijken dat die platen voor het oogen-
blik alleen konden dienen:
lste. Als eeu bewijs voor het ernstig en reeds
tot een begin van uitvoering gekomen voornemen
des aangekondigden sprekers, om overeenkom
stig zijn gegeven woord, voor de bezoekers der
volksvoorlezingen op te treden.
2de. Tot eene proeve van de.belangrijkheid
der te wachten voordracht, zoowel wat betreft
de keuze van het onderwerp als de wijze waarop
het den hoorders duidelijk zou worden gemaakt.
Aanvankelijk namen de zaken haren verwach
ten loop. Te half acht uren werd de bijeenkomst
geopend door ëene muziekuitvoering, die tot ruim
half negen duurde en waarvoor het programma
uit de volgende nummers was samengesteld:
1. Grande Marche van J. C. Scrrödek.
2. Ouverture flaydée Aubek.
3. Jeanne Hachette, scène
et air (met solo voor
Trompet)Concone.
4. Fantasie: le Cliklet Adah.
4. Sougs of the Thames,
walsKüjiner.
6. MarcheFadst.
Het gewoon orkest kweet zich uitmuntend van
zijne taak en, blijkens de 'luide toejuichingen
der hoorders, verschafte het hun, als naar ge-
woonte, veei genoegen.
Reeds vroeger deelden wij mede dat de Com
missie tegenwoordig kleine gedrukte programmaas
dier muziekuitvoeringen aan de bezoekers uit
reikt ,en natuurlijk trekken zij sinds dien tijd,
meer noch dan vroeger, de algemeene aandacht.
Wij kunnen daarom niet nalaten bij deze gele
genheid ons compliment te maken aan het lid
der Commissie dat speciaal met deze aangelegen
heid is belast en toont voor zijne taak zoo wel
berekend te zijnieder die den heer J. C. Fischer
en zijne verdiensten op muziekaal terrein kent,
zal daaraan trouwens wel nooit hebben getwij
feld.
Onmiddellijk na de muziekuitvoering trad Prof.
Van Geer als voorzitter der Commissie voor de
bezoekers op om hun, na eene korte voorafspraak,
mede te deelen waarop wij in den aanhef van
ons verslag reeds hebben gezinspeeld, namelijk
dat, door eene plotseling toegenomen ongesteld
heid, de heer J. W. Schaap, tot groot leedwezen,
zoowel van hem zelf als van de Commissie, ver
hinderd werd hedenavond voor de bezoekers op
te treden. De voorzitter schetste de verlegenheid
waarin de Commissie dientengevolge hedenmiddag
had verkeerd doch ook hoe hij al zeer spoedig
het geluk had gehad in den oud-voorzitter der
Commissie iemand te vinden, in staat en bereid
om haar te helpen. Hij wees er met nadruk op
hoe de spreker nagenoeg geheel onvoorbereid
optrad en riep daarom de bijzondere toegeven-
heid der hoorders voor hem in.
Weinige oogenblikken latèr verscheen de oud-
voorzitter en de toejuiching, waarmede zijne komst
in de zaal werd begroet, getuigde van de inge
nomenheid waarmede hij werd ontvangen. Met
dé hem eigen netheid en duidelijkheid droeg hij
den bezoekers voor een stukje getiteld: „De oor
log en het Itoode Kruis" van M. W. Scheltema.
Bestond er in den laatsten tijd, helaas I bijzon-
(Novelle naar het Hoogduitsch).
(Vervolg.)
Het gesprek liep aanvankelijk over het enga
gement van mevrouw Von Bork, en eerst, toen
hare vrouwelijke ijdelheid haar aanspoorde, hem
te vertellen, hoe haar aanstaaude haar als eene
arme vrouw had beschouwd, scheen denjustitie-
raad plotseling een nieuw licht in die zaak op
te gaau.
tf'JD brief is u toch vroeg genoeg ter hand
gestelu," vroeg hij aarzelend.
„Ja, eu neen, in ieder geval echter eerst, na
dat,! Rieger mijn jawoord had gegeven,
die den brief door licht te .verklaren verstrooiing
in den zak had gehouden, totdat hij des avonds weg
ging en toen even verrast was door den inhoud
als ik."
„Heeft de regeeringsraad u den brief gegeven
vroeg de hter Kraus verrast terwijl eeD eigen
aardige uitdrukking op zijn gelaat zichtbaar werd.
