Donderdag A°. 1871. 12 Januari. ILO Feuilleton van het Leidsch Dagblad". DE FAMILIE-JUWEELEN. DAGBLAD. en v PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Voor iederen regelj 0.d5. Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan. HET DERDE MliMSTERIETHORRECRE, IV. artHet nieuwe kabinet is in ons oog slechts eene gedaanteverwisseling. Zijn karakter en hare rich ting blijven dezelfde als van het vorig ministerie. (Ij De nieuwe ministers vertegenwoordigen aan het idel: bewind de liberale partij, die haar oorsprong en wording ontleent aan de gebeurtenissen van 1S4S. Deze partij is de uitdrukking van de ineer- derheid der natie, die de zegeningen van de be- ginselen van 184.8 op hoogeu prijs stelt, daaron- i0Di der wenscht te blijven leven en te ontwikkelen. 'ST, i Haar dien wil moet het land bestuurd blijven f- en zij die pogingen in het werk stellen om een stand van zaken in het leven te roepen, waardoor eene geleidelijke ontwikkeling op on besuisde wijze zou worden voorbijgestreefd, moe- 1"u" ten tot betere gedachten worden gebracht. Die taak te aanvaarden, aan de andere zijde te wa- ken tegen hen die den vooruitgang vijandig zijn en voorts het land wijs en heilzaam te be- sturen, zijn omstandigheden, die krachtige han- den en onwankelbare staatslieden aan het hoofd van den staat vereischen. Daarvoor is vooral eene persoonlijkheid noodig, die het vertrouwen der natie bezit. De omstan- digheid dat de staatsman, die het volk in dien geest heeft opgevoed en gelouterd, nog steeds de trouwe wachter onzer vrijheden is, en onverflauwd optreedt waar het gevaar dreigt, maakte de keus niet moeilijk. Thorbecke was van zelf aangewezen, nu zijne verwachting dat het land de hand van den mees- ter rechtstreeks kon ontberen, ijdel bleek te zijn. Men vatte dit echter niet op in een zin, als zouden de liberale beginselen nog niet genoeg i wortel hebben geschoteD, maar wijte de misluk- king van de proefneming om een ministerie- Thorbecke zonder Thorbecke te doen regeeren, aan hen die bedoelde beginselen verouderd ach ten en het gemis aan de noodige veerkracht van het vorig kabinet juist in deze materie misbruik ten om met leuzen te schermen, ten einde laDgs dien weg en met aansluiting bij heD, die op ko- loniaal terrein ook alles ademloos wenschen te hervormen, de teugels van het bewind in handen te krijgen. Als de man van krachtige constitutiouueele beginselen, neemt Thorbecke het gezag echter niet in handen alvorens voldingend gebleken is dat er geene richting in den lande is, die het vertrouwen van de meerderheid in het parle- ment zou bezitten. 'De langdurige crisis heeft dit zonneklaar be- wezen. En is er iels goeds uit dien allertreurigsten toestand, waarin ons land een paar maauden verkeerd heeft overgebleven, dan is het de kracht die Thorbecke en zijn ministerie er te meer aan te danken zullen hebben. De thans volbrachte oplossing geeft ons stof tot groote tevredenheid. We hebben haar vurig in dien zin gewenscht, omdat we ons overtuigd hielden, dat het aan Thorbecke gelukken zou de liberale partij eensgezind rondom zich te scharen. Ha het ministerie dat hij heeft samengesteld, twijfelen we daaraan niet meer. We zien in de keuze van de mannen, die naast Thorbecke zitting genomen hebben, zijne staatsmanswijsheid en zijne grondige kennis van de behoeften van ons land sterk uitkomen. We zijn er bijna zeker van, dat alle liberale vertegenwoordigers het nieuwe^ministerie zullen steunen en dat zijn daden van dien aard zullen zijn, dat die steun blijvend is. Nog meer, we dur ven ons zelfs vleien dat vele gematigde con servatieven zooals 's Jacob, Van Reenen, W. Van Goltstein, Kalt! en nog enkelen zich niet zullen rangschikken in de gelederen van de oppositie quand-mème, maar eerder eene afwachtende hou ding aannemen. Wat daarvan ook zij, aaneensluiting is, meer dan ooit sedert 1848 het geval was, gebiedend noodzakelijk, we durven zeggenplicht. Wij hopen dat de liberalen dit inzien en niet uit het oog zullen verliezen, hoe ook