Maandag A°. 4871. 2 Januari. Feuilleton Vcan het „Leidsch Dagblad". DE FAMILIE-JUWEELEN. i\°. 3342. LEID SCSI DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en "Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER AD VERTENTIEN Voor iederen regelj 0.45. Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan. Het zwarte jaar ja, zoo zal het afgeloopen jaar voortaaD geboekstaafd wordeD is verstreken. Helaas, de rampen en de ellende in dit tijds verloop over ons werelddeel uitgestort, zijn ten toppunt gestegen In lang waren we bij het aanbreken van een nieuw jaar niet zoo treurig, zoo weemoedig ge stemd als heden. We gaan den nieuwen jaarkring niet blijmoe dig in. We zijn mistroostig. Hetgeen voor ons ligt is even onheilspellend, als 't geen achter ons ligt rampzalig is geweest. Het verschiet beurt niet opintegendeel, 't slaat ter neer: Oorlog, verwoesting, ziekte, plundering, roof en moord dagelijksch werk. Trouweloosheid, logen en bedrog als hoogste streven van de staatslieden. Stilstand van handel en nijverheid in de twee grootste staten van Europa. Uitputting van twee machtige natiën. Het uitvinden van verdelg'mgs- en vernielings middelen hoogste leus. Alle volken er op uit om zich te wapenen. En dit alles in de eeuw der groote verlichting en beschaving 1 Wat moet daarvan worden? Het duizelt ons indien we dit alles voor onzen geest zien voorbijtrekken. Wie schrikt en beeft niet voor de ontknooping van dit drama? Zal de eeuwen oude strijd tusschen oorlog en vrede eindigen, of staan we voor een Dieuw tijdperk van schok op schok Maar dit kan, zal en mag niet. De volkeren zullen toch eens uit hun doodsslaap ontwaken. Zullen ze nog langer het werkluig.de speelbal zijn, van hetgeen men vaderlandsliefde gelieft te noemen? Ze zullen toch eens wijzer worden en inzien dat het patriotisme niet bestaat om verdelgings- tochten tegen elkander te houden. Moch dit de lichtstraal voorde toekomst zijn, laten we dan het jaar 1871 begroeten als voorbode van een nieuw tijdperk, waarin vrede de volke ren voor eeuwig zal verzoenen. De despoten zullen dan wel de volkeren moeten volgen. En ons land? Zijt ge tevreden Nederlanders? Ja, nietwaar? want waar welvaart heerscht, waar de behoeften vervuld worden, is de Maat schappij gelukkig. Zoo is 't ook. Maar zijt ge overtuigd, Nederlan ders, dat die welvaart de ware is? Ziel ge wel verder dan het heden? Denkt ge wel eens verder dan om uwe beurs en kerk? Doet dit eens en onderzoekt of tot niets leidende partijtwisten den bloei van een land bevorderen of lauwheid en onverschilligheid de fondamenten van het staats gebouw niet vermolmen, of vooruitgang de ra deren van de staatsmachine verstompt? En antwoordt dan eens op de vraag: Nederlan ders, zijt ge tevreden? Maar doet 't spoedig, want de tijd dringt. Ver geet vooral niet te zeggen waarom ge niet, waarom ge wel tevreden zijt. Maar spoedig, want is 't noodig. Denkt daarbij vooral aan 't geen er in 't buitenland omgaat. Blikt in de toekomst en zegt dan, wat Nederland moet zijnwat Volk en Regeering kunnen zijn. Kunt ge dat Nederlanders, dan zal't antwoord op de gestelde vraag niet moeilijk vallen. En als de bedoeling van dit antwoord uitge voerd wordt, dan zal ook 1871 voor Nederland de voorbode zijn van het Nederland zooals het moest zijn Lelden, 31 December. De klachten dat de inrichting van het Lees museum in alle opzichten veel te wenschen overliet, en de pogingen om deze inrichting zoo te hervormen dat zij zou beantwoorden aan de eischen van onzen tijd, dagteekenen reeds van het jaar 1S69. Met het jaar 1870 zijn ook die klaagliederen verdwenen. Met het jaar 1871 treedt het Leesmuseum een