3827. Woensdag A°. 1870. 14 December. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". DE FAMILIE JUWEELEN. LEIDSCE DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. lrranco per post3.85. Afzonderlijke Nomraers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PKIJ8 DER ADVKRTENTIEN Voor iederen regel0.1 Grootere letter, naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 13 December. In de vijfde openbare bijeenkomst, gisteren- rODd door de Commissie voor de Volksvoorle- ingen gehouden, trad als spreker op Dr. W. N. )u Rieu, die zijne hoorders uitnoodigde toteeiie andelin* door eene stad der grijze oudheid, het tomeinsche Pompeji, dat 79 jaren vóór Christus en gevolge eeuer hevige uitbarsting van den esuvius, met een groot deel zijner inwoners, tuier asch en lavastroomen werd bedolven. Zóo olkouten was die bedekking geworden, dat euwen lang de kennis van het bestaan dier be- olven stad is verloren geweest, toen in het laatst [er vorige eeuw het graven eener put daar ter ilaatse aanleiding gaf, dat de eerste sporen er an op nieuw werdeD ontdekt. Onder het Fransch lewiud in Italië werd de opgraving met kracht loorgezet en thans vertoont zich de stad onge- reer iu denzelfden staat als waarin zij verkeerde ioeD, nu ruim twintig eeuwen geleden, de ver woesting plaats had. Zij die weten hoe Dr. Du Rieu, niet alleen ioor grondige studie maar ook door eigen aan- chouwing, in dergelijke zaken te huis is, kun nen zich voorstellen welk een voortreffelijk ge- eider hij bij die wandeling was en op hoe menige bijzonderheid hij de aandacht vestigde, lie een diepen blik deed slaan in de zeden en gewoonten, de vorderingen op het gebied van kunst en handwerk, met éen woord in den ge- heeleu maatschappelijken toestand der toenma lige Romeinen. In 't bijzonder stond de geachte I spreker stil bij de inrichting der begraafplaats, ;even buiten de stad gelegen, den bouw der muren die de stad omringden en voor vijandelijken aan val moesten beschermeD, de inrichting der stra ten, pleinen, waterleidingen en fonteinen, den bouw der winkels en woonhuizen en al wat erder op straat de aandacht trekken kon. Daarop trad hij met zijne hoorders, die hem in hunne verbeelding vergezelden, eenige dier winkels bin nen en vond er ruime stof tot hoogst belangrijke mededeelingen in de voorwerpen daar aanwezig, die een helder licht verspreidden over de wijze, waarop de voormalige bewoners in de verschil lende behoeften des dagelijkschen levens haddeD voorzien. Zoo bezocht hij o. a. een schilders winkel, eene broodbakkerij, een goudsmidswin kel en een winkel waar drinkwaren werden verkocht. Daarna bracht de spreker zijne hoor ders in een aanzienlijk woonhuis, maakte hen bekend met de bestemming die aan de verschil lende vertrekken en onderdeelen was gegeven en besloot zijne voordracht met het bezoeken van een paar openbare gebouwen, een schouw burg en een amphitheater. Een en ander getuigde van zoo veelzijdige kennis en bewoog zich daarbij zoo geheel op een voor ieder even belangrijk deel van het ge bied des meuschelijkeD wetens, dat waarlijk de bezoekers het optreden van dergelijke sprekers wel op hoogen prijs mogen stellen, 't Is waar, het volgen van zulke voordrachten eischt eene bijzondere oplettendheid en onder de bezoekers zijn er velen wien het zelfs eenige inspanning kost maar daar staat dan toch ook tegenover dat men langs dien weg, en laDgs dien weg alleen, er toe komt om langzamerhand zijne ken nis te verrijken. Wij weten dat er onder de trouwe bezoekers der volksvoorlezingen velen zijn die met dat doel komeo meer en meer hopen wij zulks van allen te kunnen getuigen. Na eene korte pauze, gedurende welke eenige exemplaren van het juist verschenen Leidsch Dagblad werden uitgereikt, riep een lid der Com missie, de heer H. N. Veefkind, de welwillende aandacht der aanwezigen in, voor de voordracht van een prozastukje getiteld: „Iets uit den tijd