over een of ander vraagpunt in meening verschillend, dat er een algemeene vijand te bestrijden is. Die vijand moet niet licht geteld worden. Wij bedoelen niet zoozeer de zwakke conser vatieve partij als wel de kerkelijke partijen, die vereenigd aan den geregelden gang van zaken veel nadeel kunnen berokkenen. Alleen door eendrachtig voort te arbeiden op den liberalen weg, kan de schijnbare kracht van dien vijand verbroken worden. Men versta ons wel. We gelooven er zelfs in de verste verte niet aan, dat de ultramontanen of orthodoxen in ons land ooit zullen zegevieren, maar ze kunnen door allerlei kunstmiddelen een tijd lang de ontwikkeling van den nieuwen tijd storen, hoeveel te meer als ze daarbij door ver deeldheid onder hunne besliste tegenstanders in de band worden gewerkt. Vooral ten opzichte van de ultramontanen roe pen we: Zie toe. We weten maar al te zeer dat ze ijverig aan het werk zijn, wat we van hen te wachten hebben. Bluntschli geeft er ergens in zijn werkje: „De Politieke Partijen", eene uitstekende schets van „Zoo ver de macht van het ultramontanisme reikt," zegt hij, „wordt de geest der natie ver duisterd, de volksontwikkeling tegengehouden, de beschaving der hoogere klassen bedorven, de vooruitgang in landbouw en nijverheid gestoord, iedere vrije bewegiDg van den geest onderdrukt, de wetenschap op vernederende wijze onder het juk der kerk gekromd, de Staat ontzenuwd en het moderne leven verstikt." Welnu, de houding van de ultramontanen in ons land, hun wroeten om ook op ons staatsleven invloed, ja overwicht te veroveren, moet met alle ons ten dienste staande middelen te keer worden gegaan. Reeds hebben zij de conservatieven in hun net ten verstrikt, de anti-revolutionnairen wankelen. Zou de liberale partij, ondanks haar, het nog verder willen laten komen? In België kunnen we ons dit verklaren, van Nederland hebben we beteren dunk. Uit de houding van de Volksvertegenwoordi ging zal spoedig kunnen blijken of we hierin niet mistastten. En zeker zal die houding van overgrooten invloed zijn hij de aanstaande ver kiezingen. Alle verschijnselen doen zien, dat de natie het nieuwe ministerie genegen is, en zij althans wenscht dat men de nieuwe mannen den tijd gunne om met daden te voorschijn te komen. Maar om daartoe te geraken moet het minis terie kunnen rekenen op de ondersteuning van de liberalen tegen alle anti-liberalen, die niet alleen een verwoeden strijd zullen voeren omdat het liberaal karakter van het kabinet onbetwistbaar is, maar ook geene poging onbeproefd laten om de bekwame mannen, waaruit het kabinet bestaat, in hun daden te belemmeren. Wat ons betreft, we zullen het ministerie Thorbecke ondersteunen wegens ons vast ver trouwen in de beginselen, die deze staatsman huldigt; wegens onze ingenomenheid met het vele heilzame, dat hij in zijne langdurige loop baan voor ons vaderland gewrocht heeft, en om dat hij zich door mannen omringd heeft, waar van niet ten onrechte, nevens een krachtig be stuur, veel wordt verwacht. Lelden, 11 Januari. Uit Katwijk a/d Rijn ontvangen we van ge achte zijde de volgende statistische gegevens van de gemeente Katwijk van het jaar 1870. De bevolking bedraagt 5317 zielen, en het aantal geboorten, waaronder 13 levenloos aangegevenen 221 (115 van het mannelijk en 106 van het vrouwelijk geslacht), overleden zijn 120 personen, waaronder de 13 levenloos aangegevenen niet begrepen zijn. De bevolking is slechts met 4 personen vermeerderd, aangezien 194 personen naar elders zijn vertrokken en 110 zich in de gemeente gevestigd hebben, terwijl er 88 per sonen meer geboren dan overleden zijn. Zeer opmerkelijk is de sterfte-verhouding. Vol gens de tabellen gevoegd bij den sterfte-atlas van Nederland, bedraagt voor de gemeente Katwijk bij eene gemiddelde bevolking van 5032 zielen, de gemiddelde sterfte ruim 162 personen. De werkelijke bevolking bedraagt thans 285 personen meer, en de sterfte (waaronder 13 levenloos aan gegevenen) 30 personen minder dan het gemiddeld aantal. Een feit