nieuw leven in. Eindelijkwant men heeft wat moeten schallen und wallen om 't zoo ver te brengen Een uitbundigenlof toe te zwaaien aan de on vermoeide ijveraars, die tot het gewenschte doel hebben meegewerkt, zou ganscli niet misplaatst zijn; maar we onthouden ons er vari, overtuigd dat de grootste lof voor de hervormers is gelegen in de voortdurende belangstelling der burgerij. De reeds toegenomen belangstelling levendig te houden; tot nieuwe en voortdurende onder steuning op te wekken van iets goeds, van iets dat ten algemeenen nutte strekt, van iets waar elk beschaafd inwoner dezer stad zich te huis gevoelen kan, is de aanleiding tot het schrijven van deze regelen aan den vooravond der opening van een Leesmuseum, geschoeid op de leest waar door dergelijke inrichtingen in onderscheidene an dere steden zoozeer uitmunten. Wat men in de allereerste plaats alhier be hoefde is gevonden: „een goed, ruim gebouw, hetwelk inwendig zoodanig ingericht is, dat het in alle opzichten aan den goeden smaak en vóór alles aan het doel beantwoordt. EeD gebouw dus, 't welk er geheel voor bestemd en toe ingericht is, en waaraan het benoodigde personeel ver bonden is." Gebouw en inrichting overtreffen zelfs de ver wachting. We hebben 't bezichligd en vonden twee ineenloopende ruime en hooge zalen, waar achter een derde vertrek van gelijke breedte, doch niet zoo lang en van de beide vorige door een glazen beschot afgeschut. Dit vertrek is volgens het reglement uitsluitend tot leeskamer ingericht; het is verboden daarin te rooken en overluid te spreken. De beide andere zalen zijn voor conver satie-lokalen bestemd. Het ameublement is netjes en comfortable; de inwendige inrichting der lokalen is hoogst doelma tig, zoodat alle grieven, die tegen de vroegere localiteit bestonden, vervallen. Men zal nu niet ineer elkander in den weg of aan een tochtig raam of in de kou zitten. Als eenige leden het hoogste woord voeren, zal men in zijne lectuur niet gestoord worden. Guitenstreken zooals in het gebouw waarin de oude localiteit gelegen was, zullen niet meer uitgevoerd wordenkort om, op het gebouw afgaande kunnen we vei lig verzekeren dat Leiden eindelijk in het bezit is van een Leesmuseum, dat onze academie-stad waardig is. Nu is er vroeger veel en gegrond geklaagd over de lectuur. En zeer zeker is dit de hoofd zaak. Maar wij zijn overtuigd dat de commissa rissen ook daarin op eene wijze zullen voorzien, die in overeenstemming is met hetgeen men mag verwachten van een Leesmuseum, dat in een ge- bouw als het tegenwoordige op zulk een onbe krompen schaal gevestigd is. Tot dusver kunnen we daaromtrent slechts eene samen valling mededeelen van 't geen in eenige artikelen van 't nieuw ontworpen reglement voor komt „Op het Leesmuseum zijn voorhanden tijdschrif ten, vlugschriften en dagbluden. Bij de keuze van lectuur wordt aan de geschrif ten van algemeene strekking en algemeen belang de voorkeur gegeven boven die, welke zich de behandeling van enkele onderwerpen of takken van wetenschap ten doel stellen. In het belang van het Leesmuseum en tot uit breiding van de lectuur, gaan commissarissen, namens de leden, overeenkomsten aan met opzich ters van bibliotheken en met particulieren. In de keuze der geschriften slaan zij zooveel mogelijk acht op het verlangen der leden." Welnu, uit een en ander blijkt, dunkt ons, om standig dat het Leesmuseum zeer veel verbeterd is, eene zaak, die zonder de belangstelling van die ingezetenen, op wie het beroep niet te vergeefs was, niet tot stand zou zijn gekomen. Maar zal de verjongde inrichting steeds bloeien, dan is het noodig dat het ledental belangrijk uitgebreid worde; we