toen ik nog een lief vers maakte" van Lodewijk Mulder, 't Verschafte, naar het scheen, den hoor ders veel genoegen al was het dan ook oorzaak dat zij eerst een half uur (over den gewonen tijd) huiswaarts keerden. Vooraf deelde de Voorzitter nog mede dat, uit hoofde van het Kerstfeest, de eerstvolgende bij eenkomst aanstaanden Maandag den I9den dezer zal worden gehouden. vertrokken en zullen, naar men verneemt, op het einde dezer week terugkeeren om bij de ter aarde-bestelling tegenwoordig te zijn. In liet Holel Bellevue te 's-Gravenhage is aan gekomen de heer Charles Gorham, gezant en gevolmachtigd minister der Vereenigde Staten bij liet Nederlandsehe hof. i jZ. M. de Koning is gisterenmiddag te half- zes per Rijnspoor van het Loo in deze residentie teruggekeerd. Z. M. begaf zich eerst naar H.D. pa leis, maar is spoedig daarna naar het huis de Paauw gereden, om een bezoek van rouwbeklag te breDgen aan Z. K. II. prins Frederik en H.D. dochters. Men verzoekt ons te melden, dat onder de ver tegenwoordigers der onderscheidene kerkgenoot schappen bij de plechtige inwijding van de Re- monstrantsche kerk op Zondag 11. ook behoorde Ds. Fangman. In de maand October zijn aan het postkantoor alhier bezorgd de volgende brieven naar het bui tenland, die wegens onbekendheid der adressanten niet bezorgd zijn kunnen worden. J. Th. v. d. Chijs, te Brussel; J. Banziger, te Gleuennont; L. W. Wernink, te Baden-Baden 11. M. v. d. Hoek, te Braunschweig; Mad. A. C. Juta-Lisman, te Coblenz; H. M. v. d. Hoek, te Coin; M. PolaDO, te Mainz; Mad. A. C. Tuillard, te Chaux de fonds. De heer Dr. G. Van Gorkom, predikant te Amsterdam, zal, naar wij vernemen, in de laat ste helft van Januari 1871 alhier eene voordracht houdeD ten behoeve der „Leidsche Vrouwenver- eeniging." Wij twijfelen niet of een zeer talrijk gehoor zal den begaafden man de voldoening verschaf fen, niet vruchteloos voor dit goede doel te zijn opgetreden. De generaal Herward von Bittenfeld en de majoor Strekfuss hebben de condoleantie van Z. M. den Koning van Pruisen aan Z. K. H. Prins Frederik overgebracht. Beide hoofdofficieren zijn gisteren, Zondag-morgen ten S ure weder Baron R. Von Reisbach, kamerheer van Z. M. den Koning van Wurtemberg, is met zijn gevolg iu de residentie aangekomen en heeft in het Holel de l'Europe zijn intrek genomen. De baron Von der LanckeD, adjudant-generaal van Z. M. den Koning van Pruisen, is mede alhier gearriveerd en is in het Hotel Paulei af gestapt. Beide personaadjes hebben in last Z. K. H. Prins Frederik der Nederlanden de betuiging van deelneming in het door Z. K. H. geleden smartelijk verlies van hunne Koninklijke Zenders over te brengen. Voor hetzelfde doel worden morgen in laatst genoemd hotel nog meerdere afgezanten verwacht, o. a. een van het hof van Zweden en Noor wegen. Door den Minister van oorlog is eene order aan het leger gericht waarbij door Z. M. is be paald dat tengevolge van het overlijden van H. K. H. prinses Frederik, door alle officieren van het leger gedurende drie weken den rouwband ter breedte van 2 N. duimen en voorzien van eene rosette, in alle tenuen om den linkerarm zal worden gedragen, ingaande 10 December. Ook de Departementen van Algemeen Bestuur hebben dien tijd den rouw aangenomen. De regeeriug heeft thans geantwoord op het verslag der Tweede Kamer betrekkelijk hoofd stuk I der staatsbegrooting voor 1871. Daarin wordt gezegd, dat, vermits de behandeling van de staatsbegrooting voor 1871 ten gevolge van de omstandigheden thans wel uitgesteld zal moe ten worden, de regeering verplicht is maatrege len tot tijdelijke voorziening in de behoefte van den dienst voor te stellen. Zich daarom onthoudende van de behandeling van de enkel politieke vraagstukken, welke in 1 van het voorloopig verslag over het 1ste hoofd stuk der begrooting loofbomen, meent zij echter te fnoeten antwoorden op de aanmerkingen in dat verslag gemaakt, welke