„ik had hem toch den heer Radauer toevertrouwd,
die hem mij, toen ik den kellner op wilde dra
gen u dien brief dadelijk ter hand te stellen, als
het ware met geweld afperste, omdat hij mij een
weg wilde uitsparen, en tevens daar hij absoluut
den overbrenger van het nieuws wilde zijn."
„Dat was zijn doel ook," antwoordde zij, „en
Rieger had moeite genoeg, hem daarin te ver
hinderen. Het is licht te begrijpen, dat als men
voornemens ie zulk een gewichtigen stap te doeD,
men gaarne alle lastige getuigen vermijdt, en daarom
nam hij de bezorging van dien brief op zich, ter
wijl hij voorgaf, dat ik niet te huis was, en dat
hij slechts gelegenheid zou hebben mij des avonds
nog te spreken."
De justitieraad schudde bedenkelijk het grijze
hoofd, terwijl een spotachtig lachje om zijn mond
speelde.
„Zeer slim overlegd," zeide hij glimlachend,
„de liefde is vindingrijk. Het verwondert mij
maar, dat de heer Radauer het over zich heeft
kunnen verkrijgen, legen den regeeringsraad te
zwijgen. Bescheidenheid is anders zijn hoofddeugd
niet."
„Neen," hernam zij lachend, „maar al had hij
ook gebabbeld, en hij zal het zeker gaarne ge
daan hebben, dan was Rieger toch te verstrooid,
om er na te luisteren. Hij zal slechts zijn best
hebben gedaan, hem te verwijderen, zonder op
zijne woorden te letten, want ik weet hoe moei
lijk het mij zelfs viel, om op dien dag, een ge
regeld gesprek met Rieger te voeren; zoo ver
strooid was hij, voordat hij zijne verklaring had
gedaan, en ik hem het jawoord had gegeven."
De oude heer antwoordde hierop niet, maar
vroeg iets later. „Als ik den heer Rieger, die ik
dezen morgen de gezainentlijke acten vau het
proces teruggezonden heb, goed verstaan heb,
hebt gij al uwe rechten en die van uw zoon aan
hem overgedragen."
„Ja antwoorde zij," eenigszins beschroomd door
zijn eigenaardigen toon; „mijn zoon heeft geen
andere rechten, dan die ieder kind op zijne ouders
heeft, de zaak kan hem dus geheel onverschil
lig zijn.
Maar gij vraagt dat alsof gij in mijn geval
anders zoudt hebben gehandeld?"
„Ik heb geen kinderen, mevrouw," hernam hij
ontwijkend, „ik weet dus niet, wat de moeder
liefde in zoodanig geval doet en vordert. Overi
gens komt alles er maar op aan, welke bepalin
gen er van weerszijden tusschen en uw ver
loofde in deze zaak gemaakt worden?"
Daarmede brak de justitieraad het gesprek af
en mevrouw Von Bork vsrmeed het, over zijne
vragen en opmerkingen verder na te denken. Zij
ontweek iederen twijfel en smartelijke aandoe
ning, zij had reeds geuoeg geleden onder de zor
gen eu moeilijkheden des levens en zocht nimmer
iu de toekomst gronden voor kommer en angst.
Weinige dagen later, nadat zij vooraf haar
broeder schriftelijk van haar aanstaande tweede
huwelijk kennis gegeven had, en tamelijk harte
lijke gelukwenschen van hem had ontvangen,
vertrok zij naar Frankrijk om hare zaken te
regelen; de regeeringsraad volgde haar spoedig,
om haar in den herfst als zijne vrouw in zijn
huis te voeren.
Zij betrokken toen reeds het groote huis, waar
wij Felix bij deu aanvaDg van dit verhaal zagen
binnentreden, en hoewel het er toen uog zoo
plechtig en donker niet uitzag, daar Marie er
licht en zonneschijn om zich heen verspreidde,
en hare lieftalligheid zelfs het koele, bedaarde
dat haar echtgenoot kenmerkte eenig leven en
warmte wist bij tezetteD, zoo had het voorden knaap
toch nimmer dien onbeschrijfelijken betooverenden
indruk die het ouderlijk huis gewoonlijk uitoefeDt.
Hij voltooide zijne opvoeding hoofdzakelijk onder
het liefdevolle, waakzame moederoog, terwijl
zij, verre van de heilige gevoelens haars har
ten te verminderen, voor den zood van haren
eersten en eenig geliefden, nu nieuwe plicht