zouden wenschen dat een ieder eens kennis ging maken met de inrichting, en zijn overtuigd dat er dan voor eene jaarlijksche contributie van f 10 nog zeer vele leden zullen gevonden worden. Commissarissen zijn dan ook op het gelukkig denkbeeld gekomen om iets in dien geest te doen, door gedurende de eerste 11 dagen het Leesmu seum ter bezichtiging open te stellen voor alle belangstellenden en stadgenooten. Zij die dan nog leden worden betalen geen entrée. Commissarissen van het Leesmuseum hebben hunne taak vervuld. Leidens ingezetenen zullen dit zeker op prijs weten te stellen. De heer L. A. Leenders, sedert 32 jaren boek houder bij de administratie der Koninklijke Ne- derlandsche Grofsmederij, heeft gemeend die be trekking met 1 Januari 1871 te moeten neder- leggen. Als bewijs dat de heer Leenders door de be ambten der fabriek zeer geacht werd, moge strekken dat deze hem een blijvend aandenken hebben geschonken aan den tijd dien bij boven of naast hen op de fabriek werkzaam was. Dit geschenk bestaat in een zilveren inktkoker en gouden potloodpen. De beambten zien den heer Leenders met leed wezen eene betrekking verlaten, waarin hij steeds hunne grootste toegenegenheid genoot Wij vernemen dat Deel II van den eersten jaar gang van de Handelingen der Nederlandsche Juris- ten-Vereeniging, inhoudende het verslag van het ver handelde ter vergadering van 8, 9 en 10 September 11, thans geheel is afgedrukt en aan de leden wordt verzouden. Het Vaderland bevat het volgend bericht, over genomen uit een uit Parijs ontvangen nummer van het bulletin-dagblad Le Telegraphe van 20 December, dat het onvertaald overdrukte: La Uollande declarant la guerre a la Prusse. La Haye, 17 Decernbre. Voici la dépêche que le Roi de Hollande adresse au gouvernement du grand-duché de Luxembourg, qui est une anuexe du royautne des Pays-Bas: „Je défendrai le traité de 1867, l'honneur et l'independance du pays. J'approuve tout ce que le gouvernement a fait." Bravo! Honneur aux descendants de l'amiral de Ruyterl Voila enfin une attitude digne et ferme. Cette dépêche brève et energigue a un caractère de dignité froide et calculée qui l'era réiléchir l'ogre Guillaume. Rapellons-nous que la Hollande, grande puis sance commerciale sur les mers, a été la premiere puissance maritime et qu'elle pourrait la redevenir pour ainsi dire en un clin-d'oeil, car la-bas ily a autant de marins exercés et intrepides qu'il y a d'habitants. Unie A la France, la Hollande peut nous aider serieusement et nous pouvons la sauver de l'envahissement Prussien. Cette attitude du Roi des Pays-Bas pourrait (Novelle naar het Hoogduitsoh). Vervolg.) „De jonge heer zal appetit hebben," meende de oude man, „hij heelt mevrouw reeds overal, zelfs in de kamers van den Chevalier gezocht, en ik zal dus spoedig het ontbijt bezorgen." De opmerkzaamheid van mevrouw Von Bork was dadelijk op Felix gericht, die zij liefkoosde en zich vervolgens met hein aan de tafel zette. „Wat scheelt oom dan toch eindelijk, mama," vroeg hij na een poos, toen Martin nog niet in de kamer was, „waarotn kan hij niet rusten, en waarom spreken allen zoo geheimzinnig van hem dat men bang wordt voor oom en zijn huis." „Lieve Felix," zeide de moeder, „plaag mij niet met vragen, die ik u, zoo lang gij een kind zijt, toch niet beantwoorden kan, omdat gij ze niet zoudt verstaan. Geloof echter, dat er niets is, waarover gij hier angstig behoeft te zijn; gij weet, ik heb op de geheele wereld niets meer dan u, en ik zou u niet in dit huis gebracht hebben, als gij hier aan eenig gevaar waart blootgesteld. Uw oom is, zoo als ik u reeds heb medegedeeld, ziek en onge lukkig, en dat