dat zeer spreekt voor de bui tengewone gezondheids-toestand in deze gemeente voor het jaar 1870. Opmerkelijk zijn ook de vol gende cijfers. Van de 120 overledenen stierven er 40. dat is ruim 33 pCt. binnen het 1ste le vensjaar. Van die 40 stierven 10 in de 1ste le vensmaand. Dus bij de geringe sterfte overtrof toch dit sterfte-cijfer, het gemiddelde (ruim 31 pCt.) met 2 pCt. Er stierven dus in even redigheid meer kinderen in het 1ste levensjaar en toch overtrof het cijfer der ongehuwd gestorve nen (64) dat der in gehuwden of in weduwen- staat overledenen (56) slechts met 4. Van de 133 overledenen, waaronder de 13 levenloos aangegevenen behoorden 60 tot het mannelijk en 73 tot het vrouwelijk geslacht. Van het mannelijk geslacht werden er echter 9 meer dan van het vrouwelijk geslacht geboren. Wanneer de verhouding tusschen de geboorten en sterfgevallen niet zoo gunstig was geweest, zou de bevolking van Katwijk aanzienlijk ver minderd zijn. Naar elders immers vertrokken 194 personen, terwijl 110 zich in de gemeente vestigden. Zij, die de gemeente verlieten, waren vooral visschers (die naar Scheveningen vertrok ken en dienstboden. Gebrek aan woningen en het zoogenaamd op deel, in plaats van op per cent varen, schijnt van het vertrek der eersten de oorzaak te zijn. De kiesvereeniging Burgerplicht te Amsterdam heeft gisterenavond met overgroote meerderheid van stemmen verworpen een voorstel van het oud-lid der Tweede Kamer, den heer Pijnappel, om in het reglement der vereeniging op te nemen, dat zij er naar streven zal het recht van vrede en oorlog en dat omtrent het sluiten van trac- taten, van den koning op de wetgevende macht te doen overbrengen. Van de 10 candidaten tot het verkrijgen der bevoegdheid als apotheker, die het te Amsterdam gehouden praktisch examen in het laboratorium hebben doorgewerkt, hetwelk den 19dén Decem ber begonnen en den 31sten dier maand geëin digd is, zijn 8 tot het mondeling examen toegelaten, hetwelk van den 2den tot den 5den dezer in het open baar is gehouden. Na afloop zijn 7 candidaten tot apotheker bevorderd, en wel de volgende heeren: M. S. Marx, te Leiden; B. Grei, te Arnhem; R. Duim, te Zwolle; G. Zwart, te Gorredijk; D. J. Risselada, W. A. L. Legebeke en M. G. Boutjema, allen van Leeuwarden. Te Utrecht is door den kërkeraad der herv. gemeente uit het vroeger vermeld drietal tot predikant beroepen, Ds. A. W. Bronsveld, theol. doet. en pred. te Haarlem. Het hoofdbestuur van de „Vereeniging ter ver strekking van dadelijke hulp aan min bezoldigde onderwijzers en tot bevordering eener voortdurende verbetering der onderwijzers tractementen" heeft reeds eenige vergaderingen gehoudeD, otn de voorloopige werkzaamheden ten einde te brengën. Spoedig zullen eenige heeren worden uilgënoo- digd, om als correspondenten werkzaam te zijn. In eene circulaire van de Vereeniging in het be lang der Weezenverpleging aan de besturen der verschillende wees-inrichtingen, wordt mededee- ling gedaan, dat op eene vroegëre circulaire aan dezelfde besturen, om inlichlingen over de zaak der wezenverpleging, 85 antwoorden zijn inge komen dat Ds. M. W. Schelteina opdracht ont vangen heeft om voorloopig in de prov. Friesland een onderzoek in te stellen naar de wezenver pleging buiten gestichten, grootendeels ten platten 870, Sfl 19.S JgM 84' fi IJ A: ■1 er i g, 'Vi O- 1 •/w. d. W Rot» .11 fl* r.B' rpOt (Novelle naar het Hoogduit6Ch). Veruolg.) Wat hun proces aangaat, zoo spraken zij zeer zel den daarover maar zooals de advocaat van mevr. Von Bork verzekerde stond hare zaak goed, en hoe gelukkig haar dit stemde, zoo vermeed zij toch steeds angstig zich het gevoel voor te stellen, dat haar bezielen zoude, wanneer zij de overwinning behaalde in dezen strijd, en voor altijd moest scheiden van een man, die haar niets dan wel willendheid en oplettendheid had bewezen, en wien zij daarvoor slechts teleurgestelde hoop achter liet. Van haren broeder hoorde zij weinig of niets; de aanvankelijk begonnen briefwisseling hield spoeuig