het verledene be treffen. Zij licht tevens de wijzigingen der eerst voorgedragen begrooting toe, welke door haar ontWörpen Warén, en welke alsnog voorgèstold kunn'en worden, zonder op het tijdelijk karakter der voordracht inbreuk te nikken. Ten aanzien van de kritiek door een paar leden uitgeoefend over de houding door het Ministerie in den afge- loopen zomer aangenomen, moet de regeering openhartig verblaren, dat zij de gave der voor zegging niet bezit, en dat zij evenmin ingewijd was iu de plannen van de beide oorlogvoerende mogendheden. Zij was dus niet bij machte te voorzien of de loop van de krijgsbedrijven mis schien deze zou geweest zijn, dat het oorlogstoo- neel in de onmiddelijbe nabijheid onzer grenzen zou komen; zij kon niet welen of dit wellichi aan den noord-oostelijken hoek of aan de ooste lijke grenzen des lauds zou komen; zij koi niet weten, of, in zoodanig geval, de onzij digheid des lands, die niet, gelijk die van Bel gië, door Europeescbe verdragen is gewaar borgd, voortdurend en onder alle omstandigheden streng geeerbiedigd zou zijn geworden. Dieeven tualiteiten, en nog andere, moest de regeering zich voor den geest stellen, zou zij haren plicht doen. Het valt licht thans kritiek uit te oefenen over 't geen gedaan is en te beweren dat de re geering met meer matiging had behooren te werk te gaan. Wat niemand in Juli wist of voorzien konde, is nu geschied; de zoo onverwachte ge beurtenissen geven een schijn van grond aan die kritiek. Men behoort echter niet uit het oog te verliezen, dat de regeering in Juli eene groote verantwoordelijkheid had te dragendat zij daarop en niet op oordeelvellingen had te letten. Wie billijk wil oordeelen, dient zich te stellen op het standpunt waaróp zij' bij den aanvang stond. De minister acht overigens, het sluiten eener geldleening onnoodig en herhaalt de vroegere opgave dat voor de spoorwegen eene leening van 30 a 35.000.000 noodig zou zijn. De minister zegt dat een tweetal posten van uitgaaf voor vermindering vatbaar zijn bevon den. Toen de begrooting werd opgemaakt, was de geheele militie bijeengeroepen. Het was geenszins zeker, dat deze niet langer dan drie maanden bijeen zou blijven. De tijdsomstan digheden gaven zeer veel zorg omtrent de vraag, of de opbrengst der gewone middelen niet terug zou gaan, vooral of de Staats-in komsten niet gevoelig zouden lijden door vermindering van de verkoopswaarde der koloniale producten. Een en ander kon in den aanvang van het jaar 1871, zeer grooten invloed uitoefeneo op den stand der kassen, en bespoedigde behoefte aan betaalmid delen doen ontstaan. Vandaar dat op hoofdstuk VII A, een bedrag werd uitgetrokken van 750,000 voor renten van schatkistbiljetten, berekend a 6ü pCt. over een kapitaal van 12 millioen voor een vol jaar. De omstandigheden hebben thaDS eene meer gunstige wending genomende militie is ontslagen, de gewone middelen voldoen ruim schoots aan de verwachting; de verkoopswaarde van de koloniale producten is thans gestegen. De minister van financiën kan derhalve thans veilig verzekeren, dat er gedurende het eerste half jaar van 1871 althans, geene behoefte tot uitgifte van schatkistbiljetten of tot creatie van schuld zal bestqan zonder den invloed die bui tengewone omstandigheden teweeg zouden kun nen brengen. Aan de diacoDie der Hervormde gemeente te Workum is door wijlen niej. B. VV. Schoon- oven gelegateerd de som van /"1000. (Novelle naar het Hoogduitsch). Rijtuig op rijtuig hield voor het groote, prach tige huis van den bankier Epbraim Radauer stil; dames in rijke toiletten, heeren met orde- teekens in zwarte rokken, officieren in uniform haastten zich om in de verwarmde en met bloe men vefsierde vestibule bescherming te zoeken voor de koude en de sneeuwjacht daarbuiten. Het was dan ook een grimmig weer en het moesten wel dringende zaken of een zeer uitlokkend ver maak zijn om iemand op zulk een avond uit de warme