werkt verschillend op de men- schen. Mij drijft mijne smart tot God, maar ook tot de menschen, die tnij inlichting, troosten hulp kunnen geven; ik droeg mijn geluk niet alleen, ik zoek nu ook in mijne droefheid deelnemende harten. Bij uw oom is dit anders; de droefheid heeft hem eenzaam en somber gemaakt, hij mijdt de menschen, en is van hen vervreemd, zelfs van mij, zoo als ik tot mijn leedwezen gevoel. Daarom zullen wij niet lang hier blijven, Felixonze tegenwoordigheid windt uw oom op, nu hij se dert jaren gewoon is geheel alleen te zijn, en in plaats van hem genoegen of afleiding le geven, verergeren wij slechts zijn toestand." Daarmede brak zij het gesprek af, de knaap waagde ook geen verdere vragen of aanmerkingen, die ver raden zouden hebben, dat hij toch noch levendig belang stelde in een geheim, dat hem des te meer aaDtrok, daar zulks het eerste was, dat hij in zijn jeugdig leven ontmoette. Na het ontbijt deden zij een groote wandeling, terwijl zij de beek volgden, die hen op de ber gen voerde, en toen zij na verloop van twee uren terugkeerden, was de Chevalier bij de hand en geheel gekleed. Hij zag er nog bleeker en lij dender uit dan den vorigen avond, maar niette genstaande zijn lijdenden toestand, verzuimde hij geen der kleine oplettendheden die hij tegenover vrouwen altijd met nauwgezetheid waarnam, en die hij zelfs bij zijne zuster niet naliet. Hij schonk hare omstandigheden ook levendige belangstelling en werd eerst weer onrustig en angstig, toen zij hem zeide, dat haar overleden echtgenoot gehoopt had, dat haar broeder, ge durende den tijd, dat die zaken der erfenis ge regeld werden, met haar te zamen in M., zoude wonen. „Neen!" riep hij met zenuwachtige gejaagd heid uit de handen afwerend uitstrekkende, „dat uiet, Marie, alles, maar dat niet. Het gewoel eener groote stad, en het verkeer met vele, en allerlei soort van menschen, zou tnij ombren gen; ik zou een last voor u zijn, in plaats van een steun, Gij weet, ik leef slechts in het ver- ledene en met de toekomst verbindt mij slechts éene hoop, om degenen die ik zoo aanhoudend en angstig zoek eindelijk toch nog eens te vin den. Dan echter is ook mijn vverli, het eenige waartoe ik nog deug, afgedaan; ik waak en hoop en zoek slechts, zoolang de prikkel der angst en des berouws mij voortdrijft, en ik ge voel duidelijk, dat ik ineen zinken zal zoodra ik ruste gevonden heb." Een onbeschrijflijk medelijden was op het ge laat van Marie zichtbaar. „Dat verhoede God," zeide zij diep bewogen, „dat de last mijner zorgen uw lijden verzware, ik zal mijn weg wel vinden. Maar om uwent wil, om uwe hoop, zou ik wenschen dat gij u losrukte uit deze eenzaamheid, die niettegenstaan de hare betoverende schoonheid geen vrede kan geven. Als gij reist, en uw verblijfplaats dikwijls veranderd en groote steden bezoekt, zult gij meer gelegenheid en middelen vinden, om nasporingen na haar te doen, en dat streven zal u dunkt mij reeds eenigermate rust schenken. Ik weet niet, wat gij u in dit geheel bijzondere geval hebt te verwijten, maar in ieder geval komt het mij voor, alsof uwe verbeelding uwe schuld verdub belt, en u alleen als verantwoordelijk voorstelt, waar de staat, de omstandigheden en een groot aantal andere personen uwe schuld deelen." Hij schudde treurig het hoofd„lijd noch plaats kunnen mij de herinnering aan dat verschrikkelijke oogenblik ontnemen, het gewicht der aanklacht, trelt mi] alleen, en geene drogredenen kunnen die van mijne schouders riemen. Ik heb geen lust in de wereld terug te keeren, en zelfs geen plicht of overleg zoo als gij het noemen wilt, kunnen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1