genoeg geheel weer op, hij was haar bijna weer even verre en vreemd, als toen hen de zee nog scheidde, en zij gevoelde steeds eene angst en beklemdheid als de gedachte bij haar opkwam, dat het noodlot toch nog eens haar zoon op de hulp van dien man zou aanwijzen. Zoo stonden de zaken nog, toen de lente reeds zijne eerste warme zonnestralen in het vertrek van mevrouw Von Bork zond, die hare vensters bereidwillig voor dien lentebode had geopend. Door de zware gordijnen verborgen, zag zij naar beneden op straat, en merkte den regeeringsraad en den heer Radauer op, die aan het einde der lange straat van verschillende zijden komende, elkaar ontmoetten en toen gemeenschaplijk naar het hotel kwamen. De bankier scheen den ande ren iets zeer gewichtigs mede te deelen en beide bleven een paar maal staan. Mevrouw Von Bork was niet bovenmatig nieuwsgierig, dat wil zeggen, deze der vrouwen aangeboren eigenschap was bij haar niet bijzon der ontwikkeld, maar de natuurlijke aanleg daartoe was sterk genoeg dat zij, toen de beide mannen voor het huis stonden, zich inspande om eenige woorden op te vaDgen. Het leven op straat was haar echter niet gunstig, zij hoorde slechts dat Rieger met ver heffing van stem en op knorrigen toon zeide: „maar ik zeg u immers, Radauer, dat zij niet te huis is, ik heb haar eenige oogenblikken ge leden nog op het glacis zien wandelen." De bankier zag hem ter zijde recht schelmsch over zijn gouden bril aan, begon te fluiten, en klopte den regeeringsraad vertrouwelijk op den schouder, alsof hij zeggen wilde: „Dus alleen gezien hebt gij ze, oude schelm?" Maar hij zeide niets, maar noodigde hem door een tweeden blik tot een bescheiden mededeeling uit, die de ander echter geenszins scheen te willen doen. Hij strekte daarentegen bedaard de hand uit en ODtving van den heer Radauer, die zich beter op die stomme uitnoodiging scheen te verstaan, een grooten ver zegelden brief, die hij uit zijn paletót te voor schijn haalde. Rieger stak hem in zijn borstzak, zeide den aan de deur staanden kellner iets en verwijderde zich met Radauer, van wien hij ech ter aan den hoek der naaste straat afscheid nam. Mevrouw Von Bork was teleurgesteldzij had den regeeringsraad die, wat zelden gebeurd was, in twee dagen niet bij haar w as geweest, veel te zeggen en had er op gerekend, dat hij heden zijne nalatigheid weer goed zou maken. Het was gelukkig voor haar, dat zij gehoord had, dat hij beweerde haar buiten de poort ge zien te hebben, daar zij in zijne verzekering eene verontschuldiging vond, want zij was door zijne oplettendheden en drukke bezoeken reeds zoo verwend, dat verzuim van zijne zijde haar pijnlijk zoude aangedaan hebben. Zij gaf dus vb>r de eerstvolgende uren de hoop op om hem bij zich te zien en had juist eenigen arbeid ter hand genomen, toen de kellner de deur opende en den regeeringsraad aandiende, die hem reeds op den voet volgde. Verwonderend zag zij op, zij had toch duidelijk gehoord, en bleef nu, daar zij niet bekennen wilde, geluisterd te hebben, in twijiel ot zijne woorden niet op eene andere gedoeld hadden. Toen zij echter zeide, dat zij hem met Radauer voor de deur had gezien, antwoordde hij: „Ja, de oude Radauer had groote lust u te bezoeken, maar daar ik dit voornemen ook had, zoo zult gij mij niet kwalijk nemen, dat ik de vrouwen een weinig in haar handwerk heb getast, en in trigeerde en manoeuvreerde, totdat ik mij zelve en u van hem had bevrijd; men is niet altijd gestemd, om zijne dwaasheden aan te hooren." Zij gal hem gelijk en bracht het gesprek op andere onderwerpen, maar bemerkte spoedig, dat Rieger heden verstrooid en gedurig in gedachten verzonken was en dat, als hij sprak, zijne stem en zijne woorden iets treurigs en weekhartigs had, dat zij anders nimmer bij hem opgemerkt had. „Waar denkt ge toch aan?" vroeg zij, toen hij weer voor zich zat te staren en een harer vragen onbeantwoord had gelaten. „Dat ou6 proces nu spoedig geëindigd zal zijn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1