kamer te lokken. De menigte nieuws gierigen die anders zoo bescheiden hun aandeel aan de vermaken der rijken en voornamen ge nieten door hunne nieuwsgierigheid te bevredigen en luide hun bijval of afkeuring te doen hooren, was het dus niet kwalijk te nemen, dat zij te huis bleven en deuren en vensters zoo dicht mo gelijk toesloten. Zelfs het verkeer op de hoofd straat, waarin het huis van den bankier gelegen was, was daardoor opmerkelijk weinig, hoewel het nog geen negen uur was en de levendig heid en 't gewoel op straat in de groote, volk rijke stad, anders gewoonlijk eerst tégen mid dernacht ophield. Slechts weinige en bijna uit sluitend personen uit de mindere volksklasse ondernamen den strijd tegen weer en wind; arbeiders die vermoeid van hun dagwerk zich naar de afgelegen woning spoedden, haastig vóórt trippelende dienstmeisjes wier meesteressen zich niet aan sneeuw en koude stoorden, zoodra zij er zelf niet door moesten enj half verkleumde schoenmakersjongens die nog geene vermetele gedaehteu koesterden van de weldaad van een warme paletot. Hoe haastig die allen ook voort stapten, zoo wierp toch ieder wel een blik naar het huis van den rijken bankier Radauer daar een ware zee van licht uit de hooge ramen met spiegelglas straalde. De heerlijke muziek klonk ver over de straat en die toonen en de schitterende glans daar binnen deed zeker wel menig verlangen en vurige wensch in het hart der meeste voorbijgangers ontstaan. En toch scheen het allen in die zalen niet te bevallen, want plotseling opende zich de huisdeur en een jong, wel gebouwd heer trad naar buiten. Hij scheen niet veel acht te slaan op het weer trok zijn mantel wat dichter over zijn elegant baltoilet en ging toen niettegenstaande zijne dans schoenen de lange straat op, waarop voetstappen en wagensporeü dadelijk weder besneeuwd wer den. Voor een groot, donker huis bleef hij staan, waarin geen enkel' raam verlicht was, behalve die der beneden verdieping, r^aar, hoewei door luikeü gesloten, echter door de.reten eenige. licht stralen zichtbaar werden. Ook daar hoorde men muziek, hoewel zeer verschillend van die, welke hij zoo eveD gehoord had. Hij bleef een oogenblik ahrzelefid staan, toen greep hij alsof hij ëen kort beslüit nam de kruk van de denr en opefide die. Eene lantaarn verlichte de ruime, verlaten vestibule met groots eikenhouten kasten, ter wijl aan deó' gewitte muren hier en daar een oud beschadigd familieportret spookachtig in de halve scheïnëring zichtbaar wérd. Tóen het geluid der groote huisbel verstomd was kondë mén duidelijk de toonen der muziek onder scheiden die zich in een der naaste kamérs deden hooren. Het was een psalm door verschei dene mannen en vrouwen stemmen gezongen en door eené piano begeleid. Luisterend bleef de jonge man staan, een hitter lachje vloog over zijn gelaat en ontnam daaraan veel van het goed hartige, dat anders uit die donkere oogen sprak en de levendige, geestvolle uitdrukking daarvan verhoogde. Hij had ter nauwernood den bediende opgemerkt, die zachtkeDS uit eene zijdeur geko men ivas en den laten bezoeker met een sluw uitvorschend lachje aanzag, en eerst (oen hij hem met liet afnemen van den mantel behulp zaam wilde zijn, keerde hij zicti om, en vroeg: „Hoe gaat het met mijne zuster, is zij alleen, kan ik haar zien „Mijnheer de baron weet dus reeds van het ongeluk? alleen is zij, want daar," en de bediende wees op het aangrenzend vertrek, waar de piano zich deed hooren, „wordt oefening gehouden; maar of mijnheer de baron ze nog zien kan, weet ik niet." De jonge man zag op zijn horologie, „nog geen negen ureD, dus ik kan nog een oogenblikje bij haar gaan. Aangediend wil ik niet zijn, want slaapt zij, dan ga ik dadelijk weer heen en kan in dat geval zachter te werk gaan dan gij, ook hier beneden behoeft gij mijn bezoek niet te melden, ik wil niemand storen." Wordl vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1